Toneelstuk Over theatervoorstelling Keizer zonder kleren ontstond een ‘artistiek conflict’ tussen de schrijver en de spelers. In het stuk overstemt hilariteit iedere serieuze toon.
Bij de voorstelling Keizer zonder kleren is het niet alleen hommeles aan een fictief hof, maar ook achter de schermen. De schrijver van het stuk, Jamal Ouariachi, trok publiekelijk en in ferme bewoordingen zijn handen af van de voorstelling. In de aanloop naar de première was het onmogelijk om niets mee te krijgen van dit ‘artistieke conflict’, maar eenmaal in het pluche leg je dat als recensent naast je neer. De schrijver herkent zich misschien niet in het stuk, maar het kán nog steeds een dijk van een voorstelling zijn.
De productie is een hele vrije bewerking van een Hans Christian Andersen-sprookje, waarin een stel kleermakers een verwende keizer naakt over straat laat paraderen. Ze overtuigen hem dat hij een gewaad draagt van een stof die alleen slimmeriken kunnen waarnemen. De keizer verzwijgt dat hij de (afwezige) kleren niet ziet. Geen van zijn onderdanen rebelleert tegen deze onnozelheid.
Bij de Spelersfederatie draagt de keizer een goudkleurige string, terwijl hij dommig door zijn dagen huppelt en zijn onderdanen dwingt tot een hysterisch positieve levensstijl. Kritiek is uit den boze, zelfs het woordje ‘niet’ is taboe. Daardoor omschrijven burgers alles omslachtig, de eufemismen zijn niet van de lucht. Pas als de keizer het zoveelste pretpark bouwt en een populaire zangeres de mond snoert, besluit het volk in actie te komen.
Meligheid
De Spelersfederatie is een relatief nieuw ensemble dat komedies ‘tussen volksvermaak en intellectualisme’ brengt, aldus de eigen website. In de speelstijl en enscenering van Keizer zonder kleren is duidelijk de signatuur van de Theatertroep te herkennen.
Met uitzinnige verkleedpartijen en een flinke dosis meligheid zetten de acteurs, in losse penseelstreken, personage na personage neer. Diepgang krijgen zij niet: het zijn vooral vehikels om van de ene naar de andere grap te bewegen. Onder die deken van hilariteit lijken de makers iets serieus te willen zeggen over de waarde van een weerwoord en het ageren tegen knullige machthebbers, maar door de overdosis humor is die moraal lastig te ontwaren.
Aan het einde kapseist Keizer zonder kleren definitief, als de toon omslaat en scènes plots gedragen worden gespeeld. Burgers steken vuisten in de lucht, bestormen het paleis – opstand! Het is geen goed teken dat het gedoe achter de schermen meer stof tot nadenken geeft, dan wat er op dat moment op het toneel gebeurt.
‘Daar hebben varkens aan gehangen”, vertelt Flip Noorman (36) in een Rotterdams repetitielokaal over een ketting die hij tijdens een lied in zijn nieuwe voorstelling Animal Farm ritmisch op een percussie-instrument slaat. Hij schafte er een gebruikte slachthaak voor aan. Ook werden onder de inloopmuziek slachtgeluiden gemixt. Noorman: „Bij Orwell blijft het een metafoor. Ik vond het leuk om ook de letterlijke betekenis te benadrukken, als een soort side quest. Veel dieren hebben het nu natuurlijk verschrikkelijk.”
Noorman, winnaar van het Amsterdams Kleinkunst Festival (2014) en van de Annie M.G. Schmidtprijs (2023), maakt theaterconcerten. De afgelopen jaren maakte hij onder andere voorstellingen rondom hertaalde liedjes van zijn helden Tom Waits en Leonard Cohen. Zijn speelse en scherpzinnige teksten, niet zelden met een duistere ondertoon, gecombineerd met een schurende, diepe stem en een geweldige vierkoppige band, maken van Noorman een intrigerende zanger.
Voor zijn nieuwe voorstelling nam hij Animal Farm (1945), het beroemde boek van George Orwell, als uitgangspunt voor een gelijknamige liedjesvoorstelling. Orwells allegorie over een dierenopstand op een boerderij was geïnspireerd op de Russische communistische revolutie in 1917. Vooral de manier waarop de dierenfabel een licht scheen op de giftige werking van macht zorgde voor blijvende populariteit.
Het inspireerde Noorman tot scherpe en grappige kritiek op het zelfgenoegzame Westen, dat weigert om de gevolgen van zijn eigen consumentisme onder ogen te komen. In Noormans herinterpretatie staan de rebellerende dieren symbool voor de arbeiders in lagelonenlanden, werkzaam in mensonterende omstandigheden. Noorman: „We willen allemaal telefoons zodat we op sociale media kunnen schrijven hoe erg het gesteld is met de wereld. Maar die telefoons komen wel ergens vandaan hè.” Ons geluk is dikwijls gebouwd op ongeluk elders in de wereld, klinkt het als Noorman vurig zingt: ‘Zie je millennials al werken in een lithiummijn/ hoe kan die hele generatie overspannen zijn/ Er is geen straat waarop jij loopt/ die niet gebouwd is op pijn.’
Zelfvoldane hoger opgeleiden
Noorman schreef liedjes over de huidige tijd vanuit de perspectieven van de personages uit het boek: luxepaard Molly vlucht weg om oesters te eten, Moses de Raaf belooft een niet-bestaand land van melk en honing en werkpaard Boxer fulmineert tegen „die zelfvoldane kliek van hoger opgeleiden”: ‘Die massaal naar het theater van de vooruitgang komt/ als een zwerm bromvliegen naar een dode hond.’ Tussendoor wordt het verhaal van de ontsporende revolutie verteld via monologen van de steeds radicalere varkens, leiders van de opstand.
Noorman vertelt over het schrijfproces, dat dit keer anders verliep. Als kersverse vader kon hij het zich niet veroorloven om dagen weg te zijn en tot diep in de nacht buiten rondjes te lopen, zoals dat voorheen vaak ging. Dat vaderschap komt zeker niet terug in zijn werk, want Noorman heeft „in principe een hekel aan ouders die hele voorstellingen over hun kinderen maken”. Noorman: „Dat is toch meestal een onverdraaglijk cliché? Plus ik was al met die dieren bezig.”
Hoe ontstond het idee voor deze voorstelling?
„Ik las vorig jaar veel Noam Chomsky, die Animal Farm vaak aanhaalt. Ik besloot het daarom weer eens te lezen. De eerste keer was op de middelbare school voor Engels, uit luiheid. Tachtig pagina’s, lekker dun. Toen ik het herlas, vond ik het direct een heel leuk verhaal om de huidige tijd aan op te hangen.”
Waarom?
„Orwell is geniaal in het beschrijven van machtsstructuren. Ook de personages die staan voor duidelijk herkenbare groepen zijn heel sprekend. Bovendien voelde het feit dat de revolutie in het verhaal uiteindelijk mislukt als een vrijbrief om middels de karakters lekker felle standpunten in te kunnen nemen.”
Omdat de personages er uiteindelijk niet in slagen om het beter te doen? En dus uiteindelijk geen oplossing hebben?
„Ja. Ik heb namelijk ook geen oplossingen voor de problemen van deze tijd. En ik ben ook waakzaam voor dat soort theater. Veel voorstellingen over bijvoorbeeld klimaatverandering zijn verschrikkelijk. Net als kindervoorstellingen waarbij alle maatschappelijke hot items worden afgevinkt.”
Waarom vind je dat zo erg?
„Het is niet erg als iemand belerend is, maar dan moet diegene wel verstand van zaken hebben. Kunstenaars overschatten zichzelf soms een beetje. Daarom was deze voorstelling zo fijn: ik kon mezelf schromeloos overschatten, want uiteindelijk schieten alle dieren tekort. Wat ze trouwens juist heel menselijk maakt.”
We horen het perspectief van de luie millennial als je zingt: ‘Ik wil mijn ouders niet dood, maar ze wonen wel groot.’ Waar stoor je je aan?
„Aan het westerse gebrek aan idealen en handelen. Achter veel producten uit onze supermarkt zit uitbuiting, mensen die nauwelijks te vreten hebben. Wij kopen het zonder erbij na te denken. En ondertussen een beetje hoogdravend doen over onze democratie en verworvenheden. Logisch dat die dieren uit mijn Animal Farm daartegen in opstand komen.”
Ben je activistisch?
„Ergens wel. Veel kunstenaars vinden dat een vies woord. Ik niet. Ik heb geen moeite om me uit te spreken. Dat komt ook omdat het in mijn liedjes nooit duidelijk is of het mijn persoonlijke mening is of van het karakter dat het zingt. Die ambiguïteit vind ik fijn. Daarnaast wil ik het publiek trouwens ook gewoon entertainen.”
Hoe doe je dat?
„Hopelijk met leuke liedjes. Maar verder doet vooral het verhaal dat. Het blijft lichtvoetig, want je bent de hele tijd naar dieren aan het luisteren. Je behoudt daardoor een soort cartoonachtige distantie. De boodschap komt daardoor denk ik beter aan dan wanneer ik een soort Wilders-speech zou geven.”
Zitten entertainment en activisme elkaar in de weg?
„Nee hoor. Vaak wordt het inderdaad tot een keuze gemaakt: theater is óf confronterend óf entertainment. Waarbij entertainment meestal als lager wordt ingeschaald. Ik snap dat niet. Volgens mij kan het prima samengaan. Het publiek snapt dat heus wel.”
Heeft het feit dat je deze voorstelling nu maakt iets te maken met het huidige politieke klimaat in Nederland?
„Vanwege deze regering bedoel je? Nee, want ik heb ook een hekel aan wat links nu is. We moeten opkomen voor álle verworpenen der aarde, is wat ik probeer te zeggen. Niet alleen maar die bijdehante praatjes over een beetje vakbondsgedoe hier en daar. Ik voel me in zijn algemeenheid niet comfortabel met hoe hoog de Nederlandse politiek wereldwijde mensenrechten in het vaandel heeft staan.”
Animal Farm door Flip Noorman. Première 1 december in de Kleine Komedie, Amsterdam. Info en speellijst: flipnoorman.nl
27 november is het precies honderd jaar geleden dat Elise Hall overleed. Wie? Elise (soms Elisa) Hall was een amateursaxofonist die rond 1900 de spil van het muziekleven in Boston vormde. Ze drukte haar stempel op de muziekgeschiedenis door grote componisten opdracht te geven saxofoonmuziek te schrijven die nu tot het kernrepertoire van het instrument behoort. Onder hen: Claude Debussy.
De Amerikaanse Elise Hall werd in 1853 in Parijs geboren als telg van de prominente en steenrijke Coolidge-familie uit Boston; haar neefje Calvin Coolidge was tussen 1923 en 1929 president van de VS. Elise genoot een geprivilegieerde en kosmopolitische opvoeding en trouwde in 1879 met een Amerikaanse arts. Deze Richard J. Hall, geboren in Ierland, vergaarde enige roem als de eerste arts die in de VS een succesvolle appendectomie (verwijdering van het wormvormig aanhangsel van de blindedarm) uitvoerde. Door een speling van het noodlot stierf hij zelf tien jaar later aan een gescheurde appendix.
Naar verluidt was Elise Hall al 47 toen ze voor het eerst een saxofoon oppakte, op advies van haar echtgenoot om beginnende doofheid tegen te gaan. De redenering achter die onfortuinlijke remedie is lastig na te gaan, en het mocht uiteraard niet baten.
Nieuwe uitvinding
De saxofoon was een nieuw instrument in die dagen, uitgevonden in 1840 door de Belgische instrumentbouwer Adolphe Sax, die het beste van strijkers, koperblazers en houtblazers in één instrument wilde verenigen. Aanvankelijk was er, vooral in Frankrijk, wel interesse in Sax’ vinding, die een rol kreeg in kleine ensembles en militaire orkesten. Maar na een paar decennia ebde de interesse weg.
Debussy zat niet te wachten op de interesse van een Amerikaanse amateur, een vrouw nota bene
Ondertussen vond de saxofoon een nieuw publiek in de VS, mede dankzij de Nederlandse expat-saxofonist Edward Lefebre uit Leeuwarden die vanaf 1872 in New York woonde. Er werd nieuwe kamermuziek voor de sax geschreven, en toen de Amerikaanse instrumentbouwer Conn Instruments saxofoons ging produceren, ontstond er in de jaren 90 een bescheiden sax-hausse. Het was tegen die achtergrond dat Elise Hall toeterend haar doofheid te lijf ging.
Na de dood van haar man nam Hall in 1898 les bij Georges Longy, de Franse solohoboïst van het Boston Symphony Orchestra. Samen richtten ze de Orchestral Club of Boston op, een goed aangeschreven amateurorkest dat zich toelegde op het uitvoeren van eigentijdse muziek, met een bijzondere voorliefde voor Frans repertoire. Hall droeg niet alleen alle kosten, ze trad ook zelf op. Volgens haar Spaanse biograaf José-Modesto Diago Ortega was ze de eerste persoon ter wereld die soleerde in een saxofoonconcert. Dat was in 1901, bij het Boston Symphony Orchestra. Drie jaar later in Parijs was ze ook de eerste saxofoonsolist ooit in Frankrijk, in het Choral varié, op. 55 dat Vincent d’Indy voor haar had geschreven. Tot 1920 zou Hall nog tientallen nieuwe saxofooncomposities bestellen bij vooral Franse toondichters van naam, zoals André Caplet en Florent Schmitt. In 1999 verzamelde de Franse saxofonist Claude Delangle op de cd A saxophone for a lady een aantal van die stukken, waaronder de Rapsodie van Debussy.
Seksistische grappen
Hoewel Debussy in de zomer van 1901, toen Hall hem benaderde, nog niet de canonieke componist was die wij vandaag kennen, groeide zijn reputatie al wel. Hij had net de orkestratie voltooid van zijn opera Pelléas et Mélisande, die in april 1902 in première zou gaan, en dat werk had veel van hem gevergd. Debussy zat niet te wachten op de interesse van een Amerikaanse amateur, een vrouw nota bene, met een nieuwerwets instrument dat hem tegenstond; maar ze was bereid vooraf te betalen, en hij nam haar geld graag aan.
Vervolgens gebeurde er: niets. Er doen allerlei verhalen en geruchten de ronde over de ontstaansgeschiedenis van het werk dat Hall noch Debussy ooit zou horen en dat in mei 1919, een jaar na de dood van de componist, in Parijs in première zou gaan als Rapsodie voor orkest en saxofoon. Hoewel Hall regelmatig informeerde hoe het werk vorderde, ook door onaangekondigd op zijn stoep te staan, zette Debussy twee jaar lang geen noot op papier. Dit is vaak geïnterpreteerd als tegenzin en desinteresse, al valt uit Debussy’s correspondentie op te maken dat het niet louter onwil was: „Uiteraard doen muzikale ideeën speciaal hun best om aan me ontsnappen, als ironische vlinders, en ik breng uren van onbeschrijfelijke ergernis door. Dit wordt nog gecompliceerd door het feit dat ik iets heel goeds zou willen doen om deze mensen te belonen voor het feit dat ze al zo lang wachten”, schreef hij in mei 1903 aan een vriend.
Debussy stak evenwel ook de draak met Hall en maakte seksistische grappen: was het niet onfatsoenlijk, „een vrouw die verliefd is op een saxofoon, wier lippen zuigen aan het houten mondstuk van dit belachelijke instrument?” Pas in de vroege zomer van 1903 kreeg hij de geest en begon hij in ijltempo te componeren. En dat beviel: „Ik heb gewerkt zoals in de goede tijden van Pelléas!”, schreef hij opgetogen in juni 1903.
Debussy: Rapsodie pour orchestre et saxophone
Stokdoof
Maar na voltooiing gebeurde er wederom niets. Debussy verkocht de rechten aan zijn uitgever, zodat hij tweemaal voor zijn werk betaald kreeg, maar nam niet de moeite Hall het stuk toe te sturen of een uitvoering te organiseren. Pas na zijn dood, op verzoek van zijn weduwe, vertaalde Debussy’s vriend en collega Jean Roger-Ducasse de op vijf notenbalken genoteerde compositie naar een speelbare orkestpartituur. In die versie beleefde het werk zijn première, pas in 1919. Roger-Ducasse maakte ook een uittreksel voor saxofoon en piano alvorens men Debussy’s handschrift eindelijk naar Elise Hall zond. Hall was toen al bijna stokdoof en trok zich niet veel later terug uit het openbare leven. Ze overleed op 27 november 1924.
De Nederlandse musicoloog Emanuel Overbeeke doet de Rapsodie in zijn Debussy-biografie af als een werk waarvan „de ontstaansgeschiedenis interessanter is dan het resultaat”. Dat is een veelgehoorde kritiek op het stuk, dat sinds de lovende, misschien beleefde recensies na de postume première vaak een slechte pers heeft gehad. Maar de Franse saxofonist en onderzoeker Clément Himbert wijst erop dat het juist dít werk voor saxofoon was waarmee Debussy uit het dal van een onproductieve periode klom. Meteen na het voltooien van de Rapsodie, in augustus 1903, begon hij aan het beroemde La mer, een van zijn onbetwiste meesterwerken. Met dank, indirect, aan Elise Hall.
‘De golf’ is een klein, weergaloos schilderij. De zee beweegt onder de verf bijvoorbeeld, en er is meer, maar wat dat ‘meer’ is, houd ik in mijn krop. Ik moet voorzichtig zijn, een woord te veel en het breekt.
Met ‘De golf’ van Gustave Courbet opent de exposite ‘Ensors stoutste dromen’ in het Antwerpse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten. Samen met Munch, Monet, Manet moet het de glorie van Vlaanderens beminde schilderszoon James Ensor bijlichten, maar het effect is averechts. Naast zijn ‘stoutste dromen’ vallen vooral Ensors bekende taferelen met montere skeletten (aan de thee, knookjes warmend bij de kachel, enzovoorts) in het niet. Te veel, te vaak, zo jammer.
Gelukkig zijn er de kijkdoosjes – bedoeld voor kinderen maar niets staat de volwassene in de weg om zich te vergapen aan roerend zorgvuldig opgetuigde Ensor-wereldjes. Ik zak op mijn knieën en zie een rommelig ateliertje met een skeletje achter de ezel. Wie ooit een schoenendoos voor ogen hief met een kijkdoos erin, weet hoe magisch daar het bekende wordt, ook al is het maar een plastic hondje en een autootje op een groen stukje crêpepapier. Onbevangen kijken bevrijdt. Voor Ensor blaast de kijkdoosmagie lucht en leven terug in zijn skelettenschilderijen. Ja, iedereen is een skelet in wording. Maar er is meer. Bijvoorbeeld dat je je daar niet aan stoort als je klein bent, en wie de kijkdoos betreedt hoeft dat ook niet. Nog niet.
Cultureel Antwerpen viert Ensorjaar, het ModeMuseum kon niet achterblijven. Het dacht door op de maskers in zijn schilderijen en dat leidde tot ‘Maskerade, make-up & Ensor’, vol fantastische waanzin in dienst van gezicht en haren.
Centraal is Ensors schilderij ‘Oude dame met maskers’ uit 1889, waarmee hij volgens het bijschrift de spot drijft met „een overdadig gemaquilleerde dame”. Het is goed mogelijk dat Ensor, man van zijn tijd, dit werk inderdaad moralistisch en vrouwvijandig heeft bedoeld. Maar ik zie wat ik zie en voor mij schilderde hij iets heel anders. „Oud” heet de afgebeelde vrouw. Het is maar wat je oud noemt. Maar wat dan nog? Ensor portretteerde iemand die zich duidelijk niet voor haar uiterlijk geneert en dat deed hij met verve. Op haar zorgvuldig opgemaakte gezicht rust een tevreden glimlachje, wat haar bombardeert tot het triomfantelijke middelpunt van een kring grijnzende maskers. Die provoceert ze: zij is mooi, de maskers lekker niet. Voor ik het weet verzin ik erbij dat ze ook Ensor zelf ervan langs geeft: ik ben nog geen skelet, jongen, nog niet. Ik geniet van het leven. Kan ik je aanraden.
Direct na het schilderij stuurt de expositie me een donkere ruimte in. Een kijkdoos.
De magie slaat toe.
Ensors dame uit 1889 resoneert in de dia-installatie uit 2018 van straatfotograaf Bruce Gilden, met portretten van New Yorkse passantes. Nooit piep, meestal met fikse maquillage, steeds indrukwekkend. Ze zijn zelfbewust, ze doen wat ze willen. Bruce Gilden besefte dat. Hij wel.