Wie in Wenen over straat loopt, hoort een mengelmoes aan talen. Niet zo gek, want met zijn ligging op minder dan een uur van Tsjechië, Hongarije en Slowakije vinden veel migranten al jaren hun toevlucht tot de Oostenrijkse hoofdstad. De stad kent grote gemeenschappen uit het voormalige Joegoslavië en Turkije, de afgelopen jaren kwamen daar migranten uit onder meer Syrië, Afghanistan en Oekraïne bij.
Het gevolg: 65 procent van de basisschoolleerlingen in Wenen spreekt Duits niet als eerste taal. Dat hoeft geen probleem te zijn, zegt Susanne Schwab, die aan de Universiteit van Wenen onderzoek doet naar Duitse taallessen in Oostenrijk. „Wenen is al jaren een multiculturele en meertalige stad. Het feit dat kinderen meer communiceren in een andere taal, betekent niet dat ze geen Duits spreken of de taal niet begrijpen.”
In veel gevallen is de Duitse taal wel een uitdaging: uit een eind vorig jaar gepubliceerd onderzoek in opdracht van de onderwijswethouder van Wenen blijkt dat bijna 45 procent van de eersteklassers (groep 3 in Nederland) op openbare basisscholen het Duits niet voldoende beheerst om de lessen te volgen – al zijn de verschillen tussen de wijken groot. Deze groep bestaat niet alleen uit kinderen die recent naar Oostenrijk zijn gekomen: 61 procent van de leerlingen die moeite hebben met de Duitse taal is in Oostenrijk geboren, bijna een kwart heeft de Oostenrijkse nationaliteit.
Om die taalachterstand aan te pakken en de kansengelijkheid te bevorderen – er was een grote kloof tussen de onderwijsresultaten van leerlingen met en zonder migratieachtergrond – introduceerde de Oostenrijkse regering in het schooljaar 2018/2019 intensieve Duitse taallessen. Leerlingen die na de kleuterschool op zesjarige leeftijd beginnen aan de basisschool moeten de zogeheten MIKA-D-toets maken. De afkorting staat voor Messinstrument zur Kompetenzanalyse – Deutsch. Halen ze die niet, dan krijgen ze een „buitengewone status” en moeten ze deelnemen aan het ondersteuningsprogramma. Dat houdt in: een speciale pull-out klas waar leerlingen vijftien uur per week Duitse taalles krijgen.
In deze aparte taalklas zitten recent gevluchte en in Oostenrijk geboren leerlingen door elkaar. Omdat ze door de vijftien uur taalles per week veel andere lessen in bijvoorbeeld rekenen missen, mogen ze pas doorstromen naar het volgende leerjaar als ze de toets halen. Leerlingen blijven maximaal twee jaar in de taalklas.
Ontregeld
Schwab en haar collega Sepideh Hassani doen al lange tijd onderzoek naar deze taallessen. Ze spraken onder meer met ouders, leerlingen, leerkrachten, schooldirecteuren en beleidsmedewerkers, vertellen de onderzoekers in hun projectruimte in een universiteitsgebouw in de Oostenrijkse hoofdstad.
Hun conclusie: het systeem werkt voor geen meter. De taalklas zit vaak veel voller dan de reguliere klas, waardoor leerlingen niet de aandacht en begeleiding krijgen die zij nodig hebben. Ook zijn de MIKA-D-toets en de pull-out-methode niet vooraf getest en bestaan er grote verschillen in taalbeheersing binnen de klas, terwijl leerlingen juist beter leren van klasgenoten die de taal machtig zijn. Doordat leerlingen niet mogen doorstromen, zijn de verschillen in leeftijd groot. „Het werkt niet goed om kinderen van negen naast zesjarigen in dezelfde klas te zetten”, zegt Hassani. Na een jaar haalt twee derde van de leerlingen de toets nog steeds niet.
Daarbij isoleert de speciale klas jongeren op een cruciaal moment in hun leven, zeggen de twee onderwijswetenschappers. Door kinderen uit de klas te halen raken ze ontregeld, ze kunnen zich moeilijk hechten aan docenten. Stabiele vriendschappen sluiten is ook ingewikkeld, omdat ze wisselen tussen klassen en andere leerlingen verdwijnen als ze het gewenste taalniveau hebben bereikt. „We spraken bijvoorbeeld met een achtjarige jongen die vertelde dat hij niet meer naar school wilde omdat hij zijn vrienden in zijn reguliere klas en in de taalklas was verloren”, zegt Schwab. „Dat is zorgwekkend: een achtjarige staat pas aan het begin van zijn schoolcarrière en zou niet gedemotiveerd moeten zijn, dat vergroot de kans op vroegtijdig schoolverlaten.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data129996008-ae85fb.jpg|https://images.nrc.nl/gM1EqFZrqzO93MV13_gvYwiFyq4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data129996008-ae85fb.jpg|https://images.nrc.nl/9NjDTpwfkDBUKE6o2odcmufSoss=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data129996008-ae85fb.jpg)
En er is een praktisch bezwaar: scholen hebben lang niet altijd ruimte voor zo’n extra taalklas, laat staan genoeg gekwalificeerde docenten. Net als Nederland kampt Oostenrijk met een lerarentekort, zegt Paul Kimberger, voorzitter van de Oostenrijkse docentenvakbond GÖP. Scholen komen daardoor onder druk te staan. „Er is een hoge mate van overbelasting op scholen”, aldus de vakbondsvoorzitter, met „pedagogische machteloosheid” tot gevolg.
Om te voorkomen dat er gaten in de roosters vallen, komt het regelmatig voor dat mensen zonder de juiste papieren voor de klas staan. Uit het onderzoek van Schwab en Hassani blijkt dat 34 procent van de docenten in de taalklassen daar niet voor is opgeleid.
Nationalistisch frame
Niet alles aan het programma is slecht, zegt Schwab. Sommige scholen zijn er volgens haar blij met de ruimte die ze krijgen voor taalonderwijs. En het is positief dat de regering er geld voor heeft vrijgemaakt, vult Hassani aan, al brengt de financieringswijze wel een perverse prikkel met zich mee. „Scholen krijgen budget voor ieder kind met een buitengewone status. Dat veroorzaakt een dilemma: veel scholen willen de leerlingen zo snel mogelijk uit de taalklas halen, maar ze hebben een financieel motief om ze daar te houden.”
Maar waar het mis gaat is de motivatie om het in te voeren. Schwab: „De ondersteuningslessen zijn geïntroduceerd toen de radicaal-rechtse FPÖ in de regering zat, samen met de conservatieve ÖVP. Zij wilden niet de les verbeteren, maar het Duits vooropstellen, als onderdeel van een nationalistisch frame. Leerlingen met een migratieachtergrond worden door dit programma als buitenstaanders neergezet en de onderwijsongelijkheid wordt bewust vergroot.”
Toenmalig onderwijsminister Heinz Faßmann erkende in 2018 dat het programma niet vanuit onderwijsidealen was opgezet: „Het is een politieke beslissing, zoals zoveel dingen die ik moet beslissen. Niet elk politiek besluit heeft een wetenschappelijke basis”, zei hij tegen de Oostenrijkse krant Der Standard.
Toch was dat voor de daaropvolgende regeringen – tussen 2020 en 2024 was een coalitie van de ÖVP en de Groenen aan de macht – geen reden om iets aan het systeem van verplichte taalondersteuning te veranderen. Sinds eind februari heeft Oostenrijk een nieuwe regering, en een nieuwe minister van Onderwijs: Christoph Wiederkehr van de liberale partij NEOS, de voormalige onderwijswethouder van Wenen. Wiederkehr beloofde al snel na zijn aantreden dat elke leerling in Oostenrijk het minimale taalniveau zal behalen – al liet hij in het midden hoe hij dat precies wil bereiken.
Wel nam hij meteen een andere grote stap: in zijn eerste week als minister besloot hij scholen meer zeggenschap te geven over de taalklas. Voortaan mogen scholen zelf kiezen of ze de vijftien uur taalonderwijs in een aparte klassensamenstelling organiseren of niet, terwijl de inspectie voorheen controleerde of de leerlingen wel uit elkaar werden gehaald. „Dit is echt een grote stap, ik geloofde het eerst niet toen ik het regeerprogramma las”, zegt Schwab. „Ik ben verbaasd dat hij de ÖVP hierin mee heeft gekregen.” Wiederkehr beloofde ook het huidige model voor taalondersteuning volledig te evalueren.
Kansenindex
Een andere grote verandering in het regeerakkoord is de zogeheten ‘kansenindex’. Dit is een ander financieringsmodel, dat scholen geen budget geeft per leerling met een buitengewone status, maar op basis van meerdere factoren, zoals de socio-economische positie van de leerlingen en de wijk waarin de school staat. Een goed idee, vindt vakbondsvoorzitter Kimberger, omdat scholen die met extra uitdagingen kampen dan meer geld krijgen.
Of die nieuwe financieringswijze er echt komt, moeten Schwab en Hassani nog zien. In Wiederkehrs tijd als onderwijswethouder is er niets veranderd op de Weense scholen, zegt Schwab. „Maar we moeten wel eerlijk zijn”, nuanceert Hassani. „Hij kon toen natuurlijk geen wetten veranderen, dus misschien wordt het nu wel echt anders.”
De onderzoekers zouden vooral meer aandacht willen zien voor Duits taalonderwijs op de kleuterschool. „Als je een taalachterstand eerder signaleert, kun je kinderen eerder ondersteunen en het probleem sneller oplossen”, zegt Schwab. Op de basisschool zou het taalonderwijs zo ingericht moeten worden dat het inclusief en stimulerend is, en bijdraagt aan kansengelijkheid, zegt Hassani. „En natuurlijk moet een taalprogramma eerst getoetst worden en gebaseerd zijn op evidence-based maatregelen.” Hassani denkt even na. „Oh ja. Het beleid moet natuurlijk ook vrij zijn van politieke kleur.”
Lees ook
Ruth Beckermann over haar docu ‘Favoriten’: ‘Docent Ilkay Idiskut verschuilt zich niet achter een lesboek’
