Aha, die kettingzaag van Elon Musk was een kunstwerk! Ik dacht al zoiets. Omdat brulboeigedrag aan mij niet besteed is, zag ik een cinefiele verwijzing naar de horrorcultklassieker The Texas Chain Saw Massacre. Maar ik had het mis. Achter de kettingzaag, goud op snee, zit een Argentijnse kunstenaar. Hij maakt er ook een voor president Trump, zei hij. Trump heeft ontzag voor kunst. Een officieel portret in Colorado bevalt hem niet, dat moet weg. Maar via collega Poetin kreeg hij een „erg mooi” portret ten geschenke van „een Russische topkunstenaar”. Niemand zag het nog, ik vertrouw erop dat de Rus Trump te paard afbeeldde, zoals Napoleon of Buffalo-Bill-gewijs.
‘Kunstenaar’, dat beroep is niet beschermd, iedereen die zegt dat hij er een is, is er een, maar ze zijn er in soorten en maten. Sommige kunstenaars maken kopjes-geef-kunst voor de rijken en machtigen der aarde, met lucratieve roem als doel. Daarom komt de Argentijn binnenkort met nóg zo’n zaag, voor de verkoop. De prijs weet hij al: een miljoen dollar. Veel voor hem, een schijntje voor de tech-bro die dat gaat betalen, ook weer om tegen de macht aan te schurken.
Ik sta d’r bij en ik kijk ernaar. Wat moet ik ermee? Dit is kunst voor de heb, niet voor de denk.
Geef mij de denk, dat past me beter. Daarom wil ik meedoen met One Million Years, de performance waarmee de Amsterdamse galerie EENWERK twee dagen lang de kunstenaar On Kawara (1932-2014) laat herleven. Kawara tackelde de tijd. Tijd bestaat niet, het is een constructie, een fantasie. Maar de tijd heeft het tot realiteit geschopt. Zonder lukt ons leven niet en dat besef bevocht Kawara door tot zijn dood elke dag de datum te schilderen: de Today Series (1966-2014).
Uit de ‘Today Series’ van On Kawara. (1933–2014)
Met One Million Years drijft hij de wanhoop verder in het nauw. Uit twee boeken met jaartallen die samen een miljoen jaar beslaan, worden twee dagen lang opeenvolgende jaartallen voorgelezen, vanuit het verleden de toekomst in.
Een tijdslot is twintig minuten voorlezen, om en om met een partner. Ik meld me aan. Doe mij maar twee keer, op de tweede dag: The Future.
Gisteren was het druk, hoor ik. Nu zit er bijna niemand plus het handjevol lievelingsvrienden die ik inseinde. Eén houdt een papier op: ‘Douze points’.
Mijn eerste jaartal is 435.752 AD. „Fourhundred thirtyfivethousand and sevenhundredfiftytwo AD.” Ik dacht, dit doe ik even. Nee dus. Mijn Engels is slechter dan ik dacht, soms hapert mijn concentratie. Bij 435.938 AD zit het erop. Tien minuten rust. De tweede twintig minuten tref ik als partner de Australische kunstenaar Ivan Cheng. Ik voel zijn toewijding, warm me aan zijn prachtige native-speaker-tongval en krijg vleugels. Kawara tilt ons over een eeuwwisseling heen. Tijd bestaat niet en toch verstrijken de jaren. Er is toekomst. Tegen die gedachte kan geen kettingzaag op.
De montere hovenier Alois houdt nog een keer zijn fiancée Clothilde in zijn armen, voordat de trein hem naar het front zal brengen. Het is augustus 1914 en hij belooft vóór Kerst weer terug te zijn. Dan gaan ze eindelijk trouwen, zegt hij haar toe. Hij belooft naderhand meer, in de talloze brieven die hij haar schrijft: alles zal goed komen. Clothilde houdt de moed erin en vertelt Alois hoe het met haar en zijn oude moeder gaat. Deze brieven vormen de ruggengraat van het verhaal. Meer dan vier jaar later keert hij pas terug. Hij is een ander mens geworden.
Het verhaal van Soldaat-hovenier is er een van tegenstellingen. Veel verhaalelementen die Joris Vermassen koos om het verhaal van de tuinder Alois Vermeulen te vertellen, hebben twee kanten. Dat begint bij de uitgesproken personages. Alois is een godvrezende katholiek die het als zijn plicht ziet het vaderland te dienen, ook al ziet hij niet wat hij eraan bijdraagt. Zijn kompaan is de vloekende dronkelap Raymond, die zich geregeld misdraagt. Toch trekken ze samen op, omdat ze elkaar nu eenmaal kennen. Hun ideeën over de oorlog, het leven en de liefde liggen mijlenver uit elkaar. De overgevoeligheid van Alois straat in schril contrast met de onbehouwen grofheid van Raymond, wat prachtig wordt uitgewerkt in sprekende dialogen.
Ook het idee van de brieven over en weer zet werelden tegenover elkaar. Van het front naar het dorp, van de boze buitenwereld naar de innerlijke drijfveren van moed en hoop. De briefwisseling, waarvoor Vermassen zich liet inspireren door de dagboeken van zijn eigen opa, is een krachtige verhalende vondst. In vloeiende, antieke volzinnen wordt de lezer deelgenoot van twee geliefden die elkaar uit alle macht proberen te sparen. Het komt goed, liefste: het is een werkelijk inlevend mantra die steeds wordt herhaald.
Er is ook een tegenstelling in hoe Vermassen het verhaal uitbeeldt: hij gebruikt karikaturale poppetjes. Alois heeft een puntneus en Raymond een dikke gok. Als Raymond gewond raakt en een oog moet missen, ziet dat er niet echt angstaanjagend uit. Toch voelt het niet vreemd tegen de achtergrond van de oorlogsverschrikkingen. Het is een keuze die de lezer gemakkelijk accepteert, want Vermassen koos duidelijk voor de gevoelslaag, het menselijke aspect, en minder het visuele spektakel van dood en verderf. Niet voor niets luidt de ondertitel van Soldaat-hovenier ‘een liefde tussen hemel en hel’.
Pagina’s uit Soldaat-hovenier.
Joris Vermassen
Met die liefde is ook nog iets aan de hand. Als Alois wordt teruggeroepen van het front, wordt hij tewerkgesteld in een dorp vlakbij Giverny. Hij kan daar zijn oude werk als hovenier oppakken en niet lang daarna ontdekt hij de beroemde tuin van Claude Monet. Die blijkt gecharmeerd van de rustige en harde werker, Alois mag een dag per week in de tuin werken. Hun gesprekken zijn boeiend, de schilder blijkt een goede luisteraar. Voor Alois is er nog een reden om uit te zien naar de dagjes in Giverny: dat is Marie, de huishoudhulp van Monet.
Hier haalt Vermassen alles uit de kast. Het is de uitzichtloosheid van de oorlog, de afstand tussen de geliefden en de twijfel die toeslaat bij Alois. Waar het verhaal tot daar een rustige bijna trage tred had, gaan de registers open. In een grafisch spektakelstuk ziet de lezer de grond onder Alois verkruimelen. Hij biedt weerstand – maar waartegen? Alois raakt verward, schrijft geen brieven en laat de lezer dus gissen. En als uiteindelijk de dag van de terugkeer aanbreekt, zien we een man met holle ogen op het perron staan. Maar er is soep, zegt Clothilde, alles komt goed.
Uitgelicht
Dick Briel Professor Palmboom integraal
Stripmaker Dick Briel (1950-2011) was een enigma. De tekenaar, die erg op zichzelf was, had een klein oeuvre en was vooral bekend vanwege zijn strip in klare lijn-stijl Professor Palmboom. Deze imposante integrale bundelt niet alleen alle verhalen van Palmboom, maar ook een zeer lezenswaardig dossier over Briel, geschreven door de vorige maand overleden stripkenner Rob van Eijck. Dick Briel – Professor Palmboom integraal. c
Victor L. Pinel Schaak
Alle personages in de conceptuele graphic novel Schaak van Victor L. Pinel verhouden zich tot elkaar als schaakstukken. Het spel zijn de relaties die alle personages met elkaar onderhouden. In een aaneenschakeling van gebeurtenissen volgt de lezer een horde figuren, als een charmante soap die goed leesbaar blijft door slim kleurgebruik.
Luc Cromheecke De magnifieke Monet 2
Tweede deel van een tekstloos drieluik over het leven en werk van Claude Monet, met name zijn jaren in Giverny. Luc Cromheecke (Taco Zip, Plunk) laveert kundig tussen een accurate beschrijving van Monets leven en slapstick. Achter in het forse album staat een interessant, geïllustreerd artikel over Monets ommuurde huis, Clos Normand.
Aha, die kettingzaag van Elon Musk was een kunstwerk! Ik dacht al zoiets. Omdat brulboeigedrag aan mij niet besteed is, zag ik een cinefiele verwijzing naar de horrorcultklassieker The Texas Chain Saw Massacre. Maar ik had het mis. Achter de kettingzaag, goud op snee, zit een Argentijnse kunstenaar. Hij maakt er ook een voor president Trump, zei hij. Trump heeft ontzag voor kunst. Een officieel portret in Colorado bevalt hem niet, dat moet weg. Maar via collega Poetin kreeg hij een „erg mooi” portret ten geschenke van „een Russische topkunstenaar”. Niemand zag het nog, ik vertrouw erop dat de Rus Trump te paard afbeeldde, zoals Napoleon of Buffalo-Bill-gewijs.
‘Kunstenaar’, dat beroep is niet beschermd, iedereen die zegt dat hij er een is, is er een, maar ze zijn er in soorten en maten. Sommige kunstenaars maken kopjes-geef-kunst voor de rijken en machtigen der aarde, met lucratieve roem als doel. Daarom komt de Argentijn binnenkort met nóg zo’n zaag, voor de verkoop. De prijs weet hij al: een miljoen dollar. Veel voor hem, een schijntje voor de tech-bro die dat gaat betalen, ook weer om tegen de macht aan te schurken.
Ik sta d’r bij en ik kijk ernaar. Wat moet ik ermee? Dit is kunst voor de heb, niet voor de denk.
Geef mij de denk, dat past me beter. Daarom wil ik meedoen met One Million Years, de performance waarmee de Amsterdamse galerie EENWERK twee dagen lang de kunstenaar On Kawara (1932-2014) laat herleven. Kawara tackelde de tijd. Tijd bestaat niet, het is een constructie, een fantasie. Maar de tijd heeft het tot realiteit geschopt. Zonder lukt ons leven niet en dat besef bevocht Kawara door tot zijn dood elke dag de datum te schilderen: de Today Series (1966-2014).
Uit de ‘Today Series’ van On Kawara. (1933–2014)
Met One Million Years drijft hij de wanhoop verder in het nauw. Uit twee boeken met jaartallen die samen een miljoen jaar beslaan, worden twee dagen lang opeenvolgende jaartallen voorgelezen, vanuit het verleden de toekomst in.
Een tijdslot is twintig minuten voorlezen, om en om met een partner. Ik meld me aan. Doe mij maar twee keer, op de tweede dag: The Future.
Gisteren was het druk, hoor ik. Nu zit er bijna niemand plus het handjevol lievelingsvrienden die ik inseinde. Eén houdt een papier op: ‘Douze points’.
Mijn eerste jaartal is 435.752 AD. „Fourhundred thirtyfivethousand and sevenhundredfiftytwo AD.” Ik dacht, dit doe ik even. Nee dus. Mijn Engels is slechter dan ik dacht, soms hapert mijn concentratie. Bij 435.938 AD zit het erop. Tien minuten rust. De tweede twintig minuten tref ik als partner de Australische kunstenaar Ivan Cheng. Ik voel zijn toewijding, warm me aan zijn prachtige native-speaker-tongval en krijg vleugels. Kawara tilt ons over een eeuwwisseling heen. Tijd bestaat niet en toch verstrijken de jaren. Er is toekomst. Tegen die gedachte kan geen kettingzaag op.
In 1882 maakte de Franse schilder Étienne Trouvelot een intrigerende afbeelding van het noorderlicht, dat hij een paar jaar eerder gezien had in Canada. Het vreemde is: zijn chromolithografie (een afbeeldingstechniek) lijkt helemaal niet op de waaierende groen-rode gordijnen die op moderne foto’s en video’s van het natuurverschijnsel te zien zijn.
Trouvelots noorderlicht is een dubbele roze boog, met daarvoor uitwaaierende groenwitte stralen als spaken van een wiel tegen een donkere schijf. Het doet wat denken aan een verkeerd ingekleurde opkomende zon.
Kan het zijn dat Trouvelot een zeldzaam type noorderlicht zag, of zag hij het overweldigende natuurverschijnsel gewoon met andere, fantasievolle negentiende-eeuwse ogen, lang voordat de opkomende techniek van de fotografie in staat was om de flakkerende gordijnen vast te leggen?
De chromolithografie is onderdeel van de expositie Kosmos in Teylers Museum in Haarlem, over kunst met een relatie tot de sterren en het heelal, en dus over hoe wij mensen het heelal waarnemen. Vóór het ruimtevaarttijdperk gaat het dan, zoals bij Trouvelot, om romantische of wetenschappelijke verwondering over het heelal, een desolate, vreemde maar wonderschone plaats die de mens alleen van een afstand kan waarnemen. Maar de kunst wordt duisterder en verontruster als raketten ons erheen brengen, satellieten de ruimte bevolken voor soms sinistere doeleinden, en hemellichamen onderwerp worden van veroveringsdenken.
Dat Trouvelot (1829-1895) maar wat deed, lijkt uitgesloten. Hij was een naar de VS geëmigreerde Franse kunstenaar die gegrepen werd door de astronomische ontwikkelingen van zijn tijd. De directeur van het Harvard Observatory gaf hem toegang tot de telescopen, waarna hij meer dan 7000 tekeningen van sterren, nachthemels en hemelverschijnselen produceerde.
Etienne Trouvelot (1827-1895), Chromolithografie, uit ‘The Trouvelot Astronomical Drawings Manual’ (1882).Collectie Teylers Museum
Hoewel hij veel kennis van zaken had, waren zijn afbeeldingen nooit helemaal realistisch: de nachtlandschappen met pastelkleuren en sneeuwdekens in maanlicht zijn vaak bijna sprookjesachtig. En op zijn schilderij van de meteorenregen boven de Mystic river vallen meer dan honderd vallende sterren tegelijk naar beneden (kleumende waarnemers van echte meteorenregens weten: je ziet er hooguit een paar per minuut.) Op Trouvelots afbeelding trekken de vallende sterren boogvormige paden, sommige zwabberen een beetje. Er is er zelfs eentje die plotseling haaks linksaf slaat. Hij moet wel geweten hebben dat dit natuurkundig onmogelijk is, maar koos impressionistisch voor deze zwierig dansende sterren in plaats van kaler realisme.
Aardse blik
Zo is de hele expositie gewijd aan onze aardse blik op het heelal, die immense maar voorzover we weten dode verzameling materie, straling en vooral ruimte.
Een mooi voorbeeld daarvan zijn de sterrenbeelden: groepjes sterren die alleen vanaf de aarde gezien bij elkaar staan, al hebben ze in werkelijkheid niets met elkaar te maken. Ze doen mensen denken aan dieren of goden, en werden bepalende personages voor oriëntatie, verhalen en voorspellingen.
De hedendaagse kunstenaar Vincent Verhoef schilderde de standen van de planeten op betekenisvolle dagen als 11 september 2001, de val van Constantinopel in 1453 en de moord op Julius Caesar op de Ides (15de) van Maart. Niet helemaal duidelijk is op welke manier Verhoef deze standen precies heeft willen afbeelden. Zien we de planeten aan de nachthemel staan? Dan staan ze steeds wel erg keurig op een rijtje; ze lijken daarmee een beetje op de ‘planetenparades’ die de afgelopen maanden op Instagram veelvuldig werden gedeeld, maar die niet in het echt te zien zijn. Of zien we ze van bovenaf, neerkijkend op het zonnestelsel. Maar waar is dan de zon?
Saskia Noor van Imhoff (1982), delen van de installatie Torpor, 2025. Foto Teylers Museum
Mooi is de felle inkleuring in het werk van Verhoef van de komeet van Halley, die te zien was in het jaar 1066, toen de Normandiërs Engeland veroverden. Kometen waren voorspellers van onheil, en voor de Angelsaksische overwonnenen klopte dat ook. De overwinnaars lieten de onheilsster evengoed inborduren op het 70 meter lange tapijt van Bayeux, waarvan in Teylers een detail op een foto te zien is: de eerste afbeelding van de komeet. Verhoef gebruikte gewoon de sterrenkunde-app Stellarium.
Over de wrijving tussen de magische oerwetenschap astrologie – nog altijd leverancier van horoscooprubrieken – en de exacte astronomie, houden de bijschriften op de expositie zich op de vlakte. „De kunstwerken zijn er niet op uit om deze relatie te bewijzen of te ontkennen”, melden ze lafjes.
Een originelere mix tussen aardse obsessies en het levenloze heelal zijn de kaarten van dode sterren die kunstenares Katie Peterson maakte. Sterren die door hun voorraden brandstof heen raken, exploderen en blazen hun buitenste schillen de ruimte in als kiem voor nieuwe planetenstelsels. Wat overblijft is een doods nagloeiende ‘dode ster’. Toen Peterson haar kaart in 2009 maakte, waren er 27 duizend bekend, die ze uitzette als donkere stippen op een nog donkerder hemelkaart, alsof het om een hemels kerkhof ging. Nog vermenselijkender zijn haar stapels condoleancebrieven aan een hoogleraar astronomie, wanneer er weer eens een ster gestorven is: „Dear professor Ellis, I’m very sorry to inform you of the death of the star GRB 130127A.”
Hemelse partituur
Teylers, het eerste museum van Nederland, zou Teylers niet zijn als er niet ook fraai vormgegeven wetenschappelijke instrumenten te zien zouden zijn. In de vroege negentiende eeuw waren planetaria van hout en koper in de mode bij de kapitaalkrachtiger vooruitgangsliefhebber. In het midden de zon, waarom heen de planeten draaiden met hulp van tandwielen, met daaromheen weer maantjes. Zo konden gasten met eigen ogen zien hoe het zonnestelsel in elkaar zit, maar ook waarom de maan sikkelvormige schijngestalten heeft, hoe maans- en zonsverduisteringen werken, en waarom we seizoenen hebben.
Puur wetenschappelijk bedoeld zijn de waarnemingen van William Herschel (1738-1822), de Duits-Britse componist-astronoom die in 1781 voor het eerst sinds (letterlijk) mensenheugenis een nieuwe planeet ontdekte, Uranus. In de tentoongestelde boekwerken is te zien hoe hij ook gedetailleerde tekeningen maakte van sterrennevels, bekeken door een telescoop van eigen ontwerp (waarvan Teylers er ook een aankocht). Ook Herschel liet zich leiden door aardse associaties, in zijn geval muziek. De planeet Uranus ontdekte hij door de lichtpunten aan de hemel te lezen ‘als een partituur’, zoals blijkt uit de begeleidende uitgave van de expositie. De nieuwe planeet sprong eruit als onverwacht ingevoegde noot in een bekende melodie.
Ook valt daarin te lezen hoe de negentiende-eeuwse Belgische wetenschapper Joseph Plateau de vorming van het zonnestelsel in een schijf van heet gas en stof probeerde te simuleren met een mengsel van olie in water en alcohol, ver voor iedere supercomputersimulatie. Bij rondslingeren brak de olie op in kleine bolletjes die om hun as draaien als planeten.
De Ruimte wordt een nieuw wingewest
Naast gedichten is er ook een essay van schrijver en theatermaker Marjolijn van Heemstra, een van de drijvende krachten achter de tentoonstelling. Over de groeiende betekenis en aantasting van de ruimte schrijft ze: „De afgelopen decennia kreeg de aarde er sluipenderwijs een nieuw werelddeel bij.”
Terwijl lichtvervuiling het voor aardbewoners steeds moeilijker maakt om meer dan een handjevol sterren aan de avondhemel te zien, eigent de mensheid zich de sterrenhemel toe: heldere satellietstrepen mengen zich tussen de sterren, militarisering en commercialisering van de ruimte rukken op, en er zijn plannen voor mijnbouw op maan en planetoïden. „De Ruimte wordt een nieuw wingewest”, stelt Van Heemstra, zonder dat daar veel discussie over is, onder andere omdat het allemaal zo technisch klinkt.
Trevor Paglen (1974), Prototype for a Nonfunctional Satellite (Design 4: Built 4), 2013Foto Mike Bink
Grimmiger
Ook de expositie wordt op dat punt wat grimmiger. Op 3 december 2018 lanceerde kunstenaar en winnaar van de Erasmusprijs Trevor Paglen zijn ‘Orbital Reflector’, een opblaasbare reflecterende ballon van 30 meter lang, die een paar maanden als ster te zien zou zijn aan de nachthemel. Het object riep discussie op vanwege deze bezoedeling van de nachthemel. „Waarom maken we ons kwaad over een sculptuur in de ruimte, maar niet over apparatuur om kernraketten te richten, of voor massasurveillance, of satellieten met nucleaire motoren die naar aarde kunnen terugvallen en overal radioactief afval kunnen verspreiden”, zei Paglen daarover in een interview in 2018 (nog voordat duizenden Starlink-satellieten elke avond aan de hemel te zien zouden zijn).
Overigens kwam het nooit zo ver: het contact met het ruimtekunstwerk ging per ongeluk verloren. In Teylers hangt nu Paglens opvolger met de naam Nonfunctional Satellite, een bolvormige zilverkleurige ballon die voorlopig alleen van museum naar museum reist. Ondanks zijn naam lijkt hij als twee druppels water op een van de eerste functionele satellieten, NASA’s Project Echo, een mylar bol van 30 meter doorsnee die in 1960 voor het eerst werd gelanceerd om radiosignalen door te kaatsen.
Rondweg duister zijn Paglens Unknowns: foto’s van geheime satellieten waar niemand toelichting op wil geven: het kunnen afgedankte rakettrappen zijn, maar ook militaire en spionagesatellieten. Paglen fotografeert ze vanuit donkere woestijnen als ijle witte strepen tegen kolkende zwart-witte sternevels, die in niets doen denken aan de snoepkleurige eye-candy die de Hubble-telescoop ons levert.
De dreiging komt zelfs naar de aarde in het kunstwerk Refugee Astronaut VIII van de Brits-Nigeriaanse kunstenaar Yinka Shonibare, waarmee de expositie opent. De Astronaut in een kleurig ruimtepak met Afrikaanse patronen zeult met zijn spulletjes rond, op zijn schouder een ‘mission patch’ met Leonardo da Vinci’s Vitruvische man, over zijn hoofd een donkere glazen astronautenhelm. Dat is tegen het post-apocalyptische stof, blijkt uit zijn dagboek, opgetekend door Marjolijn van Heemstra: „Dag 1546. Weinig kilometers afgelegd. De weg is te stoffig, het zicht te slecht. Ik wist niet dat het stof zo alomtegenwoordig kon zijn…kurkdroge resten van wat ooit een bodem was.” In plaats van een onverschrokken kolonisator van de final frontier is deze astronaut een zwervende klimaatvluchteling.
Kosmos biedt een mooi, tot denken aanzettend overzicht van manieren waarop de mens het heelal kan zien, van beeldschoon tot dreigend en duister. Opvallend afwezige is daarbij de zoektocht naar – of zelfs maar speculatie over – buitenaards leven in het heelal. In Teylers is het heelal doods maar levendig, kunstig maar realistisch.
Dat geldt ook voor Trouvelots noorderlicht: een online zoektocht laat zien dat er wel degelijk ‘waaiervormige’ poollichten zijn gezien, onder andere vastgelegd op Japanse afbeeldingen uit 1958. En ook onder de duizenden online noorderlichtfoto’s zijn, als je goed zoekt, her en daar poollichten te zien die ook als spaken uitwaaieren. Ook al veroorloofde Trouvelot zich vrijheden, hij beeldde af wat hij zag.