Toen sportjournalist Pascal Lemaire in 2019 aan Thiemo de Bakker vroeg of hij iets voelde voor een boek over zijn leven en tenniscarrière, reageerde die in eerste instantie afwijzend. Zijn gloriedagen als tennisser lagen ver achter hem. Wie wist nog dat hij in 2006 de jeugdeditie van Wimbledon had gewonnen, en vier jaar later plek veertig op de mondiale ranglijst had bereikt? Dat hij tegen toppers als Rafael Nadal, Roger Federer, Juan Carlos Ferrero en Jo-Wilfried Tsonga had gespeeld – en die soms had weten te verslaan? Dat hij tot de beste spelers uit de geschiedenis van het Nederlandse mannentennis behoort?
Laat mij maar lekker een anoniem leven leiden, zei De Bakker. Hij zat niet te wachten op hernieuwde aandacht van de media, die hem jarenlang als „bad boy” en „zorgenkind” hadden afgeschilderd. Als een luie tennisser die zijn talent door drank-, eet- en gokproblemen had vergooid. Nu eens geniaal, dan weer onder de maat. Waarom zou hij zichzelf dat aandoen?
Maar zijn psycholoog raadde hem aan het tóch te doen. Gesprekken over zijn tumultueuze tenniscarrière konden een therapeutische werking hebben, zei ze. Zoals hún gesprekken over bijvoorbeeld de scheiding van zijn ouders hem ook goed hadden gedaan. De Bakker (36) had zijn vader sinds zijn veertiende niet meer gesproken, nadat die zijn vrouw en drie zonen met schulden had achtergelaten, om in te trekken bij een vrouw met wie hij samen een huis bleek te hebben.
Lang leek het De Bakker koud te laten, hij had het contact met zijn vader verbroken, maar met hulp van schematherapie, EMDR en antidepressiva kwam rond zijn dertigste veel verdriet los. In diezelfde periode kreeg hij ook last van paniekaanvallen, die hem het tennissen bijna onmogelijk maakten.
De Bakker volgde het advies van zijn psycholoog op; Breekpunt. Mijn worsteling met het leven als tennisprof, opgetekend door Lemaire, ligt sinds dinsdag in de winkel. Het is een openhartig en bij vlagen ontroerend boek. Maar hij is niet van plan een promotietour te gaan doen, zegt De Bakker, nadat hij zijn lange benen onder een tafel bij zijn Amsterdamse uitgeverij heeft gestoken. „De paar interviews díé ik doe, doe ik voor Pascal. Die man heeft veel energie in het boek gestopt. Niks doen voelde niet netjes.”
‘Eigenlijk wil ik dit boek niet meer uitbrengen’, schrijf je in de inleiding. Heb je spijt dat je ermee hebt ingestemd?
„Spijt is niet het goede woord. De eerste twee jaar heb ik veel gehad aan de gesprekken met Pascal. Er kwamen mooie herinneringen naar boven. Dat ik met mijn oudere broer Yori de Wimbledon-finale van 1992 tussen Goran Ivanisevic en Andre Agassi naspeelde voor ons huis in ’s-Gravenzande. Met stoepkrijt tekenden we vakken rondom twee lantaarnpalen. Tussen die twee palen hing ons denkbeeldige net. Maar ook de lessen met mijn privétrainer Huib Troost, die een vriend en tweede vader van me werd. Hij had een tennisschool in Spijkenisse, en dan bracht mijn moeder me naar Maassluis, waar ik zelf het pontje naar Rozenburg pakte en verder ging met de bus. Die mooie dingen had ik met alle lelijke dingen weggedrukt. Maar na twee jaar praten had ik niet meer zo’n behoefte aan terugblikken. Ik was inmiddels een stuk rustiger en evenwichtiger. Maar ja, het boek was nog niet af…”
Wat vind je van het resultaat?
„Ik vond het moeilijk een boek over mezelf te lezen. Alsof…” Hij laat een stilte vallen.
…alsof het over een ander gaat?
„Nee, ik vind mezelf gewoon niet zo boeiend. Ik zit niet op aandacht te wachten.”
Als beginnend tennisser had je er al een hekel aan om in de belangstelling te staan.
„Dat is nog steeds zo. Ik vind het belangrijker dat de mensen die ik lief heb gelukkig zijn. Het doet me meer als zíj een goede dag hebben dan als ik zelf een goede dag heb.”
Omdat je empathisch bent of hard voor jezelf?
„Beide. Ik ben héél empathisch en ik kan ook héél hard zijn voor mezelf – al heb ik door therapie ook geleerd wat zelfliefde is.”
In het boek vertel je dat de juf uit groep 3 je ‘sociaal anders’ noemde.
Hij knikt. „Ik zei niet veel op school, maar zag wel alles wat er om mij heen gebeurde. Thuis was dat ook zo.”
Hoogsensitief heet dat tegenwoordig.
„Ja, al heb ik lang gedacht dat ik niet kon voelen, omdat ik mijn gevoelens onderdrukte. Om het vol te houden als tennisser, om met de druk om te gaan. Ik voelde me robotachtig. Dacht dat ik geen ziel had. Het heeft me jaren gekost om erachter te komen dat ik juist heel gevoelig ben. Nadat het uit was gegaan met mijn toenmalige vriendin en ik herstellende was van een knieoperatie, kwam alles er in één keer uit bij de psycholoog. Ik had veel last van paniekaanvallen. Het was heel veel, heel moeilijk.”
In het boek vertel je dat je niet goed om kon gaan met het vertrek van je vader. Zwijgen en wegkijken werd je tweede natuur. Was dat jouw manier om je gevoeligheid te maskeren?
„Ik zag als jong mannetje wel van alles, maar kon het niet plaatsen. Waarom stuurde mijn vader wel een kaartje als ik jarig was en niet als mijn moeder jarig was? En waarom was ze daarover van slag? Ik kon dan keihard zijn. ‘Kap eens met dat gejank.’ Ik begreep niet hoe zwaar het voor haar was. Dat mijn moeder 24 jaar met mijn vader getrouwd is geweest en als alleenstaande moeder elk dubbeltje moest omdraaien.”
Je typeert je vader als een egocentrische, afwezige man met een kort lontje.
„Tijdens de therapie heb ik leren begrijpen wie mijn vader was – hij is inmiddels overleden – en waarom zijn vertrek er zo heeft ingehakt. Ik had als kind een vader nodig die mij tegenspraak gaf, want ik was best koppig. Ik moest tegen een muur knallen wilde ik iets van een ander aannemen. Daarom had ik iemand nodig tegen wie ik kon opkijken, die me waarden meegaf. Dat kon hij me allemaal niet geven.”
Een ‘dader’ noem je hem. Best een hard woord.
„Ik ben de dupe geworden van het feit dat hij niet voor me gezorgd heeft. Hij heeft het laten afweten. Daarvoor houd ik hem verantwoordelijk.”
Je was net negentien toen hij overleed. ‘Zijn dood deed mij minder dan de dood van mijn konijn’, zeg je.
„Ik heb lang gedacht dat zijn dood me niets deed. Ik concentreerde me op mijn tenniscarrière en zo lang dat goed ging, leek er niets aan de hand. Tijdens zijn begrafenis hield ik het niet droog, maar pas toen ik jaren later in therapie ging besefte ik wat ik gemist had.”
Was je bang dat je op hem lijkt?
„Ik heb niet zijn woedeaanvallen, maar kan wel goed manipuleren, op iemands gevoel spelen. Als ik als kind iets gedaan wilde krijgen, en het lukte niet via mijn vader, zorgde ik dat mijn moeder toestemming gaf. Dan speelde ik ze tegen elkaar uit.”
En in positieve zin?
Hij is even stil. „Dat vind ik een moeilijke vraag. Ik ken zijn slechte eigenschappen beter dan zijn goede. Maar oké, hij was ergens wel een doorzetter. Dat kan ik ook zijn. Als ik mij rustig voel, als niets tegenzit, dan kan ik heel diep gaan. Zo niet, dan gaat het mis.”
Hij vertelt over zijn jeugd in ’s-Gravenzande. Dat hij net als zijn drie jaar oudere broer Yori op tennisles wilde. Bij wijze van uitzondering mocht hij als vierjarige meedoen met een vast trainingsgroepje. Eerst vond hij tennis nog „een leuk spelletje”, alsof hij met Yori tussen de lantaarnpalen voor zijn huis speelde, maar naarmate hij ouder werd, groeiden zijn ambities.
Hij droomde ervan Roland Garros te winnen, zijn favoriete grandslamtoernooi. Samen met leeftijdsgenoten Robin Haase, Igor Sijsling en Antal van der Duim – the fourpack werden ze genoemd – zocht hij zijn weg omhoog via de jeugdtoernooien. Ze lieten zich inspireren door de ‘gouden’ generatie voor hen: Paul Haarhuis, Jacco Eltingh, Jan Siemerink en Richard Krajicek – de laatste won Wimbledon toen De Bakker acht jaar was.
Nadat die generatie gestopt was, verlegden de media hun aandacht naar the fourpack. Dat gaf veel druk, besefte De Bakker later, toen hij niet meer in de schijnwerpers stond. Hij was verlegen, en probeerde meer zelfvertrouwen te krijgen door goede resultaten. Nog steeds speelt hij liever een wedstrijd voor tienduizend toeschouwers, zegt hij, dan dat hij een praatje houdt voor tien mensen. Hij zal niet snel een gesprek aanknopen met een vreemde in de supermarkt.
Tennis was voor jou een manier om mensen op afstand te houden, zeg je in het boek. Hoe moet ik me dat voorstellen?
„Als tennisser reis je veel. Je werkt met een select groepje mensen. Buiten dat groepje krijgen weinigen toegang tot je, vooral als je bekender wordt. Heel anders dan als je op school zit, of op een kantoor werkt.”
‘Het grootste talent ooit’ werd je na het winnen van de juniorentitel op Wimbledon genoemd. Dat kan niet makkelijk zijn geweest voor iemand die niet graag in de belangstelling staat.
„Talent, talent… Dat woord wordt zó makkelijk gebruikt. Dat deed me niet zoveel. Maar ik was wel een tikkende tijdbom door alles wat er privé was gebeurd en dan geeft media-aandacht druk.”
Op zijn veertiende verliet De Bakker het ouderlijk huis om bij zijn coach en tweede vader Huib te gaan wonen. Als hij nooit verder dan plek 150 van de ranglijst was gekomen, zegt hij, was hij er beter uitgekomen, omdat niemand op hem had gelet. Dan had hij voornamelijk Europese toernooien gespeeld en niet zo geworsteld met geld, status en aandacht. Met name na zijn Wimbledon-titel kwam er veel op hem af, en begeleiding was er, los van coaching, nauwelijks. Met mental coaches werd in die tijd niet echt gewerkt. „Je ging alleen naar de psycholoog als er iets goed mis met je was.”
Fans begrijpen vaak niet dat een goede techniek slechts een van de vele dingen is waar een proftennisser over moet beschikken, zegt De Bakker. Je moet mentaal sterk zijn, met roem, kritiek en geld kunnen omgaan, tegen veel reizen en eenzaamheid kunnen. Toen hij op zijn zestiende zijn eerste sponsorgeld op zijn rekening kreeg gestort – 60.000 euro – had hij geen idee wat hij ermee aan moest. Niemand die hem dat had geleerd.
Dat gebrek aan goede begeleiding verklaart mede waarom hij als tennisser tienduizenden euro’s met gokken verloor. En waarom hij met zijn tennismaatje Antal van der Duim, die niet altijd het beste in hem naar boven haalde, de ene na de andere shot whisky achteroversloeg. „De ultieme vorm van escapisme” noemt hij het. Zo hoefde hij niet te voelen of na te denken over de belangrijke dingen in het leven.
Hij weet inmiddels ook waarom hij jarenlang hamburgers en pasta met pindasaus at in plaats van een voor topsporters belangrijk voedzaam dieet. Bepalen wat je eet, ook als je wéét dat wat je eet niet goed voor je is, zegt hij, geeft een gevoel van controle.
Je moet veel coaches tot wanhoop hebben gedreven.
Hij leunt achterover. „Honderd procent.”
Ik kreeg de indruk dat je veel coaches en tennisbestuurders wat kwalijk neemt.
„Ik heb een hoop mensen wat kwalijk genomen.”
Terecht?
„Nee.”
Jan Siemerink, oud-captain van het Davis Cup-team, kwalificeer je in het boek als iemand zonder empathie.
Hij zwijgt, verrast door zijn eigen typering. „Ik geloof niet dat Jan geen empathie heeft. We lagen vaak in de clinch, maar hebben ook leuke dingen met elkaar meegemaakt. Probleem is alleen dat hij denkt dat er maar één definitie van een proftennisser is. Terwijl spelers ieder hun eigen problemen hebben, en dus verschillend benaderd moeten worden. Je kunt mij niet met een gedisciplineerde tennisser als Robin Haase vergelijken. Dat deed Jan wel en daar had ik moeite mee.”
Heb je dat ooit tegen hem gezegd?
„Ik heb hem nooit meer gesproken.”
Zou je het willen?
„Niet echt, wat gaat me dat brengen?”
Afsluiting?
„Mmmm. Nee. Er zijn wel meer mensen die ik niet meer gesproken heb. Mensen die soms veel voor me betekend hebben, maar ik hoef daarover geen gesprek met ze te voeren.”
Je wilt rust?
„Rust, tevredenheid, structuur. Dat heb ik nu.”
De Bakker geeft les aan kinderen op een tennisschool in Breda, die soms niet weten hoe ver hij het als tennisser heeft geschopt. „Dat vind ik wel prettig”, zegt hij. Sinds een paar maanden staat hij de 24-jarige tennisser Jesper de Jong bij, die vorige week voor het eerst de mondiale top-100 bereikte. Privé heeft De Bakker zich nog nooit zo gelukkig gevoeld. Sinds een jaar woont hij samen met tenniscoach Maartje.
Heb je je weleens afgevraagd hoe het zou zijn om vader te zijn?
„Een tijd lang heb ik kinderen gewild. Nu niet meer, of, nou ja, ik ben er niet zeker van.”
Wat zou je tegen de kleine Thiemo zeggen, als hij tegenover je zat?
Hij denkt even na. „Dat ik hem een betere opvoeding had gegund, zodat hij weerbaarder was geweest. Een sterker karakter had gehad. Dat zou hem een hoop gedoe hebben bespaard.”
