Ze schaamt zich bij voorbaat dood, als Lucy Dacus (Virginia, 1995) zich voorstelt hoe het is om de teksten van haar nieuwe album hardop te moeten voorlezen. Ze legt het bestek neer, kijkt geschrokken op van haar eggs benedict en lijkt te willen verdwijnen in de enorme bank in de Amsterdamse hotelsuite. Lang belemmerde ongemak haar bij ongeveer het meest voor de hand liggende wat er voor een zanger is: liedjes schrijven over de liefde. En dat terwijl ze al haar hele succesvolle carrière open is over onderwerpen die juist voor anderen ongemakkelijk zijn. Haar soloalbums worden steevast overladen met goede kritieken en met haar gelegenheidsgroep Boygenius overrompelde ze een paar jaar terug de popwereld, stond ze zoenend met bandgenoten op enorme podia, won meerdere Grammy’s en nam nooit een politiek blad voor de mond. Maar zingen over romantiek? Nee hoor, nee. Dat was lang een brug te ver.
Dacus doet een handvol kleine shows, nog voordat haar plaat Forever is a Feeling uitkomt. Goed om de nieuwe liedjes in de vingers te krijgen, om de hype voor een grotere tour deze zomer op te kloppen en wat pers te spreken. Begin maart stond ze in de Amsterdamse Vondelkerk, waar een kleine groep fans via een loterij kaarten voor kon krijgen. Goed gekozen die locatie, omdat ze op haar vorige album zong over als biseksueel meisje op te groeien in een christelijke omgeving. Maar ook omdat ze zelf een kunsthistorische rode draad in haar nieuwe plaat ziet en de Vondelkerk ontworpen is door Pierre Cuypers, een paar jaar voor hij het Rijksmuseum ontwierp.
„Het nummer ‘Modigliani’ is genoemd naar een van mijn favoriete kunstenaars”, legt Dacus uit. De albumhoes wordt gesierd door een portret in olieverf. In de video van de eerste single speelt ze een personage dat ontsnapt uit een schilderij. Maar nog belangrijker vindt ze hoe de ambiance van musea bepalend is voor haar nieuwe werk. „Ik schrijf veel in musea. Door de sfeer daar gaat mijn eigen tempo naar beneden. Ik kan er rustig in mijzelf neuriën. En ik vind er altijd inspiratie.” In schilderijen, romans, altijd zoeken naar nieuwe ideeën. Ook in gesprekken. Als het tijdens het interview gaat over een boek dat een relatie legt tussen het concept romantische liefde en de opkomst van de boekdrukkunst, lijkt ze het nieuwe album te laten voor wat het is en dieper in verschillende definities en vormen van liefde te duiken. Maar telkens komt Dacus weer bij zichzelf uit, alsof ze net op tijd door heeft dat ze wegdrijft van het belangrijkste onderwerp.
Het probleem van ironie
„Eerlijkheid is een spier die je kan trainen”, peinst Dacus over waarom ze nu dan toch een onmiskenbaar romantische plaat gemaakt heeft. Dat neemt ze ook buiten haar muziek vrij letterlijk. Zo sprak ze in interviews open over hoe ze van huis uit een negatieve opvatting over abortus meekreeg. Dat ging zo ver, dat haar moeder haar met een protestbord naar de wachtkamer van klinieken wilde sturen. Als geadopteerd kind zou de piepjonge Dacus daar veel impact hebben, was het idee erachter. Ze draait niet om de schaamte over haar oude opvattingen heen, gebruikt haar podium tegenwoordig juist om aandacht en geld te werven voor pro choise organisaties.
Ook als het gaat om liefde vindt Dacus dat ze die eerlijkheid moet tonen. Omdat ze het zo weinig om zich heen hoort, in de muziek van vandaag. „Kijk naar een zangeres als Whitney Houston, die zong er nog met een groot open hart over. De laatste jaren lijkt alles ironisch gebracht te moeten worden. Of sassy. Alsof eerlijk zijn te naakt voelt. Blijkbaar is de angst voor het ongemak zo groot dat mensen niet eens meer durven te zeggen dat ze van elkaar houden.” Ze laat even een stilte vallen, gaat wat rechterop zitten met beide handen onder haar benen. „Zo dom, hè?”
Het liefst zou ik willen dat iedereen alles meezingt en mij daarna totaal vergeet
Die eerlijkheid zorgt ook dat Dacus geregeld na het schrijven van een nieuw liedje ontdekt hoe ze ergens over denkt. „Soms schrijf ik iets waardoor ik opeens mijn leven moet aanpassen. Denk ik dit echt? Neem ‘Limerence’. Daar zit deze regel in: ‘I want what we have. A beautiful life. But the stillness. The stillness might eat me alive.’ Daaaaang, dacht ik toen ik het teruglas. Denk ik dit echt? Ik had een prachtig leven, maar het kon niet het mijne zijn. Vanaf dat moment begon ik mijn toenmalige relatie te beëindigen.”
Het album benadert liefde vanuit nogal wat invalshoeken. Het zit nog altijd tussen rock en folk in, maar er klinken nu weelderige strijkers en veel gedetailleerdere arrangementen dan in haar eerdere werk. En veel belangrijker nog dan de break-ups of de diepe liefde voor vriendin en Boygenius bandgenoot Phoebe Bridgers die ze bezingt, is de liefde voor die andere bandgenoot: door het hele album klinken kruimels over een relatie met Julien Baker, iets waar al lang geruchten over gaan. Al is, zoals altijd in de wereld van fans, de grens tussen gerucht en wensdenken dun.
Lucy Dacus: „Daaaaang, dacht ik toen ik het teruglas. Denk ik dit echt?” Foto Merlijn Doomernik
Eerlijkheid als wapen
Op het pijnlijk mooie openingsnummer ‘Big Deal’ zingt Dacus hoe zij zichzelf als gast voorstelde op de bruiloft van een onbereikbare liefde, lees Baker. Ze zou niet zichzelf bij het altaar inbeelden, maar Baker grootmoedig het allerbeste gunnen. Waar en ongeloofwaardig tegelijkertijd. Maar langzaam sijpelt er meer door. In de laatste minuten van het album wordt in ‘Most Wanted Man’ de deken helemaal weggetrokken. Het gaat over muggenbeten op dijen, een seksuele knipoog naar watermeloen die van een kin druipt, hoe het moeilijk voor te stellen is dat ze nu eindelijk de meest gezochte persoon van heel Tennessee heeft weten te vangen. Ja, Julien komt uit Tennessee, vertelt Dacus in Amsterdam, terwijl ze duidelijk haar eerlijkheidsspier traint en haar gezicht in de plooi houdt. „Dat nummer gaat over haar. Net als veel andere nieuwe nummers.”
Dacus’ eerlijkheid is ook een wapen tegen fans en media die altijd willen speculeren. Ze moet nog steeds wennen aan hoe ze door het ongelooflijke succes met Boygenius opeens een bekendheid geworden is. „Het liefst zou ik willen dat vanavond bij het concert iedereen alles meezingt, wild enthousiast. En als het publiek na het concert de deur uit loopt, iedereen mij totaal vergeet”, verzucht Lucy Dacus. De ingelote fans die al lang voordat de deuren opengaan voor de Vondelkerk zitten, zingen later die avond inderdaad mee, zijn muisstil als het moet, wild enthousiast als het kan. Maar ze zijn Dacus zeker niet vergeten als ze de kerk uit gaan.
Het album Forever is a Feeling komt op 28 maart uit. Op 14 juni speelt ze op het Best Kept Secret Festival, op 16 en 17 juni speelt ze in Paradiso.
„Ik heb dit al honderd jaar niet gespeeld”, zegt de respectabele rockmastodont van 79 jaar als hij dinsdagavond het podium van het Groningse Stadspark op komt stiefelen, een akoestische gitaar omhangt en ‘Ambulance Blues’ inzet. „Eens kijken wat er gebeurt…”
Een gigant uit de rockgeschiedenis die zelf ook nog niet weet hoe hij tienduizenden fans gaat vermaken: dat kan alleen maar Neil Young zijn. Zijn droge introductie is een perfecte samenvatting van zijn carrière waarin nonchalance en onvoorspelbaarheid altijd hand in hand gaan.
„Eens kijken wat er gebeurt…” dat vragen zijn trouwe volgelingen zich ook al zo’n zestig jaar af. Want wie zullen ze nu weer voor zich krijgen: de zoete countryzanger, psychedelische rocker, de heupwiegende rockabilly-Elvis-look-a-like, boze protopunker, experimentele elektronicapionier of tegendraadse grunge-held?
Dinsdagavond kregen ze: een weergaloos spektakel van een achttienjarige gitaarheld verstopt in het lijf van een oude man. Twee uur lang bewees Young nog lang niet op de toppen van zijn kunnen te zijn.
Geriatrische poenschepper
Het contrast met de geriatrische poenschepper Van Morrison, die in het voorprogramma stond, kon bijna niet groter. Morrison, drie maanden jonger, zag er met zijn rieten zonnehoed, felroze tropenhemd, kakkineus neksjaaltje en blauwe spiegelbril uit alsof hij net van zijn zeiljacht was gestapt na een tochtje Saint-Tropez-Lauwersmeer. Hij dwaalde ongeïnspireerd over het podium en liet zijn achtergrondzangers het vuile werk opknappen.
Neil Young ziet eruit alsof hij net van zijn trekker is gestapt, of eerder nog: zijn huifkar. Van onder zijn bolle pet wappert lang, grijs pluishaar. Op zijn verrimpelde kaken staan twee grofborstelige bakkebaarden fier overeind. Met een verbeten blik walst hij in twee uur Groningen plat: woest, waarachtig en… op oorlogspad.
Ook al zegt hij het niet direct: het doelwit van de zogeheten ‘Love Earth Tour’ zou zomaar eens het oranje MAGA-spook kunnen zijn. Onder zijn als hoefijzer gesmede microfoonstandaard hangt een ronddraaiende megafoon waarin hij tijdens ‘Be the Rain’ met zijn schelste kraaienstem slogans schreeuwt die de planeet moeten redden („Hey Big Oil, what do you say?”). Diezelfde megafoon staat op T-shirts bij de merchandise met daarop de kreet: „TAKE AMERICA BACK”. Die strijdlust doet verwoestende toegiften ‘Throw Your Hatred Down’ en ‘Rockin’ in the Free World’ akelig actueel klinken.
Stronteigenwijze activist
Ook dat is Neil Young: de stronteigenwijze activist. Vandaar dat hij ook niet te beroerd is om na publiekslievelingen als ‘Cinnamon Girl’, ‘Hey Hey, My My (Into the Black)’ en ‘The Needle and the Damage Done’ doodleuk het tamelijk obscure ‘Sun Green’ in te zetten. In die ruim tien minuten durende drie-akkoordenshuffle met meer coupletten dan het Wilhelmus bezingt hij de avonturen van een imaginaire wereldverbeteraar en laat hij wederom opruiende slogans door zijn megafoon schallen: „There’s corruption on the highest floor! Hey Mr. Clean! You’re dirty now too!”
Maar écht pislink is Young als hij in zijn gitaar gaat hangen: dan klinkt hij pas echt alsof hij iemand op zijn smoel wil slaan. Tollend op zijn benen staat hij schouder aan schouder in een klein kringetje met gitarist Micah (zoon van Willie) Nelson en bassist Corey McCormick, onder toeziend oog van tachtigplusser en orgellegende Spooner Oldham en drummer Anthony LoGerfo.
Hengstend aan de tremolo laat Young zijn iconische Les Paul ‘Old Black’ loeien als een huilende olifant of knetteren als een instortende gletsjer. Wie hem gretig en bezeten aan de snaren ziet plukken tijdens ‘Like a Hurricane’ weet: van deze strijder is er maar één. Deze fanaat leeft in een compleet eigen universum waarin geen gitaarlessen, toonaarden, maatsoorten of andere belachelijke wetten bestaan. Wie daarvan een glimp mag opvangen kan alleen maar dankbaar dagenlang nagloeien.
Vrachtwagens, pick-uptrucks, tractoren en golfkarretjes rijden af en aan. Nog niet alle podiumtenten staan er, maar waar ze gebouwd gaan worden kun je wel al zien; de houten vloeren liggen er al. Daaromheen zwermen op de hete dinsdag bouwers met blote basten zeulend met enorme doeken en grote palen. Decoraties staan er her en der al wel: het inmiddels bekende vogellogo (koosnaam: Henk) en de naam van het festival in houten letters: Wonderfeel.
Aha, dan speelt deze reportage zich af op landgoed Schaep en Burgh, de buitenplaats in ’s-Graveland waar het klassieke buitenfestival in de afgelopen tien jaar is uitgegroeid tot de grootste in zijn soort. Maar dat is niet zo. We zijn op Landgoed Groeneveld in Baarn, hemelsbreed tien kilometer verderop. Wonderfeel moest zijn drie festivaldagen, zes podia en (faciliteiten voor) een kleine tienduizend bezoekers verhuizen.
„Drie jaar geleden begon Natuurmonumenten ons in te masseren dat er vanwege nieuw beleid misschien een eind zou komen aan Wonderfeel op Schaep en Burgh”, vertelt adjunct-directeur Naomi Mul tijdens een rondje over het bomen- en waterrijke nieuwe festivalterrein in aanbouw. Ook geld speelde een rol: „Fonds Podiumkunsten eist bij het verstrekken van onze subsidie dat we precies evenveel subsidie van lokale overheden krijgen; de zogenaamde matchingsregel. ’s-Graveland ligt in Noord-Holland, dat niet aan festivalsubsidies doet. Baarn ligt in de provincie Utrecht, en die geeft ons wel subsidie.”
Ongeveer anderhalf jaar geleden werd duidelijk dat een verhuizing onvermijdelijk was. De ogen van het festivalteam vielen al snel op het landgoed in Baarn, dat met wat koffiedrinken vlug om was. Maar daarna begon het echte regelen. „Enorm veel werk”, vertelt Mul, terwijl er een wc-gebouw op wielen (een zogenaamde ‘14-klepper’) voorbij komt rijden. Het team kwam er tot zijn eigen verrassing al snel achter dat het artistieke deel niet zo’n probleem zou zijn. De kluif was vooral logistiek: „In feite bouwen we ieder jaar een dorp, en dat dorp moet ineens op een andere plek passen. Wat is de afstand tussen de podia? Niet te ver weg, dan moet je ver lopen, maar ook niet te dichtbij, want dan hoor je twee concerten tegelijk. Waar komt de ingang? Waar kun je waterpunten aanleggen? Waar kunnen mensen parkeren? Waar komen de foodtrucks?”
Wonderfeel in opbouw: de bewegwijzeringsbordjes liggen klaar. Foto Dieuwertje Bravenboer
Zeldzame varen
Voor het festivalteam was essentieel dat de ‘look and feel’ hetzelfde blijft. Mul: „Een van de belangrijkste aspecten van Wonderfeel is natuur. Alle podia moeten tot hun recht komen, maar ook de natuur moet tot haar recht blijven komen. Alles wat we inzetten moet daaraan bijdragen: alle materialen zijn natuurlijk, de tenten zijn expres beige en heel open, zodat je overal doorheen kunt kijken.” Aan die sfeer is de Wonderfeelliefhebber inderdaad gewend. Het rondje over het terrein voelt vooralsnog vergelijkbaar.
Sommige namen van eerdere podia verhuizen mee, zoals ‘Het veld’, het grootste podium dat nu al fier overeind staat voor het riante kasteel Groeneveld. „Maar we wilden niet alle namen hetzelfde houden”, vertelt Mul. „Dat schept verwachtingen. Maar dit Wonderfeel kan niet precies hetzelfde worden.” En dus zijn er nieuwe namen, zoals ‘De stek’ voor jong talent, en ‘Het nest’, dat volgens Mul qua programmering vergelijkbaar is met wat vroeger ‘De bosplek’ was. ‘Dichter onder de boom’, het poëzieprogramma, is vervangen door ‘Bomen over boeken’, een breder literatuurprogramma.
En dan was er nog de kluif met een brug. Het nieuwe festivalterrein wordt doorkliefd door een watertje. Om van de ene naar de andere helft te komen, zou het publiek enorm moeten omlopen. Onwenselijk vond de organisatie, die daarom een brug liet bouwen. Maar wat bleek: op de oever waar de brug moest komen groeit dubbelloof, een varensoort op de rode lijst. „Het kostte wat wandelingen met de boswachter en aanpassingen aan de brug zodat-ie de oever nergens raakt, maar nu ligt-ie er gelukkig toch.” Bij de varen in kwestie komt een bordje met de Latijnse naam.
Lees ook
Zo was de laatste editie van Wonderfeel in ’s-Graveland
Weer pionieren
Op de vraag of er ook dingen niet mee konden verhuizen, moet Mul lang nadenken. „We hadden op het vorige terrein ‘De schuur’, een donkerdere ruimte waar we films konden laten zien. Dat hebben we hier niet.” Andersom maakt dit terrein wel weer dingen mogelijk. Zoals een waterstofgenerator in plaats van een dieselaggregaat, wat Noord-Holland niet toestaat; Utrecht wel. Wc’s kunnen worden doorgespoeld met gefilterd slootwater. En kasteel Groeneveld wordt weliswaar niet als festivallocatie gebruikt („want een kasteel is geen natuur”), maar het biedt wel ruimtes voor repetities en warming-ups. Nog een voelbaar voordeel: de vele bomen om de podia heen zorgen voor veel meer schaduwplekken dan in ’s-Graveland.
Artistiek coördinator Kayleigh Hagen is erbij gekomen: „Aan het begin vonden we het allemaal erg spannend, maar stiekem zeiden we vorig jaar ook al tegen elkaar: eigenlijk hebben we Schaep en Burgh ook wel uitgespeeld. Het is voor een festival best makkelijk om in een sleur terecht te komen. Op een gegeven moment ga je vooral denken in wat er allemaal níét kan.” Hier kan het team weer pionieren. Allebei beginnen te glunderen als je ze vraagt naar toekomstdromen.
Zouden ze alle festivals aanraden te verhuizen? Ergens wel ja. Mul: „Als het moet gebeuren, wees er dan vooral niet bang voor. Dat waren wij in het begin wel een beetje. Maar je komt er vanzelf achter hoe ervaren en oplossingsgericht je team is, je kunt een rijker subsidieklimaat vinden en je blik verfrist er enorm van.”
Klassiek festival Wonderfeel: 4, 5 en 6 juli in Baarn. Programma en info: wonderfeel.nl
Wonderfeel in opbouw op de nieuwe locatie in Baarn, met een zuil voor programmaboekjes. Foto Dieuwertje Bravenboer
Wonderfeel in opbouw: de tenten worden opgebouwd. Foto Dieuwertje Bravenboer
Even lijkt het haast bescheiden. Gevraagd naar wat er nu voor gedachte achter het Berlijnse Museumeiland zit, wat het verhaal is achter die vijf grote tempelachtige musea midden in de Duitse hoofdstad, zegt Hermann Parzinger, scheidend directeur van de Stichting Pruisisch Kunstbezit (SPK) en beheerder van de enorme collecties: „We willen dat de mensen hier begrijpen hoe culturen elkaar beïnvloeden.”
Haast vriendelijk klinkt dat, niet te vergelijken met de ronkende zinnen vol nationale trots die dit jaar in diverse andere landen rond kunsthistorische musea zijn uitgesproken. In Parijs kondigde Emmanuel Macron een renaissance van het Louvre aan, waarmee het museum „het juweel van de natie” zou moeten worden. In de Verenigde Staten wil president Donald Trump de musea van het Smithsonian Institute omvormen om er ‘Amerikaanse waarden’ terug te brengen. Dus hoe zit dat met het grootste museumcomplex van Duitsland?
Op deze vrijdagmiddag voelt de actualiteit op het Museumeiland in Berlijn, dat op 9 juli zijn 200-jarige bestaan viert, vooral ver weg. Een ‘tempelstad’: zo werd het complex van cultuurhistorische musea „over de steentijd tot de 19de eeuw”, zoals Parzinger het zegt, vroeger ook wel genoemd. Zo zou je het nog steeds kunnen omschrijven. Vanaf de straat is het ‘Alte Museum’ met antieke kunst de eerste blikvanger, waarvan op 9 juli 1825 de eerste steen werd gelegd. Daarachter doemen dan de andere, latere musea op: wat weggedrukt het Neue Museum (1855) voor Egyptische kunst met de drieduizend jaar oude buste van de Egyptische koningin Nefertiti, de Alte Nationalgalerie met 19de-eeuwse Duitse en Franse schilderkunst (1874), achteraan het Bode Museum (1904) met vroegmoderne beeldhouwkunst, en als hoogste gebouw het Pergamonmuseum (1930) met het tweeduizend jaar oude Pergamon-altaar.
Bezoekers maken vandaag hun selfies voor de historische gevels, alsof het decor er altijd hetzelfde is gebleven – maar als deze plek íéts is, dan is het dat het voortdurend in beweging is. De moderne Duitse geschiedenis vindt hier haar weerslag, als een seismograaf slaat het uit bij de gevoeligheden van de tijd: de eerste honderd jaar werden hier vijf musea gebouwd, daarna werden ze door oorlog en de deling van Berlijn deels vernietigd, daarna werden ze na 1990 langdurig gerenoveerd en sinds 2022 is er zelfs nog een zesde museum bij gebouwd: het stadsslot aan de overkant van de straat – in de DDR opgeblazen als symbool van Pruisisch militarisme – is voor 600 miljoen euro herbouwd onder de naam Humboldt Forum, waarin onder andere etnografische collecties zijn ondergebracht.
Het Humboldt Forum in het herbouwde stadsslot aan de overkant van het Museumeiland. De monarchale glans is een doorn in het oog van links Berlijn.
Foto Jens Kalaene/dpa
Lees ook
Herbouwd stadsslot geeft Berlijn weer een hart
Iets rafeligs heeft het museumeiland ondanks dit opgepoetste historische decor nog steeds wel. Misschien is dat omdat er nog steeds overal bouwputten zijn. Misschien is het omdat architect David Chipperfield bij de renovatie van het Neue Museum, de eerste renovatie die klaar was, gewoon de kogelgaten uit WO 2 heeft laten zitten. Of misschien komt het omdat er toch nog net wat minder grandeur is dan in het Louvre in Parijs, de plek die het Museuminsel ooit wilde overtreffen. Maar zoals Parzinger zegt: „Parijs bouwde musea voor de heersers, Londen voor de burgers, Berlijn voor de wetenschappers.” Dat betekent ook: minder glamoureuze topstukken, meer brede onderzoekscollecties.
Je zou er bijna door vergeten dat er achter deze bescheiden Duitse zinnen toch grote concepten zitten, waarbij een zekere nationale trots niet te ontkennen valt. Parzinger kon dat in zijn toespraken als geen ander. Hij weet dus wat hij zegt, als hij stelt: „Geen Duitse bondskanselier zou zeggen wat Macron zegt.” Vanwege de Duitse geschiedenis, zegt hij er nog even bij; vanwege de zwarte kant van het nationalisme die het land heeft ondervonden: „Een Duitse politicus zou zeggen: dat iedereen zich hier in het Museumeiland zou moeten kunnen terugvinden.”
En ja, dat is toch óók een politiek statement, legt Paul Spies uit, voormalig directeur van het Amsterdam Museum, en tot eind 2024 directeur van het Berlijnse stadsmuseum. Hier in het midden van de Duitse hoofdstad is een breed overzicht van alle culturen van de wereld bijeengebracht: „‘Kom bij ons en je ziet de wereld’, is de boodschap”, zegt Spies. Met die boodschap proberen de musea sinds een paar jaar niet alleen heel bewust bij de hedendaagse diverse samenleving aan te sluiten – „woke in de beste zin”, zoals Spies het noemt – ze sluiten ook verrassend aan bij de oorsprong van deze collectie, 200 jaar geleden.
Volwaardige burgers
Even zoeken naar de samenhang moet je wel: uitleg over die grote verbanden tussen de gebouwen, waar de bestuurders en politici graag toespraken over houden, krijg je als argeloze bezoeker op dit terrein van 8,5 hectare niet.
Een ding is zeker: op het grasveld direct voor het Alte Museum, waar nu toeristen rond de fontein rondspringen, is het begonnen. Tot 1825 was dit de paleistuin van de Pruisische koning. Op de plek waar de eerste steen zou worden gelegd, stond zijn oranjerie met exotische vruchten, in het paleis aan de overkant bevond zich zijn kunstcollectie – voor kunststudenten alleen op afspraak te bezichtigen.
Ik vertel dat altijd aan politici: ‘Wat deed men, na die napoleontische oorlogen? Men investeerde in musea!’
Het was Napoleon die de kunst ineens een nieuwe functie bezorgde, vertelt Parzinger. De schok van de nederlaag tegen Frankrijk zat er zo diep in dat de Pruisische koning na 1813, toen Berlijn weer bevrijd was, de staat wilde moderniseren, zodat zo’n nederlaag niet nog eens zou plaatsvinden. De koning gaf de wetenschapper en filosoof Wilhelm von Humboldt de opdracht een plan te bedenken. Von Humboldt kwam met drie punten: de schoolplicht, de universiteit, maar óók het plan voor een museum voor de kunstcollecties. Parzinger: „Ik vertel dat altijd aan politici: ‘Wat deed men, na die napoleontische oorlogen? Men investeerde in musea!’ Want een mondige burger kan je pas zijn door esthetische zelfopvoeding, vond Von Humboldt. Mensen moeten naar het museum om volwaardige burgers te kunnen worden; dat was voor hem beslissend.”
In de architectuur van dat eerste museum is deze opvatting terug te vinden: de vorm van een Griekse tempel, direct tegenover het barokke paleis van de koning, was een verwijzing naar de eerste democratie: „In zekere zin was dat een provocatie, maar de koning liet het wel toe”, zegt Parzinger. De daaropvolgende koning bedacht in de jaren 1850 zelfs het concept van het museumeiland: een ‘vrijplaats voor kunst en wetenschap’, waar de culturele wortels van Europa gezien konden worden. Daar zat toen ook wel een pragmatisch aspect bij, vult Paul Spies aan: de koning bewoog mee met de burgers omdat hij dacht: ‘Hoe slimmer we worden, hoe machtiger.’ Maar, benadrukt Parzinger: het koninkrijk Pruisen dacht niet nationalistisch, dat kwam pas in 1871, toen het nieuwe keizerrijk Duitsland ontstond.
Hoe het Museumeiland binnen een paar jaar een rol binnen dit nieuwe nationalisme kreeg, is nu nog terug te zien. Hoog op de gevel van de Alte Nationalgalerie, dat in 1862 was bedacht maar pas in 1874 af was, staat het er nog steeds: ‘Der deutschen Kunst’: voor de Duitse kunst. In de beginjaren werden daar nog Franse impressionisten verzameld, maar keizer Wilhelm II verbood dat, vanaf toen mocht er alleen nog Duitse kunst worden getoond, terwijl Duitse archeologen over de wereld uitzwermden om cultuurschatten op te delven en mee terug te nemen. In het keizerrijk was het Museumeiland er niet meer voor de verheffing van de burgerij, maar voor de glorie van de nieuwe Duitse natie – en cultuur moest de directe competitie met Londen en Parijs aangaan.
Na deze korte tijd van culturele pronkzucht volgden vooral veel historische breuken. De nazi’s hadden na 1933 grote plannen met het Museumeiland, maar de oorlog kwam ertussen. Het Museumeiland kreeg zijn eerste klap in 1945, toen het direct in de frontlinie lag, na de Duitse deling lag het Museumeiland in Oost-Berlijn. Een nieuwe poging voor een nationale rol kon daarom pas weer na de hereniging in 1990 worden gedaan, vertelt de Britse etnoloog Sharon Macdonald.
De drieduizend jaar oude buste van de Egyptische koningin Nefertiti.
Foto Sandra Steiß
Volgens Macdonald, die aan de Humboldt Universiteit onderzoek doet naar de functie van erfgoed in de hedendaagse samenleving, heeft de hereniging van Duitsland het Museumeiland een betekenis als „symbolisch hart van de nieuwe natie” gegeven, in 1999 onderstreept door de Unesco-status. Het herenigde land zocht naar symbolische projecten en cultuur bleek goed te passen bij wat het nieuwe Duitsland wilde uitstralen: „Duitsland was ineens weer het grootste land van Europa. Via de culturele boodschap moesten de andere landen gerust worden gesteld.”
Het goede Duitsland
Cultuur als symbool van het goede Duitsland: aan de overkant van het Alte Museum ligt sinds 2022 de nieuwste aanwinst hiervoor, hier staat het herbouwde stadsslot, met binnenin het Humboldt Forum. Buiten moet een replica van een oud-Indische poort de suggestie geven dat ‘Duitsland open staat voor de wereld’. Hier zijn de hooggestemde ideeën wél overal breed uitgemeten, om er vooral geen misverstand over te laten ontstaan.
Je zou kunnen zeggen: het oorspronkelijke idee uit de 19de eeuw is hier steeds verder uitgebouwd naar de wereldcultuur, zodat het ook past, volgens Parzinger, bij de huidige diverse Duitse samenleving. Twee eeuwen nadat Wilhelm von Humboldt het Alte Museum heeft bedacht, is het nu wel zijn broer Alexander von Humboldt, de avontuurlijke ontdekkingsreiziger, die bij dit Forum de belangrijkste rol heeft gekregen: de liberale kosmopoliet leek ineens een passende voorbeeldfiguur voor het hedendaagse Duitsland. Maar juist op dit nieuwe deel van het Museumeiland ballen zich ook de meest recente verhitte politiek-ideologische discussies over dit nieuwe zelfbeeld samen.
De eerste aanval kwam van de linkerkant. Toen de bouw van het Humboldt Forum pas net was begonnen, barstte in 2017 de discussie over het kolonialisme los. De naderende opening van het Humboldt Forum in 2022 bleek de katalysator voor een onderzoek naar de vraag „aan welke objecten bloed kleeft”. De toenmalige links-liberale regering, met de Groenen aan het roer in de cultuur, wilde iedere kritiek op dit prestigieuze project voor zijn; Duitsland mocht in dit ‘weltoffen’ Forum niet ineens toch weer ‘dader’ zijn. Duitsland werd daarom het eerste westerse land dat 1.100 Benin-bronzen aan Nigeria terug gaf. De grootste angel werd daarmee voorlopig uit de discussies gehaald.
De nieuwste onrust in de museumwereld wordt nu veroorzaakt door de rechterkant van het politieke spectrum. Eerst kwam dat door de opkomst van de radicaal-rechtse partij AfD als de op één na grootste partij van het land, daarna door de keuze van een notoir liberaal-conservatief als cultuurminister onder de nieuwe regering van CDU en SPD. Zorgen over een mogelijke nieuwe ideologische koers klinken, en één steen des aanstoots is er ook al op het Museumeiland zelf; de in vele progressieve ogen ‘conservatieve’ buitenkant van het Humboldt Forum, die voor een groot gedeelte ook nog eens is gefinancierd door private geldgevers uit de conservatieve hoek.
De Alte Nationalgalerie met Duitse en Franse 19de-eeuwse schilderkunst.
Foto Jens Kalaene/dpa
De herbouwde Pruisische adelaren en de gouden kroontjes aan de gevels glimmen als nieuw. Hun monarchale glans vormt al jaren een doorn in het oog van veel linkse Berlijners, al doet de programmering binnenin er alles aan om van het Humboldt Forum een progressief project te maken. Maar zal die inhoud nu kunnen veranderen, zal de wereldcultuur onder een nieuw conservatief beleid zomaar kunnen plaatsmaken voor een nieuwe nadruk op ‘Duitse waarden’ – waarover prominente AfD’ers zich weleens hebben uitgesproken?
Sharon Macdonald was deel van een onderzoeksproject naar de invloed van rechtse partijen op musea in Polen, Engeland en Duitsland. Zulke drastische vormen als onder Trump zal het in Duitsland niet aannemen, maar er zijn ook subtiele manieren van beïnvloeding, ontdekte ze. Dat varieert van commentaren op sociale media tegen museummensen die projecten over migratie organiseren, tot parlementaire vragen van de AfD in deelstaatparlementen of gemeentes waar die partij groot is. Dat kan indirect effect hebben, zegt ze: „Want misschien denken museummensen dan: ‘Laten we dit thema in de toekomst maar niet meer doen, of: ‘Als we dit project doen krijgen we onze subsidie niet’.”
Volgens Paul Spies kan de boodschap van de wereldcultuur in tijden van opkomend rechts juist weer een nieuwe lading krijgen. „Bildung, Bildung, Bildung” [educatie], zegt Spies, „dát is de identiteit van het Museumeiland. Dat was bij Duitse musea in de 19de eeuw al heftiger dan het elders was, maar dat werd het nog meer na 1945, toen de cultuur als bescherming tegen de herhaling van het fascisme een rol speelde. Tegen de verdraaiing van de historische feiten heb je beschaving nodig.” Daarom geeft de Duitse overheid ook zoveel geld voor cultuur – en al worden de musea er ook wel lui van, „stapje voor stapje” ziet hij het plan van de wereldcultuur vorm aannemen.
Hermann Parzinger ziet in Berlijn in ieder geval „geen conflicten” over de wereldcultuur. Althans, nog niet: „Geen mens weet hoe het verder gaat.”
Hermann Parzinger, 17 jaar lang voorzitter van de Stiftung Preußischer Kulturbesitz.
Foto Herlinde Koelbl
Paul Spies, voormalig directeur van het Berlijnse stadmuseum.