‘Hannah is een beetje een ontspoord corpsmeisje, dat komt wel weer goed”, dacht Jort Kelder toen hij Hannah Prins, klimaatactiviste en juriste van Extinction Rebellion, voor het eerst zag en sprak. De twee vertelden bij de talkshow Eva over hun podcast Bubbels! waarin de klimaatactivist tegenover de kapitalist staat. De kijker kreeg beelden te zien van Hannah Prins die Kelder belachelijk maakte met zijn enorme hoeveelheid auto’s. Jort Kelder maakte haar belachelijk omdat ze van hem in vieze derdehands kleren moest lopen. „Je mag toch vragen of die dingen dan minder kunnen ruiken”, vroeg Kelder zich af terwijl hij een zakje met kapotte sokken van kasjmierwol omhooghield. Dat Hannah een ontspoord corpsmeisje was, bleek trouwens een aanbeveling. Wanneer ze een schreeuwlelijk met paars haar was geweest, had Kelder geen interesse gehad. Kelder poseerde weer eens als poenerige bal, maar hij was volgens Prins wel „de armste onder zijn vrienden”.
Het was de avond van de karikatuur waarop de ondergang van de wereld centraal stond. Bij Eva kwamen in filmpjes mensen aan het woord die vonden dat de wereld naar de „klote ging”, dat demonstranten op de A12 „zo hard geslagen moesten worden dat ze nooit meer konden lopen”. Bij een slager ontspon zich een dialoog die zo ging: „Ik eet heel veel vlees en ik stop er niet mee.” „Maar dat is slecht voor het milieu.” „Ja, jammer dan.”
Ja, jammer dan, dat was ook het gevoel dat me bekroop bij het zien van het De boer op, bij SBS6. Hierin vertelde een voice-over dat het niet meer te doen was in Nederland met al die regels uit Den Haag en Brussel. Reden om voor verschillende boeren om dan maar in het buitenland een bedrijf te beginnen, waar boeren nog wel welkom waren. José en Michiel Rijfkogel gingen naar Zweden – een land dat volgens SBS6 kennelijk buiten de Europese Unie valt – om in het noorden van dat land opnieuw te beginnen. Dat het daar geen vrolijke boel was, was wel een beetje zorgelijk, vond Michiel. Met bussen vol bier – 110 liter per bus – zou hij Zweden wel even uit de veilige bubbel trekken. Of Zweden op Michiel zat te wachten, vertelt het verhaal niet.
Poppenkast
Bij het afscheid kregen José en Michiel de wens mee dat ze in Zweden „hopelijk een betere regering hadden dan hier”. „Minder kan toch niet?”, antwoordde José. Zij en haar man stonden samen achter het vertrek naar Zweden, want de regering „hier was één grote poppenkast wat de boer alleen maar geld kost”, vond Michiel. Hij was blij dat zijn vrouw ook naar Zweden wilde: „In Zweden wonen een boel mooie vrouwen, maar ik denk niet dat ik daar heel gelukkig van word.” De voice-over had even daarvoor de boerenlunch van José geprezen, „want op een boerderij kon je niet werken op een cracker en een quinoa-salade”.
Treuriger was de familie Wieggers die als vierde generatie de boerderij verliet en naar Canada zou gaan, De familieboerderij moest plaatsmaken „voor rijtjeshuizen”, aldus de voice-over. Het was allemaal de schuld van de regering, en in 2019 had Thijs Wieggers nog wel meegedaan aan de boerenprotesten om het tij te keren, maar het was hopeloos gebleken.
De staat van Nederland: het probleem bleek niet de polarisatie, maar de karikatuur die gemaakt wordt van mensen die wel een beetje om stikstof-problemen geven. De trumpiaanse voice-over van SBS6 zette de ander weg als quinoa-etende luizakken. En de politiek zat vol poppenkastspelers, die samen de slechtst denkbare regering vormden. Dat ze zelf aan de basis hadden gestaan van dit kabinet, leek niemand te deren. Zij hadden nu eenmaal het recht om kwaad te zijn op iedereen. Toet-toet, zei de tractor van Michiel.
„Hé Bas, die rotonde-elementen, kan daar een vrachtwagen overheen?”
Bas van der Veer geeft een rondleiding door het grondstoffendepot van de gemeente Utrecht, als een bezoeker zijn oog laat vallen op de grote betonnen platen die in de halfopen loods op elkaar staan gestapeld. „Laten we daar straks over verder praten!”, roept hij enthousiast terug.
Als grondstoffenmakelaar houdt Van der Veer bij welk materiaal bij het dinsdag geopende depot op industrieterrein Lage Weide binnenkomt en er weer uitgaat. Hij weet waar elke oude straatklinker, prullenbak of speeltoestel ooit in de gemeente heeft gestaan of gelegen. Hij wijst naar een stapel leistenen: „Zijn hier fans van FC Utrecht? Deze tegels trokken supporters vorig jaar bij de rellen uit de grond, waarop de gemeente ze bij het stadion heeft weggehaald. Ze zijn erg duur, dus we kunnen een hoop geld besparen”.
Tot een jaar of tien geleden was het voor de gemeente gebruikelijk om bij de herinrichting van een straat of park alles te vervangen door nieuw materiaal. De aannemer kreeg het oude materiaal mee en mocht ermee doen wat hij wilde. Nu is hergebruik de norm, zegt de Utrechtse wethouder Susanne Schilderman (Circulaire Economie, D66). Maar omdat er tussen de aanleg van de ene straat en de andere veel tijd kan zitten, had de gemeente een terrein nodig voor tijdelijke opslag.
Utrecht is daarin niet uniek. Een groeiend aantal gemeenten opent soortgelijke depots, waar (bouw)materialen uit de openbare ruimte worden opgeslagen om opnieuw ingezet te worden. Zo beschikt Haarlem sinds vorig najaar over een ‘grondstoffenhub’, heeft Apeldoorn een ‘circulaire werf’ en kan Almere na de zomer een terrein van zo’n 5.000 vierkante meter gaan inrichten, laat een woordvoerder weten.
De ontwikkeling hangt samen met de kabinetsdoelstelling om de Nederlandse economie in 2050 volledig circulair te maken, waarin alle reststoffen van afval en bouwmaterialen worden hergebruikt. In 2030 moet dat al 50 procent zijn, maar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) meldde eind februari dat de doelen juist steeds verder uit zicht raken. Sterker nog, het grondstoffengebruik is na de coronacrisis toe- in plaats van afgenomen.
Foto Merlin Daleman
Kosten besparen
Ook de komst van extra locaties voor recycling en opslag, zoals in Utrecht, staat landelijk onder druk. „Voor een nieuw depot of een papierafslag moet een terrein vallen in een ‘hoge milieucategorie’, omdat ze overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving”, legt Schilderman uit. Uit onderzoek in opdracht van werkgeversorganisatie VNO-NCW bleek eind 2023 dat een aantal gemeenten in het midden van het land juist besluit om die categorie af te schalen. Vaak is woningbouw de reden: als in de nabijheid een woonwijk verrijst, mogen de nieuwe bewoners geen last krijgen van industrieel lawaai of indringende geuren.
„Tegelijk moet zo’n opslag niet te ver buiten de stad liggen, want dan is weer veel transport nodig”, zegt Schilderman. Het eisenpakket maakt dat een gemeente als Leiden al jaren tevergeefs zoekt naar een locatie, waardoor het nog niet lukt om al het materiaal uit de openbare ruimte opnieuw te gebruiken. In Utrecht kreeg grondstoffenmakelaar Bas van der Veer naar eigen zeggen „grijze haren” van de zoektocht, en kon hij het bijna niet geloven toen de locatie in Lage Weide uiteindelijk beschikbaar kwam. Het depot ligt direct aan het Amsterdam-Rijnkanaal, waardoor zelfs vervoer van materialen over water mogelijk is.
De gemeente kocht het terrein in 2023 voor 20,3 miljoen euro aan. Volgens Schilderman ligt er een „goede business case”. Jaarlijks besteedt de gemeente gemiddeld zo’n 150 miljoen euro aan nieuwe grondstoffen voor de openbare ruimte, die samen goed zijn voor een file van vrachtwagens van de Domstad tot aan Barcelona. „Slecht voor de planeet, maar ook voor de portemonnee”, aldus de wethouder.
Of een depot daadwerkelijk geld bespaart, is volgens directeur Matthijs Haveman van het Utrechtse wegenbouwbedrijf D. Van der Steen overigens nog maar de vraag. De afgelopen jaren werkte het bedrijf aan de herinrichting van de Utrechtse binnenstad. „Vanuit bezuinigingsoogpunt moet je niet altijd aan hergebruik doen”, zegt Haveman. „Economisch is een nieuwe tegel bijvoorbeeld goedkoper. Het kost misschien 50 cent om zo’n tegel te maken, en je hebt in dat geval geen kosten voor een tussenopslaglocatie of transport van en naar die plek.”
Maar, benadrukt Haveman, duurzamer is het depot zeker. „Een nieuwe tegel heeft weer nieuw cement nodig. De betonindustrie is een van de meest vervuilende sectoren ter wereld. Ook moeten grondstoffen verscheept worden, wat extra bijdraagt aan de klimaatimpact. Ik denk dat 70 tot 80 procent van een betegelde straat opnieuw gebruikt kan worden.”
Foto’s Merlin Daleman
Geopolitieke ontwikkelingen
Volgens Schilderman kan hergebruik wél financieel uit als je ook de langere afschrijvingstermijn van het materiaal meeneemt. „In de praktijk kan een steen echt wel langer mee dan dertig of vijftig jaar.” Ze noemt nog een voordeel: door hergebruik is Nederland voor materialen minder afhankelijk van de wereldwijde toeleveringsketen, die door geopolitieke ontwikkelingen ernstig verstoord kan raken.
Niet elk Utrechts project in de openbare ruimte zal meteen volledig bestaan uit hergebruikt materiaal, erkent ze. Soms spelen andere belangen, zoals de nieuwbouwwijk die „goed moet staan in de brochure” en waar geen mengelmoes van oude stenen bij past, of herinrichtingen van de stad waar al jaren aan gewerkt wordt en waar afwijken van plannen niet mogelijk is.
In de toekomst hoopt grondstoffenmakelaar Van der Veer dat ontwikkelaars en architecten al voor hun ontwerp klaar is komen rondsnuffelen in het depot. „Misschien zien ze in een steen of balk weer een nieuwe toepassing”, zegt hij. „Want waarom zou je iets nieuw kopen, als je het oude nog kan gebruiken?”
„Violen!!” Uit volle borst prijzen de drie bloemenverkoopsters hun waar aan in My Fair Human, de nieuwe productie van het feministische theatergezelschap Club Lam. Zoals ze daar hun stemmen schor staan te schreeuwen zie je ze niet vaak, actrices. Vrouwen in het algemeen niet, eigenlijk. Het werkt op de lachspieren, en ook, ergens, treft het je. Want waarom roept het eigenlijk zo veel ongemak op, een schreeuwende vrouw?
In een samenwerking met Toneelschuur Producties maakte Club Lam een soort omgekeerde My Fair Lady, u weet wel, die musical, verfilmd in 1964, waarin een taalprofessor een ongeschoold bloemenmeisje (Audrey Hepburn) van de markt plukt om een ‘dame’ van haar te maken. Hier is het dus andersom: van het knellende korset waarin Eliza Doolittle in My Fair Lady vastgesnoerd wordt, probeert Club Lam zich te ontdoen.
Drie generaties Eliza zien we op het toneel: de jonge milieuactiviste (Valérie van Erven Dorens), de single dertiger die het zat is te verantwoorden dat ze geen kinderen wil (Ella Kamerbeek) en de moeder van middelbare leeftijd (Oda Spelbos), die zich, bij gebrek aan erkenning, „langzaam maar zeker steeds onzichtbaarder voelt worden”.
Scène uit My Fair Human. Foto Daniela Petrovic
Om de rol van de vrouw in de samenleving te veranderen moeten er nieuwe verhalen over vrouwen verteld worden, is de gedachte van waaruit Club Lam vrouwenrollen vormgeeft. Zo ook deze drie bloemenmeisjes, die alle ruimte krijgen om platvloers te zijn, en boos, en luidruchtig, en lomp. Wat bevrijdend is. De drie actrices dragen die boodschap met grote overtuiging en veel zichtbaar spelplezier uit, hun Eliza’s stralen van het zelfvertrouwen. Wel beheersen ze het instrument van de ironie zo goed, dat hier en daar het misverstand ontstaat dat ze hun eigen personage op de korrel nemen. En dan kan het bij momenten gebeuren dat het publiek lacht om precies de verkeerde redenen, waardoor de voorstelling per ongeluk juist een stereotype lijkt te bevestigen.
Misschien is dat bij nader inzien nog wel het meest fascinerende aspect van My Fair Human. Want het zit diep, de aandrang de Eliza Doolittles van deze wereld uit te willen lachen. Het voelt comfortabel een vrouw te diskwalificeren omdat ze te dom en naïef, te seksueel, te dik, te luid of te oud zou zijn. My Fair Human confronteert je met die aandrang. Ja, er is voorlopig nog werk aan de winkel, voor Club Lam.
Op alle fronten problematisch
„Fuckinggodskleretyfushoerezoon!” Over luidruchtige vrouwen gesproken. Actrice Cystine Carreon is uit haar rol van Madame Butterfly gestapt, in de gelijknamige productie van Theater Oostpool. Het representatieprobleem waar vrouwen mee kampen, is nog vele malen schrijnender als het gaat om de Aziatische vrouw, zo brengt deze productie glashelder over het voetlicht. Een van de oorzaken: Giacomo Puccini’s opera Madama Butterfly, uit 1904.
De opera gaat over een jonge, Japanse geisha die verliefd wordt op een Amerikaanse marineofficier, met wie ze een nacht doorbrengt. De officier vertrekt weer en het meisje wacht jarenlang op zijn terugkeer. Als hij uiteindelijk terugkeert, loopt het vreselijk met haar af.
Regisseur Char Li Chung wilde dit verhaal wel én niet vertellen. Wel omdat hij een grote publiekstrekker wilde maken waarin een Aziatisch personage centraal staat, en niet omdat Madama Butterfly, dat helaas het enige echt grote, algemeen bekende verhaal is waarin een Aziatisch personage centraal staat, op alle fronten problematisch is. Het verheerlijkt kolonialisme, verkrachting en pedofilie, om maar een paar dingen te noemen. Het reduceert de Aziatische vrouw tot een gewillig, onderdanig popje, dat dankbaar mag zijn dat het op wat westerse aandacht kan rekenen.
Scène uit Madame Butterfly. Foto Bart Grietens
Puccini en de librettisten werden niet gehinderd door enige kennis van Japan, of Azië überhaupt. Toch heeft dit uit de Italiaanse duim gezogen sprookje een cruciale rol gespeeld voor het westerse beeld van de Aziatische vrouw, en de manier waarop de Westers-Aziatische vrouw zichzelf is gaan zien. „Ik speel maar een rol, de tekst is niet van mij, ik lieg hem zingend en spelend aan elkaar”, zegt Carreon. „Maar hoe vaker je de leugen herhaalt, hoe geloofwaardiger hij klinkt. Niet alleen voor je publiek. De leugen groeit in jou.” Verhalen zijn niet onschuldig.
Chung en schrijvers Sun Li en Vera Morina delen hun Madame Butterfly op in drie delen. Het eerste deel doet een poging een wél realistische versie van het 15-jarige hoofdpersonage te schetsen. Deel twee is een imponerende solo van Carreon, die met gezonde tegenzin het verhaal van Madame Butterfly vertelt, speelt en zingt, daarbij virtuoos schakelend tussen ironisch commentaar op haar rol en oprecht inlevingsvermogen. Haar vertolking van de aria ‘Un bel dì, vedremo’ is bijzonder aangrijpend, alle ethische bezwaren over het libretto ten spijt. En dan volgt dus („Kutkutkutkutkut”) die onderbreking, als de actrice de nederigheid van haar personage niet langer verdraagt. Wonderwel slaagt Carreon er in haar eentje in die hele in steen gehouwen mythe uit z’n voegen te duwen en het personage eruit te bevrijden.
De bevrijdende chaos die ontstaat wanneer je het hokjesdenken verwerpt
Deel drie ten slotte gaat over de vraag: hoe dan wél? Hoe wil je als Aziatisch-Nederlandse vrouw wél gerepresenteerd worden? Welk verhaal doet wél recht aan de complete, grillige mens die iedereen natuurlijk is? Er wordt weer compleet van register gewisseld, de acteurs staan wat onbeholpen op de lege speelvloer. Voor de een voelt het bevrijdend de mogelijkheid om zelf die representatie vorm te geven. De ander loopt direct vast nu alles opeens mag. Of het ook mogelijk is om als Aziatische Nederlander een verhaal te vertellen dat niet als representatie gelezen wordt, vraagt Nhung Dam zich af.
Wanneer je los wilt breken uit benauwende identitaire hokjes, zo toont het slotdeel van deze onconventionele, urgente voorstelling, dan moet je het podium bieden aan het onverwachte. Aan chaos. Aan ongrijpbaarheid. Aan over-the-top musicalzang desnoods. Want: waarom niet.
Lees ook
Bij Ada Ozdogan krijg je ‘Tarantino in het theater’: ‘Ik hou erg van zijn bullshit -dialogen’
Afrekening met heldenepos
De bevrijdende chaos die ontstaat wanneer je het hokjesdenken verwerpt, daarover gaat ook de voorstelling Holly Goosebumps, van Het Zuidelijk Toneel. Schrijver en regisseur Ada Ozdogan liet zich inspireren door blockbusters, onder andere Kill Bill en The Karate Kid (films die ook niet bepaald hebben bijgedragen aan een genuanceerd beeld van Azië), en zet die ironische, filmische stijl in om je als toeschouwer tegelijkertijd mee te slepen én bewust te maken van de manier waarop je gemanipuleerd wordt.
Ozdogans verhaal is een zelfverzonnen mythe over een wereld zonder maan. De hoofdrol is voor de fanatieke Holly (Alicia Boedhoe), die erachter komt dat ze een halfgodin is. Om de maan weer aan de hemel te krijgen, gaat ze, geflankeerd door sidekick Philip (een heerlijk droogkomische rol van Gillis Biesheuvel) op zoek naar haar moeder, een demonische godin, om met haar af te rekenen.
Via de metafoor van de goden en de afdaling naar de onderwereld staat het stuk stil bij de vraag in hoeverre je ontwikkeling als mens bepaald wordt door eerdere generaties. Is het mogelijk een keten van intergenerationeel trauma te doorbreken? Zo ja, welk verhaal is er dan nodig om dat geloof kracht bij te zetten?
Zoals Madame Butterfly via Madame Butterfly afrekent met Madame Butterfly, zo is Holly Goosebumps een heldenepos dat, terwijl het alle clichés van het heldenepos afvinkt, afrekent met het genre zelf, waarin ‘goed’ en ‘slecht’ doorgaans iets te makkelijk van elkaar te scheiden zijn. In die afrekening zit hem de hoop.
Wanneer je het narratief verwerpt dat de een tot held en de ander tot monster reduceert, de een tot dader en de ander tot slachtoffer, dan is er opeens ruimte om te kiezen welk facet van wat je is doorgegeven je wenst te omarmen. Daarin hebben de drie voorstellingen hun emancipatoire kern met elkaar gemeen. Er ís geen in steen gehouwen verhaal dat het jouwe voorbestemt, tonen Ozdogans Goosebumps, Chungs Butterfly en IJpelaars My Fair Human. In ieder mens huizen talloze mensen; lomp, intelligent, platvloers, naïef, onderdanig, luid en „fucking weird”. Die meerduidigheid kan verwarren, maar biedt ook de vrijheid om te zijn wie je toevallig op dat moment wenst te zijn. Zonder dat dat je meteen definieert.
Is dit een voetbalwedstrijd? Dat moet haast wel, want waarom staan er anders overal fans in het zwart-witgestreepte shirt van Newcastle United met de clubvlag te wapperen en hun strijdkreet te brullen? Om hun territorium af te bakenen scanderen ze: „TOON ARMY!” waarbij ‘toon’ dialect is voor ‘town’: ‘stadsleger’ dus.
Maar nee, het is wel degelijk muziek waarvoor dit bataljon de Noordzee is overgestoken. Dat krijg je ervan als Sam Fender de Afas Live uitverkoopt. De Britse rockbelofte – en Newcastle United-fan – is een stadionvullend streamkanon die eerder glorieerde op festivals als Glastonbury en als voorprogramma van Neil Young, Bob Dylan en Bruce Springsteen. Vandaar dat de Amsterdamse concertzaal dinsdagavond vol staat met lallende hooligans die elkaar in de armen vallen en liefdevol „shite” en „fokking hell mate” in elkaars oren spugen.
Fender is een mindfuck in meerdere dimensies. Behalve het bewustzijn van plaats („We zijn niet in Engeland, maar in Amsterdam”) schopt hij ook het besef van tijd overhoop („Nee, dit zijn niet de jaren tachtig, het is toch echt 2025”).
Hoopgevende rouwdouwers
Met zijn opengeknoopte houthakkershemd en opgewekte middle-of-the-road-rock lijkt hij een reïncarnatie van hoopgevende rouwdouwers als Bruce Springsteen en Bryan Adams. Het marcherende strijdlied ‘People Watching’ is een kruising tussen ‘Boys of Summer’ van Don Henley en Springsteens ‘I’m on Fire’. De echoënde gitaren, galmende piano-akkoorden, (niet-ironische) saxofoonsolo’s, kitschy kerstbellen en Fenders trillende tenorzang („I hold you in my heart ’til the day I die”) – epischer én eighties’er wordt het niet.
En natuurlijk is de ietwat oubollige instrumental ‘Going Home: Theme of the Local Hero’ van Dire Straits-mastodont Mark Knopfler, waarmee Fender de show begint, ook het clublied van Newcastle United, maar de muziek sluit eigenlijk prima aan bij Fenders eigen oeuvre.
Tijdens de anderhalf uur durende überoptimisme-eredienst regent het gouden confetti en feelgood-momenten. Clubicoon en ultieme goaltjesdief Alan Shearer, die vanaf het balkon meekijkt, wordt op aansporing van Fender door de hele zaal toegezongen. Een extatische, uit de voorste rijen geplukte jonge fan mag met bibberende vingers het nummer ‘The Borders’ meespelen op een akoestische gitaar.
Verzuipen in gezapigheid
Toch is de show zeker niet perfect. Het traag dreinende ‘Crumbling Empire’ verzuipt in gezapigheid en door in ‘Arm’s Length’ zeventien keer „Do you have to know me know me” te stamelen, weet Fender zelfs de gevaarlijkste vandalen nog in slaap te wiegen. De plotselinge pandemiepunk van ‘Howdon Aldi Death Queue’ doet iedereen weliswaar wakker schrikken, maar de panische schreeuwzang („Keep your distance! That’s less than two fucking meters!”) valt dan weer volledig uit de toon.
Fender blinkt echter uit in strijdliederen als ‘Seventeen Going Under’ en ‘Hypersonic Missiles’. Die beginnen met een kaal marcherende vierkwartsmaat en groeien beetje bij beetje uit tot hemelbestormende hymnes die dankzij evangelische jubelkoren à la Coldplay exploderen in stadionknallers. Dan begint de vloer te veren, schudden de tribunes en kan Afas Live niet meer stoppen met schreeuwen. Tot in de parkeergarages, metro’s en treinen blijven de fans onverschrokken doorbrullen: „OH-OH-OH-WOO-OH-WOO-OH!”