Je hebt van die concerten waar de muziek in de concertzaal achterblijft zodra je het gebouw verlaat, en er zijn concerten die je meeneemt naar huis, waar je onderweg nog op blijft kauwen. In de laatste categorie viel de slim geprogrammeerde opening van het Haagse festival Dag in de Branding, afgelopen vrijdagavond.
Niet dat de muziek nou zo gemakkelijk mee te neuriën was of na te fluiten op straat – integendeel. De avond werd gedomineerd door twee monumentale orkestwerken van componisten Klaas de Vries (80) en György Kurtág (99). Muziek uit vergelijkbaar hout gesneden: atmosferisch, expressief geladen, vaak abrupt van stemming wisselend. Een bomvol notenbeeld dat klinkt als het noorderlicht in muzikale gedaante. Met een duidelijke vorm, maar definieer ’m maar eens.
In Kurtágs Stele gaan kruipende noten over in een chaotische zwerm strijkers. Pulserende akkoorden geven een gevoel van vervreemding. Dirigent Chloe Rooke reisde speciaal naar Boedapest om haar benadering van het stuk samen met de Hongaarse componist aan te punten. Met brede, heldere slag leidde ze vrijdag het Residentie Orkest, voor de gelegenheid met conservatoriumstudenten uitgebreid tot 115 musici, overtuigend door de bedwelmende partituur.
Juist door die benodigde megabezetting is het werk zelden te horen, maar er werd vanavond toevallig tóch al groots uitgerukt, vanwege een wereldpremière van Klaas de Vries, gastcurator van deze festivaleditie. Voor zijn compositie Cada instante – elk moment – nam hij een gedicht van Jorge Luis Borges als vertrekpunt. Op papier een verklanking van het idee dat élk moment álles kan zijn: de krater van de hel, maar ook de wateren van het paradijs. Op het podium meer dan honderd musici.
Een mysterieuze cimbalom
In het drie kwartier durende Cada instante worden een soort muzikale tableaus opgetuigd, waarin instrumentengroepen de ene keer samen optrekken, en dan weer kakofonisch door elkaar heen schieten. In de stille uitklank van elk tableau doemen telkens weer nieuwe mogelijkheden op voor het volgende. Het klonk vrijdagavond als een reeks parallelle universums, waarin je steeds een hele andere invulling hoorde van één en hetzelfde moment.
In de fantasierijke orkestratie was het soms even speuren om thuis te brengen wat je hoorde. Ah, een zachtjes roffelende xylofoon over tremolo’s in de altviolen. Of de mysterieuze tokkel van een cimbalom – verwijzend naar de Oost-Europese klanktaal van Kurtág. De Vries heeft een voorkeur voor de allerlaagste timbres van het orkest, zoals bastrombone en contrabasklarinet.
Daarom is het jammer dat de akoestiek van concertzaal Amare zo slank en streng blijft klinken. Zelfs de elf (!) contrabassen in het stuk van Kurtág konden de orkestklank maar beperkt van warmte voorzien. Vooral een paar storende details werden uitvergroot: het werkelijk ónophoudelijke gehoest, of de hoge hakken van iemand die tijdens een fluisterzachte passage over de hele lengte van het balkon naar de uitgang stiefelde.
Beethoven tussendoor
Voor piano is de zaal een stuk genadiger, bleek uit het soepele en gevoelige spel van Hannes Minnaar in Beethovens Vierde pianoconcert. Slimme zet om dat stuk tussen de twee eigentijdse orkestreuzen in te plaatsen. De herhaalde akkoorden van Beethovens opening voelden ineens aan als bedachtzame echo van de pulsaties in Stele. En met de indrukwekkende solocadens, speciaal door De Vries gecomponeerd, werd alvast vooruitgeblikt naar Cada instante. Rooke gaf de in Beethoven uitgedunde strijkersgroep van het Residentie Orkest een mooi wakker en glanzend geluid mee.
Een megabezetting in Amare, Den Haag. Foto Anne Reitsma
Op weg naar huis blijven Beethovens catchy melodietjes van voor de pauze nog nazingen in je hoofd, maar wel met de dubbele bodem van het gedicht van Borges erachteraan. Elk moment kan alles zijn. De muziek van Beethoven als meerdere mogelijkheden naast elkaar: de piano rolt een motiefje uit, het orkest gaat er telkens nét een beetje anders mee aan de haal. Een concert dat tot nadenken prikkelt.
Op dit moment neem ik m’n teksten door in een hoogst ongebruikelijke kleedkamer. Het is een gemeenschappelijke woonruimte van flatbewoners. Er staat een biljarttafel. Onderin het gebouw bevindt zich een bierproeflokaal, waar ik dadelijk ga spelen voor tientallen Haagse huishoudelijke hulpen van Buurtdienst. Buurtdienst is de huishoudelijke tak van Buurtzorg. Een wijkzorgorganisatie naar mijn hart, omdat ze werkt zonder zinloze managementlagen. Niets vermakelijker dan spelen voor huishoudelijke hulpen. Het gros is vrouw. En dat giechelt als een tierelier.
Terwijl ik mijn krullen drapeer, komt een oudere man binnen met een natte paraplu. Deze schudt hij vlak voor mijn gezicht uit. Ik veeg de druppels weg. De man spreekt Engels en vertelt dat hij Turks is. „I am a human right watcher.” Ergens valt de naam Erdogan. Niet eerder had ik een ‘human right watcher’ in mijn kleedkamer. Ik pak m’n accordeon en speel een klein liedje voor hem. Hij glimlacht. In deze tijd kan er niet genoeg gezongen worden voor human right watchers.
Woensdag 26 maartGevarenzone
„Kom je nog een drankje doen in de publieksfoyer?”, vraagt directeur Jos Kraan van theater Geert Teis in Stadskanaal. De publieksfoyer is voor mij een gevarenzone. Ik blijf plakken. Desalniettemin: ‘een glas witte wijn en tussen de mensen zijn’ is het beste afzakkertje. Anders blijf ik eenzaam na stuiteren. Ook is zo’n publieksfoyer een vat vol vondsten. Laatst zei een toeschouwer naderhand tegen me: „Ik kon jouw dialect heel goed verstaan. Mijn hond komt ook uit de Achterhoek.”
Stadskanaal geeft me tragikomische inzichten. Een vrouw vertelt, naar aanleiding van mijn betoog tegen de onstuitbare opkomst der scrollende mens: „Je hebt gelijk, Nathalie. Schermpjes zijn een ramp. Ik ben basisschooljuf en hoorde van een logopediste dat ze steeds meer peuters in de praktijk heeft met openhangende mondjes. Peuters die zó vaak achter een scherm met filmpjes worden gezet, dat hun gezichtsuitdrukking is blijven steken in standje ‘apathische verbazing’. Die kinderen hebben problemen met hun slik-reflex en kaakspieren. Tsss. Ik huiver van deze opmars van jonge onnozelen.
Je kan me wakker maken om mijn ongezouten mening te mogen geven over de BBB.
„Maar deze onnozelaar moet echt naar huis”, meld ik. Het oppasmeisje is een stok achter de deur. De terugreis is de hemel. Rust op de donkere snelweg, terwijl ik mijn gedachten laaf aan een podcast. Meestal eentje over de Nederlandse politiek, zodat ik alvast in de stemming kan komen voor het schrijven van mijn wekelijkse column. Je kan me wakker maken om mijn ongezouten mening te mogen geven over de BBB. Mijn vriend baalt daar soms van. Die vindt romantiek leuk. En van praten over stikstof heeft nog nooit iemand goesting gekregen.
Nathalie Baartman voor haar optreden in Voorburg Foto Bart Maat
Donderdag 27 maart Column voor Tubantia
Column voor Tubantia schrijven, hernieuwd slotlied repeteren, met mijn regie-adviseuse Jessica Borst het script aanscherpen, fotoshoot en daarna met herziene teksten de planken op in Hoftheater Raalte.
Het repeteren met Jessica is een waar genot. Cabaret is zo solo. Dit zijn de schaarse momenten waarop ik niet alleen ploeter. We nemen de verhalen en grappen door die behoefte hebben aan een snufje meer peper en zout. Ook wordt er een flinke darling gekilled. Na de gezamenlijke poke bowl (en spareribs voor mijn gewaardeerde technicus Ramon, want die houdt niet van vegetarische fratsen), sprint ik de kleedkamer in om mijn kapsel te vervolmaken voor de fotosessie.
Vijf minuten voor aanvang van de voorstelling sta ik enigszins bescheten in de coulissen. Soms is dat zo. Dan voel ik me meer iemand in de kassarij met een half brood onder de arm dan een vakvrouw die een volle zaal bij de kladden moet grijpen. Het spotlicht gaat aan. Ik zal toch uit die coulissen moeten verschijnen. Het publiek blijkt gul en geeft me vleugels. Mijn ouders zijn er. De ogen van mijn vader zijn de beste graadmeter. Als ik naderhand zijn tranen van vreugde zie, weet ik dat het goed was.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Nathalie Baartman in Theater Ludens in Voorburg
Foto Bart Maat
” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Nathalie Baartman in Theater Ludens in Voorburg
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Nathalie Baartman in theater Ludens in Voorburg. Bart Maat
Foto Bart Maat
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Nathalie Baartman in theater Ludens in Voorburg. Bart Maat
Theater Ludens in Voorburg vandaag. De NRC-fotograaf komt. Aangezien hij de gang van de zaken gaat vastleggen, besluit ik mijn dagelijkse kloffie aan te houden en omwille van de authenticiteit niks aan mijn uiterlijke verschijning te doen. Dat had ik beter wel kunnen doen.
Zaterdag 29 maart Moedermonologen
„Mama, moet je vandaag wéér weg? Dat vind ik heel stom.” Mama vindt het ook stom. Mama heeft behoefte aan huiselijkheid. Mama is moe. Notabene doe ik vanavond mee aan de Moedermonologen in Deurne. Al kan daar, qua levensvreugde, nauwelijks iets tegenop. Samenwerken met Jennifer Evenhuis en Renate Reijnders is een feestje. Voor het spel van vier monologen draag ik straks de blije verantwoordelijkheid. De eerste heet Waterpas en is geschreven door Claudia de Breij, maar ook op mijn lijf. Het gaat over de makke van onhandigheid, terwijl je afstamt van een bloedlijn van louter vrouwen die gezegend zijn met een enorm praktisch vernuft. Prutsen is mijn lifestyle.
Na het diner zie ik dat ik vijf gemiste oproepen van mijn dochter (12) heb. Ze is deze dag (hoogst uitzonderlijk) een paar uur alleen, voordat de oppas komt. Haar berichtjes luiden: ‘Mama, pak nou op’ en ‘Heb mezelf buitengesloten’.
„Mijn dochter kan het huis niet meer in”, roep ik uit. Complete paniek. Iedereen schrikt mee. „Neeeee!” Ik bel haar terug. Het schatje heeft een huilerige stem. „Ga naar de buren”, troost ik haar. Even is het stil. Dan zegt ze: „Grapje!”
Zondag 30 maartWarme croissantjes
Zondag = warme croissantjes van de bakker. Mijn dochter wil me helemaal en onvoorwaardelijk. Daar heeft ze recht op. Al kruip ik ongemerkt wel achter mijn nieuwe keyboardje voor de blues over huishoudelijke chaos. Ze zit tegenover me en maakt een poes van lego. Soms zingt ze een aantal regels mee. Haar doel is om mij vandaag hoelahoepen te leren, zegt ze. Mijn behoefte ligt daar minder. De was wacht en volgende week ga ik in première. Elke minuut wil ik gebruiken voor de laatste perfectionering. O ja, en sommige verse boerenkoolstronken van het Twentse groenten-abonnement beginnen geel uit te slaan. Koken is nu een verademing. Samen stamppot eten aan een door mijn oma geborduurd tafellaken is dat ook.
Maandag 31 maart Hoelahoepen
De zon schijnt. De was droogt. In hoelahoepen maak ik grote sprongen. Met opgewonden gemoed zie ik uit naar de première.
Door de grote zaal van de Chofu City Green Hall in Tokio klinken aanwijzingen van dirigent Masato Suzuki (44): „Laat de slotnoot iets meer spreken.” Hij heeft zijn rug gekeerd naar rijen lege groene stoelen, terwijl voor hem het Bach Collegium Japan repeteert. Het ensemble, opgericht in 1990, viert dit jaar zijn 35-jarig bestaan. De lente is druk, met uitvoeringen door het hele land. Maar één concert krijgt bijzondere aandacht: de jaarlijkse Matthäus-Passion.
„De oprichting van het collegium was eigenlijk toeval”, vertelt oprichter Masaaki Suzuki (70), die vanaf een stoel de repetitie gadeslaat. Een brede glimlach, die met moeite onder zijn volle grijze baard vandaan komt, siert zijn gezicht. Suzuki werd in 1990 gevraagd de gloednieuwe orkestzaal Izumi Hall in Osaka in te wijden. De muzikaal-directeur ter plekke was een Bach-onderzoeker, die erg graag wilde dat Suzuki, destijds al een bekende klavecinist en dirigent, met Bachs werk in Japan aan de slag ging. Hij verzon ter plekke een naam voor het ensemble: Bach Collegium. „Toen heb ik er maar Japan achter geplakt, dat is waar we zijn”, licht Suzuki toe.
De letters van de afkorting B-C-J bleken, net als B-A-C-H, opgeteld volgens hun plaats in het alfabet een som van veertien te geven, volgens de telling die de oude componist zelf in zijn werk gebruikte. „Deze numerieke waarde had veel symbolische betekenis voor Bach”, aldus Suzuki, „ikzelf zag die overeenkomst ook meer als een soort goddelijke bevestiging dan als toeval.”
Toeval of niet, het ensemble had een duidelijke missie: het uitvoeren van Bachs cantates op historische instrumenten. Niet in Leipzig of Amsterdam, maar in Japan. Het eerste grote project bestond uit twee uitvoeringen van de Matthäus-Passion, in Tokio en Osaka in 1991. „Ik had flinke koorts. Niet van een griepje, maar van de muziek”, herinnert Masaaki Suzuki zich. Het concert zou de eerste Japanse uitvoering worden van het monumentale werk op authentieke instrumenten, en luidde daarmee het begin van een jaarlijkse traditie in.
Het Bach Collegium Japan. Foto Anoma van der Veere
Japan kent een verrassend lange geschiedenis van westerse klassieke muziek. In de tweede helft van de negentiende eeuw opende Japan zijn deuren voor de wereld. In deze periode, de zogenoemde Meiji-restauratie, werd de militaire heerschappij van de shogun vervangen door die van het keizerlijke huis. Onder leiding van de nieuwe regering probeerde het land zo snel mogelijk te moderniseren. Met deze missie veranderde Japanse samoerai in bureaucraten en wetenschappers, en reisden de wereld over om kennis te vergaren, onder meer in Europa en de Verenigde Staten.
Tegelijk zette een klein leger christelijke missionarissen voet aan wal in Japan. Met orgels en hymnen introduceerden zij niet alleen een religieus repertoire, ook een onbekende klankwereld. De zang van Engelse kerkliederen, al snel vertaald naar het Japans en uitgevoerd in haastig gebouwde kerkjes, markeerde het begin van een muzikale omslag.
Net als in het Westen werd muziek op school ingezet als opvoedmiddel. Zo moesten hele generaties scholieren plots het pas ingevoerde volkslied Kimigayo zingen, met een melodie gecomponeerd door hofmusicus Hayashi Hiromori en gearrangeerd door de Duitse militaire kapelmeester Franz Eckert. Ook leerden kinderen het alfabet op een van Mozarts melodieën zingen.
Japan kent een verrassend lange geschiedenis van Westerse klassieke muziek
Volwassenen kregen eveneens de kans de nieuwe westerse muziekstijl te beleven. Voor de stedelijke middenklasse werden concertzalen gebouwd, concertbezoek groeide uit tot een symbool van culturele verfijning. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond een bloeiend Japans ecosysteem van professionele orkesten, conservatoria en muziekverenigingen.
Toch bleef barokmuziek lang een marginaal verschijnsel. Vooral klassieke componisten zoals Mozart, Beethoven en Haydn, en romantici als Chopin en Schubert domineerden de concertprogramma’s. Masaaki Suzuki wilde daarin verandering brengen. Om die reden richtte hij het Bach Collegium Japan op. Zijn doel: een eigen Japanse traditie opbouwen, met jaarlijkse uitvoeringen van de Matthäus-Passion op Goede Vrijdag, Stille Zaterdag en Paaszondag. Inmiddels is het een traditie, en zijn de jaarlijkse concerten steevast uitverkocht.
Maar die traditie ontstond niet zomaar in een land waar het christendom een minderheidsreligie is. Voor het Japanse publiek zijn christelijke feestdagen vaak vieringen zonder religieuze lading. „En toch raakt de Matthäus-Passion de emoties van mensen hier. Ze voelen iets”, zegt zoon Masato Suzuki, die tegenwoordig de helft van de concerten van het collegium dirigeert. „En die beleving zorg ervoor dat ze terug blijven komen.”
„De mensen voelen geen vijandigheid tegenover het christendom”, vult zijn vader Masaaki aan. „En luisteraars waarderen de muziek ook zonder religieuze achtergrond.” De oudere Suzuki is zelf opgeleid aan het Sweelinck Conservatorium Amsterdam en lid van de gereformeerde kerk in Nederland. Hij ziet de muziek en zijn eigen inzet wél als een vorm van geloofsbelijdenis: „Bachs werk is de Bijbel in noten”, zegt hij.
Tweede violist Yukie Yamaguchi. Houtblazers van het Bach Collegium Japan.
Foto’s Anoma van der Veere
Masaaki Suzuki’s muzikale carrière begon op jonge leeftijd in Tokio, maar kreeg vorm in Nederland, waar hij in de jaren tachtig studeerde bij onder anderen dirigent en organist Ton Koopman. „In Japan sprak in die tijd niemand over Bach”, herinnert hij zich. „Deze muziek was hier nauwelijks bekend. En precies dat wilde ik veranderen.”
Bij zijn terugkeer uit Nederland werd Masaaki Suzuki geconfronteerd met een cultuurschok. „Alles ging anders dan in Nederland: vergaderingen, beslissingen, omgangsvormen. Hij tilt zijn bekertje koffie op. „Mijn eerste werkdag terug in Japan goot een assistent zo’n soort kopje koffie voor me in. Ze vroeg niet eens wat ik wilde drinken”, zegt hij, nog steeds met verbazing in zijn stem. „In Japan moet je het dan opdrinken, vragen om iets anders is heel erg onbeleefd.” Hij zet de beker weer terug en wrijft over zijn voorhoofd. „In Nederland vraag je dat gewoon.”
Zo’n frictie voelde hij eerst ook bij zijn werk met Japanse orkesten en muzikanten. „Als je Europese muziek, zoals die van Bach, serieus wilt uitvoeren, moet je je verdiepen in Europese waarden. Pas dan kun je recht doen aan de essentie van de muziek.”
Het spelen van Bachs Matthäus-Passion is voor mij een jaarlijks meetpunt voor mijn persoonlijke ontwikkeling
Dat inzicht én de liefde voor Bach wordt inmiddels door veel Japanse klassieke musici gedeeld. „Het spelen van Bachs Matthäus-Passion is voor mij een jaarlijks meetpunt voor mijn persoonlijke ontwikkeling”, vertelt Go Arai, een jonge hoboïst . Voor zijn aanstelling bij het BCJ studeerde hij vijf jaar in Duitsland. „Je moet je echt onderdompelen. Je leert de taal, leeft in de cultuur en voelt hoe nauw die verbonden is met de muziek. ”
Violiste Yukie Yamaguchi, sinds 2002 verbonden aan het ensemble, studeerde in Nederland en woont nu in Düsseldorf. Ze reist regelmatig naar Japan om met het ensemble mee te spelen. „Je merkt dat er een wezenlijk verschil is tussen de klassieke muziekcultuur in Europa en Japan. In Europa is het meer open. Je hebt enorm veel orkesten, concerten, er is altijd wel iets gaande. Dat is Japan anders. De klassieke muziekwereld is klein, en dat maakt het ook nogal gesloten en behoudend”, zegt ze.
Hoboïst Go Arai is dat met haar eens, maar vestigde zich toch in Japan. „Ik wilde graag in mijn thuisland wonen, en hiér muziek maken.
Ondanks zijn passie voor Europa wilde ook Masaaki Suzuki met zijn jaarlijkse uitvoeringen van de Matthäus-Passion in Japan geen kopie of voortzetting van de westerse uitvoeringstraditie neerzetten. „Het was niet vanwege Nederland of de Nederlandse passietraditie dat ik in Japan ook zoiets wilde opzetten, het was omdat we hier geen barokcultuur hadden. Dus dan moet je zelf een begin maken.”
Masato Suziki achter een clavecimbel bij het Bach Collegium Japan. Foto Anoma van der Veere
In het begin leidden de jaarlijkse uitvoeringen tot gefronste wenkbrauwen. „Waarom elk jaar dezelfde muziek herhalen?”, was een vraag die Suzuki regelmatig te horen kreeg. Maar het publiek raakte langzaam gehecht aan de terugkerende uitvoeringen. Inmiddels ziet ook zoon Masato Suzuki hoe Bach tot de verbeelding spreekt van het Japanse publiek. „Bach zelf speelde met studenten, met kinderen, met allerlei muzikanten. Ik denk dat hij nooit in een stabiele muzikale omgeving heeft gewerkt. Hij was altijd aan het zoeken”, verklaart Masato. „In de muziek zelf moet je telkens fris blijven: elk optreden moet met een nieuwe geest, een nieuw hart, vol overgave. De noten van Bach veranderen niet, wíj wel. En het publiek merkt dat.”
Voor een jongere generatie barokmuzikanten is het Bach Collegium Japan nu meer dan werk, vertellen ze. „Het voelt als een gemeenschap”, zegt violiste Yamaguchi. En die band tussen de spelers kun je ook horen, denkt ze. „ Elke goede noot voelt als een gezamenlijk streven.”
Tijdens uitvoeringen in Spanje begonnen mensen spontaan te huilen. Toen wist ik: als ik dit mag blijven doen, is dat fantastisch
„We proberen steeds nieuwe lagen in de muziek te ontdekken, nieuwe dingen uit te proberen”, zegt hoboïst Arai. Na de repetitie laat hij zijn historische hobo zien. „Bij het komende concert bespeel ik dit instrument uit 1720. Alleen al dát maakt het voor mij weer spannend.”
Voor tweede violist Yamaguchi ontsloot het Collegium een geheel nieuwe wereld toen ze net begon en direct mee kon op een concerttour door Spanje. „Tijdens uitvoeringen daar begonnen mensen spontaan te huilen”, vertelt ze – nog steeds verbaasd. „Toen wist ik: als ik dit mag blijven doen, is dat fantastisch.”
Onder leiding van Masato Suzuki zoekt het BCJ inmiddels nieuwe wegen om verder met muziek te experimenteren en een breder publiek aan te spreken. Recent werden Mozarts Don Giovanni en Die Zauberflöte op authentieke instrumenten uitgevoerd: een primeur in Japan. „Volgend jaar doen we Mozarts Le nozze di Figaro. Daarna volgt Beethoven”, vertelt Masato Suzuki.
De repertoireverbreding is geen reactie op krimpend publiek – hoewel ook zalen in vergrijzend Japan daarmee worstelen. „Jonge mensen houden in principe van alle muziek, van rock en pop tot tango”, zegt Masato Suzuki. „Maar op een dag worden ze geraakt door iets verfijnds, en ontdekken schoonheid in nuance.” Volgens Suzuki groeit de interesse in barokmuziek met de jaren. „Dus meer ouderen in Japan betekent: meer mensen die geraakt kunnen worden”, grijnst hij. „Maar misschien ben ik te optimistisch.”
Zijn vader denkt intussen na over zijn eigen toekomst en die van het Bach Collegium. „Misschien ga ik over tien jaar met pensioen, maar voorlopig ben ik er nog.” De nu tussen vader en zoon gedeelde leiding geeft hem steeds meer ruimte voor soloprojecten. „Ik speel meer orgel, klavecimbel, neem meer gastdirigentschappen aan. En ik ben gelukkig”, zegt hij kalm. „Dus de Matthäus-Passion blijf je voorlopig nog wel horen in Japan.”
De geliefde handgetekende animaties van Hayao Miyazaki en zijn Studio Ghibli associeerde ik altijd met mythische beesten of grootogige kinderen in een wereld vol wonderen. Deze week zijn daar nieuwe associaties bijgekomen: kunstmatigheid, de aanslagen van 11 september, en alles wat verder door de riolen van het internet stroomt. Reden: de nieuwe update van ChatGPTs afbeeldingengenerator. Met ‘4o Image Generation’ kunnen gebruikers van de AI-software binnen seconden foto’s laten ‘tekenen’ in verschillende animatiestijlen: Pixar, Disney, Ghibli. Binnen dagen werden de Ghibli-replica’s een wereldwijde hype. Gebruikers gaven hun trouwbeelden de Ghibli-behandeling, de resultaten waren niet te onderscheiden van getekende beelden uit films als Spirited Away of The Boy and the Heron.
Al snel werd het duisterder. Het bekende internetadagium ‘Godwin’s Law’ luidt: „Naarmate een online-discussie langer duurt, nadert de waarschijnlijkheid van een vergelijking met Hitler tot 1.” Iets soortgelijks geldt voor de introductie van nieuwe technologie. Binnen luttele dagen animeerden gebruikers Adolf Hitler, de aanslag op het World Trade Center of een schattige Jeffrey Epstein die Ghislaine Maxwell knuffelt met blosjes op de wangen.
Animatoren reageerden verbolgen. Niet alleen omdat het imago van animatiehuizen als Studio Ghibli nu te grabbel lag voor de pestkoppen, racisten en voetfetisjisten die het internet rijk is. Ook uit angst dat AI animatoren overbodig maakt. Zoals animator Jonathan Lam in 2022 al tegen The New York Times zei: „Stijl is onze handelswaar.” Is dat voor iedereen te kopiëren? Dan ben je als animator niet meer competitief. Het is „exploitatie”, zei kunstenaar Karla Ortiz tegen persbureau AP. Zij klaagt AI-bedrijven aan wegens schenden van copyright. „Bedrijven als OpenAI geven niks om het werk van artiesten.” Online circuleerde een citaat van Hayao Miyazaki, die AI „een belediging van het leven zelf” noemde.
Dit kán niet legaal zijn, zou je denken, maar dat is het waarschijnlijk wel. Er rust geen copyright op ‘stijl’. Of de Ghibli-beelden onwettig zijn, hangt dus van andere vragen af, zei advocaat Josh Weigensberg tegen AP. Gebruikt OpenAI de films van de studio als training? En zo ja: is daar toestemming voor gegeven?
OpenAI begrenst het kopiëren van stijl wel. Levende artiesten mogen niet gekopieerd worden. „Maar een bredere studio-stijl staan we wel toe”, schreef een vertegenwoordiger aan The New York Times. Ironisch: „Ons doel is onze gebruikers zoveel mogelijk creatieve vrijheid te geven.” In de beschrijving van de update stond verder verontrustend: „We hebben een conservatieve houding aangenomen met deze versie van 4o Image Generation, terwijl we meer leren over hoe beeldgeneratie wordt gebruikt door de creatieve gemeenschap.”
Het valt te verwachten dat OpenAI in de toekomst minder ‘conservatief’ zal zijn. Google en OpenAI verzochten de Amerikaanse overheid afgelopen maand om een soepelere omgang met copyright toe te staan. Zo zou kunstmatige intelligentie getraind kunnen worden met materiaal waarop nu auteursrecht rust. Dat is nodig, volgens de bedrijven, om AI-modellen uit China voor te blijven. De boodschap: laat de teugels vieren, of de Verenigde Staten verliezen een nieuwe wapenwedloop.
Een officiële reactie blijft uit. Gezien Trumps (uitlatingen over) deregulering van de techindustrie, lijkt het een kwestie van tijd. Creatievelingen deden nog een wanhoopspoging. Hollywood kwam met een eigen verzoek aan Trump. Maar ja, naar wie zal hij luisteren? De techbedrijven die zich aan Trumps voeten vlijen? Of artiesten die zich eerder nog tegen hém uitspraken?