Column | Een geheim laantje dat geheim moet blijven

Koetjes, knotwilgen. Oké, ook een manege, een praktijk voor voetmassage en numerologie, en de nooit eens niet ruisende A27. Maar het is nog steeds open polderland. Lang dienden de weiden en akkers ook een tweede, militair doel: als schootsveld en inundatiegebied rond de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie die Utrecht oostelijk omringen.

Het is aan hun militaire functie te danken dat die polders er nog zijn. Utrecht was er later bij dan andere steden om het buitengebied vol te bouwen. Want rond de forten was nieuwbouw niet toegestaan, behalve in hout; dat sloopt snel als het oorlog wordt. Hier en daar staat nog zo’n ‘verbodenkringenhuisje’.

Dit is een landschap om doorheen te bewegen. Dan zie je zichtlijnen zich openen en sluiten, hoe al die voor niets gebouwde forten dit landschap nog steeds op scherp stellen. Pas in 1963 is de Kringenwet ingetrokken. En tot 1988 liet de Topografische Kaart de forten met hun omringende water bewust weg.

Het Centenlaantje is op oude kaarten juist goed te zien, in het echt moet je ernaar zoeken. Ooit was het een kaarsrecht pad door de Voorveldse polder, tussen Fort De Bilt en Fort Voordorp: „eene fraaije, nu nog met jeugdig geboomte beplante laan, die tot het landverblijf Buitenzorg van den Heer A.G.J. Baron Taets van Amerongen behoort”, schreef een wandelaar in 1837.

Van Taets’ huis is geen steen over en het laantje is dichtgegroeid, een houtwal. Maar er gloort hoop. De – niet toegankelijke – Voorveldse Polder wordt ‘heringericht’. De westelijke helft, tegen de A27, is afgegraven, zodat schraal, nat land ontstaat voor ringslang en Spaanse ruiter. Nu is ook het oostelijk deel aan de beurt, zeventien jaar na de eerste plannen. Daarin staat al: het Centenlaantje is „cultuurhistorisch van betekenis” en wordt „zonder verharding” – ‘Centenlaantje’ zou een verbastering zijn van ‘sintellaantje’ – „verbonden met De Bilt, zodat straks een mooi ommetje door de polder kan worden gemaakt”.

Een goede gelegenheid dus om dat laantje nog eens als ruïne te zien. Daartoe klim ik op een ochtend over een hek – soms gaat waarheidsvinding voor Art. 461 – en baan me een weg. Door een jungle van berenklauwen, later braamlianen, over omgevallen elzen, al staat er ook een rijtje zwarte elzen fier overeind. Waren zij in 1837 ‘jeugdig geboomte’? Overal katjes, tapijten van speenkruid. En: plastic zakken, emmers, autobanden, de resten van een kampementje. Ergens slaat een fazant aan, als een motor die niet wil aanslaan. Zelfde weg terug.

Later ontdek ik dat ik me heb vergist. Het laantje gaat alsnog niet open, alleen de vegetatie wordt „cultuurhistorisch hersteld”. Natuurwaarden en wandelaars gaan daar niet samen, hebben de vijftien ‘stakeholders’ besloten, maar wanneer is niet meer na te gaan. De vraag is wel wat ‘cultuurhistorie’ precies betekent als er geen mens is om die te ondergaan, en die je alleen uit de verte mag bekijken. Want er komt wel een pad: om de polder heen, een ommetje langs twee doorgaande wegen en de A27.

Hans Steketee doet elke maandag ergens vanuit Nederland verslag.