Onder het getsjirp van vogels dringen tientallen mensen samen in de tuin van de dorpsmoskee in het Noord-Libanese dorpje Hissa. „Ik heb ze gezien, ze slachtten iedereen af!” roept iemand. „Vrouwen, kinderen, iedereen”, zegt een ander.
Samira – haar achternaam wil ze niet geven – vertelt hoe ze halsoverkop Syrië ontvluchtte tijdens de recente geweldsuitbarsting tegen onder meer de alawitische minderheid in het land. Ze draagt haar pyjama en pantoffels nog. „Ik was thuis en hoorde geschreeuw. De militanten waren allemaal gemaskerd. Ze staken huizen in brand, doodden mensen overal en verminkten lichamen.” Samira verblijft nu al dagen in de moskee met haar zus en hun beide kinderen. Hun ouders en veel buren zijn achtergebleven in de Syrische stad Hama, ongeveer honderd kilometer noordelijker.
Deze foto kan als schokkend ervaren worden.
Een vluchteling uit Syrië toont zelfgemaakte beelden van het geweld in zijn land. Foto Raghed Waked
Ook Mounir is nog niet van de schok bekomen. De vijftiger, met een petje op, is vanochtend vroeg aangekomen in Hissa, nadat hij zijn huis in de provincie Tartous was ontvlucht. „Groepen als Daesh (Islamitische Staat) en HTS reden de straten binnen en schoten mensen dood. Ze riepen dat we varkens waren en dwongen mannen op de grond te liggen en te blaffen als honden.” Hij vreest dat dit slechts het begin is van een lange reeks gewelddaden tegen alawieten in Syrië. „Het ergste moet nog komen”, zegt Mounir. In Ahmad al-Sharaa, de nieuwe president van Syrië, heeft hij geen enkel vertrouwen.
Burgemeester Mohammad Husein zegt dat het dorp, waar soennieten en Libanese alawieten samenleven, de nieuwe vluchtelingen hartelijk heeft ontvangen. „Mensen vangen ze op in hun eigen huizen of winkels, ze brengen eten uit hun eigen voorraad. Maar er blijven elke dag nieuwe mensen aankomen, dit kunnen we niet lang volhouden.” Het Libanese Rode Kruis heeft matrassen en dekens gebracht. VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR zegt samen met organisaties als het Wereldvoedselprogramma te zijn begonnen met hulpverlening in Noord-Libanon.
Burgemeester Mohammad Husein van Hissa. Foto Raghed Waked
Nostalgie naar Assad
Ondanks de pogingen van veel Syriërs en de nieuwe autoriteiten in Damascus om eenheid en verzoening te bevorderen, is Syrië toch opgeschrikt door de nieuwe golf van geweld. De directe aanleiding was de moord op een groep regeringsmilitairen door loyalisten van het oude Assad-regime. In reactie hierop stuurde de regering versterkingen uit het hele land, wat leidde tot een gewelddadige escalatie en confrontaties in regio’s als Homs, Hama, Tartous en Latakia.
Volgens het Syrian Network for Human Rights, een mensenrechtenorganisatie die het geweld nauwkeurig verifieert, zijn ruim duizend mensen buitenechtelijk geëxecuteerd. Opvallend is dat zowel pro-Assad-groepen als extremistische groeperingen die zich recent bij het regeringsleger hebben aangesloten, verantwoordelijk zouden zijn voor honderden burgerslachtoffers, met name onder alawieten. De eersten lijken vooral uit te zijn op destabilisatie, terwijl de extremisten waarschijnlijk handelden uit wraak.
De geweldsuitbarsting lijkt een lang gevreesde echo van de verdeel-en-heerspolitiek van oud-dictator Bashar al-Assad. Hij behoorde tot de alawitische gemeenschap, die oververtegenwoordigd was onder zijn aanhangers, en profileerde zich als beschermheer van minderheden terwijl hij zich vaak tegen soennitische moslims keerde. Toch leefde het grootst deel van de alawitische bevolking in armoede en liep zij het risico net zo hard afgestraft te worden bij desertie als andere Syriërs.
Lees ook
Angst in Damascus voor meer sektarisch geweld tegen alawieten: ‘Op straat liggen dode vrouwen en kinderen’
Sommige vluchtelingen kijken nu met nostalgie terug op hun leven onder Assad en zien de moordpartijen van afgelopen week zelfs als bevestiging van het gelijk van zijn politiek. Een oud-militair, die onder Assad diende, zegt dat hij de nieuwe autoriteiten aanvankelijk het voordeel van de twijfel gaf, maar nu niet meer. „Ik was blij toen Assad viel. Ik hoopte op meer vrede, maar toen ze onze wapens afnamen hadden we niets meer om onszelf mee te verdedigen.”
Uit Syrië gevluchte kinderen in de moskee van Hissa. Foto Raghed Waked
Soher, die met haar gezin uit Tartous is gevlucht en nu in het huis van een gastvrije familie in Ain el-Zeit verblijft, had ook liever gezien dat Assad was gebleven. De jonge moeder zit op haar knieën op de grond en houdt haar brabbelende zoontje vast. Ze zegt dat ze de afgelopen maanden mannen met zwarte vlaggen van Islamitische Staat in haar dorp Talkalakh heeft zien rondrijden. „Eerst zeiden ze dat ze naar ons dorp waren gekomen om ons te beschermen. Daarna begonnen ze ons lastig te vallen en doodden ze een onschuldige jongen.”
Door de onrust besloot Soher met haar gezin naar de stad Tartous te trekken. „We hoopten dat het daar veiliger was. Toen hoorden we van de eerste moorden door gewapende groepen. Ik dacht dat het misschien om mensen van Assads regime ging, maar toen duidelijk werd dat ook vrouwen en kinderen werden gedood, zijn we halsoverkop vertrokken.” Ze huilt. „Het was zo moeilijk met drie kleine kinderen.” Het jonge gezin rende de stad uit, de velden in, en liep urenlang totdat de grens met Libanon werd bereikt.
Libanese groepen
Dat de nieuwe stroom Syrische vluchtelingen nu vooral bestaat uit gemeenschappen die Assad in meer of mindere mate steunden, kan ook tot nieuwe spanningen in Libanon leiden. Verschillende Libanese groepen vochten tijdens de oorlog in Syrië mee aan verschillende zijden. De kans is groot dat zich onder de nieuwe vluchtelingen ook voormalig legerofficieren, hoge ambtenaren, gevangenisbewaarders of leden van Assads gewelddadige doodseskaders bevinden.
De 28-jarige Sleiman zegt fel dat het onder Assad „veilig” was in Syrië en dat er „geen sprake van sektarisme” was. „Het enige probleem was dat je niet over politiek moest praten.” Sleiman ontkent dat er onder het oude regime sprake was van extreem geweld. „De media hebben dat allemaal overdreven. Iedereen is wel eens gemarteld. Er waren misschien wat corrupte legerofficieren.”
Hij beweert verder dat „alle moslims” de alawieten en christenen willen verjagen en noemt hen zelfs „leugenaars” en „terroristen”. Het liefst zou Sleiman Syrië opgedeeld zien, zodat hij niet „onder moslims” hoeft te leven.
Mohammed al -Ammar in een Libanees vluchtelingenkamp in Akkar. Vluchtelingen uit Syrië steken de Al Kabir-rivier over naar Libanon. Foto’s Raghed Waked
Enkele dorpen verderop ligt een van de illegale grensovergangen in Noord-Libanon. Dit stukje grensgebied staat, in tegenstelling tot de rest, niet onder controle van Hezbollah, maar van verschillende clans en families. De onverharde weg leidt naar de bedding van de Al Kabir-rivier, waar taxi’s en een gebouwtje staan. Van dieren en voedsel tot aan drugs en mensen – hier wordt van alles over de grens heen en weer gesmokkeld. Op het wankele bruggetje over de rivier loopt een groepje mannen met lege plastic kooitjes Syrië in. Even later loopt een twintigtal mannen, vrouwen en kinderen over hetzelfde bruggetje Libanon binnen.
De familie komt uit Kamishli, een stad in het noordoosten van Syrië op de grens met Turkije. Ze zijn geen vluchtelingen, maar komen naar werk zoeken. De nieuwe president Al-Sharaa kan op hun steun rekenen. Ze tonen begrip voor het geweld tegen alawitische burgers. „Dit is wraak voor wat zij ons jarenlang hebben aangedaan. Bovendien begonnen zij eerst met het doden van onze regeringssoldaten.”
De recente geweldsuitbarsting en de nieuwe vluchtelingenstroom laten zien hoe diep de wonden in Syrië zijn. Er heerst veel wrok, woede en wantrouwen, sommige gemeenschappen leefden in compleet verschillende realiteiten en zijn decennialang tegen elkaar opgezet. Hoewel Al-Sharaa na de gewelddadigheden meteen aankondigde een commissie op te zetten die onderzoek moet doen naar de recente gebeurtenissen, heeft het vertrouwen in regeringstroepen voor veel Syriërs een flinke deuk opgelopen.
De 42-jarige Mohammed al-Ammar, een Syriër die al 14 jaar in een vluchtelingenkamp in Akkar woont, vindt de recente gebeurtenissen verschrikkelijk. „We staan achter de nieuwe regering, maar hier zaten heel veel onschuldige mensen tussen. Wat hebben die kinderen misdaan?” Wraakacties ziet hij als het laatste wat Syrië nu nodig heeft. „Gelijkwaardigheid en vergeving zijn de enige oplossingen om opnieuw te kunnen beginnen.”
Lees ook
Zit achter het geweld in Syrië wraaklust? En zes andere vragen over de moordpartijen in de kustregio
De naar verluidt duurste Arabische serie ooit gemaakt zorgt in het Midden-Oosten voor grote ophef. Het Saoedische Moe’awija, een zogenaamde ramadan-soap, is verboden in Irak en Iran en is onder meer in Egypte door islamitische geestelijken als zondig bestempeld.
Ramadan-televisie is een fenomeen in grote delen van het Midden-Oosten. Na een dag vasten en de rijke iftar-maaltijd buiken veel gezinnen uit voor de tv. Programmamakers spelen hierop in met soaps, thrillers en historische dramas met doorgaans dertig afleveringen. Kijkers worden zo de hele ramadanmaand bediend en blijven – zo is de hoop – dagelijks terugkomen.
Deze ramadan kunnen moslims kijken naar een serie over het leven van Moe’awija ibn Abi Soefjan, een metgezel van de profeet Mohammed, die in de zevende eeuw een centrale rol speelde in de opsplitsing van de islam in twee hoofdstromingen: het soennisme en het sjiisme. Een religieuze en politieke verdeling die tot de dag van vandaag stand houdt.
Iraakse autoriteiten vrezen dat de serie „sektarische onenigheid” aanwakkert
De Saoedische productie – inclusief pan-Arabische sterrencast – zou wel 100 miljoen dollar (92 miljoen euro) hebben gekost en had al tijdens de ramadan in 2023 op televisie moeten verschijnen. Dat de uitzending twee jaar werd uitgesteld, was volgens sommigen omdat Soedi-Arabië vreesde dat de serie zou leiden tot spanningen met Irak en Iran, landen met een sjiitische meerderheid.
Vertrouweling van Mohammed
Moe’awija was een tijdgenoot van Mohammed, die zich volgens de overlevering aanvankelijk verzette tegen de islam, maar tot inkeer kwam na Mohammeds verovering van de stad Mekka. Hij sloot zich aan bij de entourage van de profeet en werd diens secretaris.
Na de dood van Mohammed had Moe’awija een belangrijke rol in de verovering van Syrië. Kalief Oethman, de nieuwe islamitische leider, benoemde hem tot gouverneur van de regio. In 656 werd Oethman vermoord en brak een machtsstrijd uit. Moe’awija weigerde om Ali – de neef en schoonzoon van profeet Mohammed – te erkennen als kalief en trok tegen hem ten strijde tijdens de Eerste Fitna (successieoorlog). Twee jaar later eiste Moe’awija het kalifaat voor zichzelf op.
Veertien eeuwen later zien sjiieten (ongeveer 10 tot 15 procent van alle moslims) dit nog altijd als een groot onrecht. Anders dan de soennitische meerderheid beschouwen zij Ali als de rechtmatige opvolger van de profeet Mohammed. Dat Ali’s rivaal Moe’awija – binnen de sjiitische traditie een verguisd figuur – onderwerp is van een peperdure tv-serie, compleet met grootste veldslagen en spectaculaire decors, raakt bij veel sjiieten een gevoelige snaar.
Voor de media-autoriteiten in het sjiitische Iran was het reden om de serie te verbieden, de productie zou Moe’awaijas dynastie willen „witwassen”. Ook in Irak is de show niet legaal te zien. Het programma zou mogelijk „sektarische onenigheid uitlokken en zo een bedreiging zijn voor de maatschappelijke samenhang”, aldus de Iraakse autoriteiten.
In het voornamelijk soennitische Egypte doet de soap om andere redenen stof opwaaien. Het afbeelden van metgezellen van de profeet is „religieus onacceptabel”, aldus een geleerde aan het gezaghebbende islamitische instituut Al-Azhar in Caïro. Per fatwa heeft het instituut het kijken naar Moe’awaija verboden. Vooral gevoelig ligt een badscène waarbij Moe’awija, met omgeslagen handdoek, een massage krijgt van een concubine.
Lees ook
Ook in Gaza en Syrië begint de ramadan: op de ene plek in het puin, op de andere onder strengere regels
Bikkelharde concurrentie
Moe’awaija is niet de enige ramadanserie die de afgelopen jaren voor opschudding zorgde. Controverse rondom ramadantelevisie is inmiddels een traditie op zich. Conservatieve religieuze leiders klagen vaak over het in hun ogen losbandige gedrag van personages, terwijl anderen meer moeite hebben met eventuele politieke ondertonen. Maatschappijkritiek is namelijk een vast onderdeel van veel ramadan-series. Zoals in het Egyptische Lam Shamsiya, dat deze ramadan te zien is en kindermishandeling aan de kaak stelt.
Van al die controverse liggen tv-producenten niet per se wakker. Via streamingdiensten en satelliettelevisie hebben kijkers toegang tot tientallen producties uit de Arabische wereld. Dat maakt de concurrentie bikkelhard. Een beetje ophef helpt dan om op te vallen.
Onder het getsjirp van vogels dringen tientallen mensen samen in de tuin van de dorpsmoskee in het Noord-Libanese dorpje Hissa. „Ik heb ze gezien, ze slachtten iedereen af!” roept iemand. „Vrouwen, kinderen, iedereen”, zegt een ander.
Samira – haar achternaam wil ze niet geven – vertelt hoe ze halsoverkop Syrië ontvluchtte tijdens de recente geweldsuitbarsting tegen onder meer de alawitische minderheid in het land. Ze draagt haar pyjama en pantoffels nog. „Ik was thuis en hoorde geschreeuw. De militanten waren allemaal gemaskerd. Ze staken huizen in brand, doodden mensen overal en verminkten lichamen.” Samira verblijft nu al dagen in de moskee met haar zus en hun beide kinderen. Hun ouders en veel buren zijn achtergebleven in de Syrische stad Hama, ongeveer honderd kilometer noordelijker.
Deze foto kan als schokkend ervaren worden.
Een vluchteling uit Syrië toont zelfgemaakte beelden van het geweld in zijn land. Foto Raghed Waked
Ook Mounir is nog niet van de schok bekomen. De vijftiger, met een petje op, is vanochtend vroeg aangekomen in Hissa, nadat hij zijn huis in de provincie Tartous was ontvlucht. „Groepen als Daesh (Islamitische Staat) en HTS reden de straten binnen en schoten mensen dood. Ze riepen dat we varkens waren en dwongen mannen op de grond te liggen en te blaffen als honden.” Hij vreest dat dit slechts het begin is van een lange reeks gewelddaden tegen alawieten in Syrië. „Het ergste moet nog komen”, zegt Mounir. In Ahmad al-Sharaa, de nieuwe president van Syrië, heeft hij geen enkel vertrouwen.
Burgemeester Mohammad Husein zegt dat het dorp, waar soennieten en Libanese alawieten samenleven, de nieuwe vluchtelingen hartelijk heeft ontvangen. „Mensen vangen ze op in hun eigen huizen of winkels, ze brengen eten uit hun eigen voorraad. Maar er blijven elke dag nieuwe mensen aankomen, dit kunnen we niet lang volhouden.” Het Libanese Rode Kruis heeft matrassen en dekens gebracht. VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR zegt samen met organisaties als het Wereldvoedselprogramma te zijn begonnen met hulpverlening in Noord-Libanon.
Burgemeester Mohammad Husein van Hissa. Foto Raghed Waked
Nostalgie naar Assad
Ondanks de pogingen van veel Syriërs en de nieuwe autoriteiten in Damascus om eenheid en verzoening te bevorderen, is Syrië toch opgeschrikt door de nieuwe golf van geweld. De directe aanleiding was de moord op een groep regeringsmilitairen door loyalisten van het oude Assad-regime. In reactie hierop stuurde de regering versterkingen uit het hele land, wat leidde tot een gewelddadige escalatie en confrontaties in regio’s als Homs, Hama, Tartous en Latakia.
Volgens het Syrian Network for Human Rights, een mensenrechtenorganisatie die het geweld nauwkeurig verifieert, zijn ruim duizend mensen buitenechtelijk geëxecuteerd. Opvallend is dat zowel pro-Assad-groepen als extremistische groeperingen die zich recent bij het regeringsleger hebben aangesloten, verantwoordelijk zouden zijn voor honderden burgerslachtoffers, met name onder alawieten. De eersten lijken vooral uit te zijn op destabilisatie, terwijl de extremisten waarschijnlijk handelden uit wraak.
De geweldsuitbarsting lijkt een lang gevreesde echo van de verdeel-en-heerspolitiek van oud-dictator Bashar al-Assad. Hij behoorde tot de alawitische gemeenschap, die oververtegenwoordigd was onder zijn aanhangers, en profileerde zich als beschermheer van minderheden terwijl hij zich vaak tegen soennitische moslims keerde. Toch leefde het grootst deel van de alawitische bevolking in armoede en liep zij het risico net zo hard afgestraft te worden bij desertie als andere Syriërs.
Lees ook
Angst in Damascus voor meer sektarisch geweld tegen alawieten: ‘Op straat liggen dode vrouwen en kinderen’
Sommige vluchtelingen kijken nu met nostalgie terug op hun leven onder Assad en zien de moordpartijen van afgelopen week zelfs als bevestiging van het gelijk van zijn politiek. Een oud-militair, die onder Assad diende, zegt dat hij de nieuwe autoriteiten aanvankelijk het voordeel van de twijfel gaf, maar nu niet meer. „Ik was blij toen Assad viel. Ik hoopte op meer vrede, maar toen ze onze wapens afnamen hadden we niets meer om onszelf mee te verdedigen.”
Uit Syrië gevluchte kinderen in de moskee van Hissa. Foto Raghed Waked
Soher, die met haar gezin uit Tartous is gevlucht en nu in het huis van een gastvrije familie in Ain el-Zeit verblijft, had ook liever gezien dat Assad was gebleven. De jonge moeder zit op haar knieën op de grond en houdt haar brabbelende zoontje vast. Ze zegt dat ze de afgelopen maanden mannen met zwarte vlaggen van Islamitische Staat in haar dorp Talkalakh heeft zien rondrijden. „Eerst zeiden ze dat ze naar ons dorp waren gekomen om ons te beschermen. Daarna begonnen ze ons lastig te vallen en doodden ze een onschuldige jongen.”
Door de onrust besloot Soher met haar gezin naar de stad Tartous te trekken. „We hoopten dat het daar veiliger was. Toen hoorden we van de eerste moorden door gewapende groepen. Ik dacht dat het misschien om mensen van Assads regime ging, maar toen duidelijk werd dat ook vrouwen en kinderen werden gedood, zijn we halsoverkop vertrokken.” Ze huilt. „Het was zo moeilijk met drie kleine kinderen.” Het jonge gezin rende de stad uit, de velden in, en liep urenlang totdat de grens met Libanon werd bereikt.
Libanese groepen
Dat de nieuwe stroom Syrische vluchtelingen nu vooral bestaat uit gemeenschappen die Assad in meer of mindere mate steunden, kan ook tot nieuwe spanningen in Libanon leiden. Verschillende Libanese groepen vochten tijdens de oorlog in Syrië mee aan verschillende zijden. De kans is groot dat zich onder de nieuwe vluchtelingen ook voormalig legerofficieren, hoge ambtenaren, gevangenisbewaarders of leden van Assads gewelddadige doodseskaders bevinden.
De 28-jarige Sleiman zegt fel dat het onder Assad „veilig” was in Syrië en dat er „geen sprake van sektarisme” was. „Het enige probleem was dat je niet over politiek moest praten.” Sleiman ontkent dat er onder het oude regime sprake was van extreem geweld. „De media hebben dat allemaal overdreven. Iedereen is wel eens gemarteld. Er waren misschien wat corrupte legerofficieren.”
Hij beweert verder dat „alle moslims” de alawieten en christenen willen verjagen en noemt hen zelfs „leugenaars” en „terroristen”. Het liefst zou Sleiman Syrië opgedeeld zien, zodat hij niet „onder moslims” hoeft te leven.
Mohammed al -Ammar in een Libanees vluchtelingenkamp in Akkar. Vluchtelingen uit Syrië steken de Al Kabir-rivier over naar Libanon. Foto’s Raghed Waked
Enkele dorpen verderop ligt een van de illegale grensovergangen in Noord-Libanon. Dit stukje grensgebied staat, in tegenstelling tot de rest, niet onder controle van Hezbollah, maar van verschillende clans en families. De onverharde weg leidt naar de bedding van de Al Kabir-rivier, waar taxi’s en een gebouwtje staan. Van dieren en voedsel tot aan drugs en mensen – hier wordt van alles over de grens heen en weer gesmokkeld. Op het wankele bruggetje over de rivier loopt een groepje mannen met lege plastic kooitjes Syrië in. Even later loopt een twintigtal mannen, vrouwen en kinderen over hetzelfde bruggetje Libanon binnen.
De familie komt uit Kamishli, een stad in het noordoosten van Syrië op de grens met Turkije. Ze zijn geen vluchtelingen, maar komen naar werk zoeken. De nieuwe president Al-Sharaa kan op hun steun rekenen. Ze tonen begrip voor het geweld tegen alawitische burgers. „Dit is wraak voor wat zij ons jarenlang hebben aangedaan. Bovendien begonnen zij eerst met het doden van onze regeringssoldaten.”
De recente geweldsuitbarsting en de nieuwe vluchtelingenstroom laten zien hoe diep de wonden in Syrië zijn. Er heerst veel wrok, woede en wantrouwen, sommige gemeenschappen leefden in compleet verschillende realiteiten en zijn decennialang tegen elkaar opgezet. Hoewel Al-Sharaa na de gewelddadigheden meteen aankondigde een commissie op te zetten die onderzoek moet doen naar de recente gebeurtenissen, heeft het vertrouwen in regeringstroepen voor veel Syriërs een flinke deuk opgelopen.
De 42-jarige Mohammed al-Ammar, een Syriër die al 14 jaar in een vluchtelingenkamp in Akkar woont, vindt de recente gebeurtenissen verschrikkelijk. „We staan achter de nieuwe regering, maar hier zaten heel veel onschuldige mensen tussen. Wat hebben die kinderen misdaan?” Wraakacties ziet hij als het laatste wat Syrië nu nodig heeft. „Gelijkwaardigheid en vergeving zijn de enige oplossingen om opnieuw te kunnen beginnen.”
Lees ook
Zit achter het geweld in Syrië wraaklust? En zes andere vragen over de moordpartijen in de kustregio
Vanonder de klep van zijn pet werpt de douanier me een schoolmeestersblik toe. Het is negen uur ’s ochtends, buiten op de oevers van de grensrivier klinkt het oink! oink! oink! van migrerende padden.
Met gespeeld enthousiasme heb ik de beambte gevraagd of hij Moskou kent – het Rode Plein, het Kremlin?
De Nicaraguaan reageert bars. Al op de stoep van het grenskantoor zijn mijn dochter Vera en ik als enigen uit de rij gehaald. Alle andere passagiers uit onze nachtbus krijgen de standaardbehandeling van paspoortcontrole en bagagecheck, maar wij moeten plaatsnemen op een oranje strafbankje.
„U heeft in Moskou gewoond?”
Ik ben van plan de Nicaraguanen die ik ontmoet te interviewen, maar deze grenswachter draait de rollen om.
„Ja, van 1997 tot 2001.”
In mijn paspoort staat niet één Russische stempel – hoe komt hij aan zijn achtergrondkennis?
„Waar heeft u Spaans geleerd?”
We bevinden ons in een betegelde hal waarvan de muren zijn behangen met banieren: het nationale blauw-wit-blauw van de Republiek Nicaragua en het rood-zwart van het Frente Sandinista de Liberación Nacional, het vaandel waar links Europa van 1979 tot 1989 begeesterd achteraanliep – niet zelden letterlijk als koffieplukkers op sandalen. In slaperige stadjes als Matagalpa werden we nagewezen als ‘sandalistas’ die de heersende ‘sandinistas’ steun kwamen betuigen. (Ja, ook mijn jongere ik liep er rond met een hangmat in zijn rugzak).
Ook wie niet afreisde kon zich met goed fatsoen achter Daniel Ortega en zijn schrijvende en dichtende kameraden scharen. Nicaragua was the mouse that roared, een opgestoken middelvinger tegen het Amerikaanse imperialisme van president Ronald Reagan, en dan ook nog als een soort ‘Cuba-light’, democratisch en pluriform.
„Ik heb Spaans geleerd in Peru”, zeg ik naar waarheid.
De douanier tikt een WhatsApp-bericht – kennelijk aan iemand met meer strepen op zijn uniform.
„Is dit de eerste keer dat u Nicaragua bezoekt?”
„Ja”, antwoordt mijn dochter. Ik aarzel, maar krijg gelukkig een andere vraag voorgeschoteld.
„Werkte u in Moskou voor de televisie?”
„No señor.” (Of kan ik beter compañero zeggen?)
„De radio?” In mijn ooghoek zie ik dat de beambte mijn website op zijn telefoon heeft geopend. Ontkennen dat ik Rusland-correspondent ben geweest, is zinloos.
„Voor een krant in Rotterdam”, zeg ik. „Ik heb de opkomst van Vladimir Poetin verslagen.”
„U bent journalist.”
2
Voor we op de bus naar Nicaragua stapten, heb ik drie dagen deelgenomen aan Vera’s studentenleven aan de Universiteit voor de Vrede in Costa Rica, tussen de koffieplantages net buiten de hoofdstad San José. De Upaz verzorgt uit naam van de Verenigde Naties masteropleidingen in Peace and Law, Peace and Environment, Peace and Gender. ’s Middags speelden we tafeltennis onder hoge bomen waarin toekans zaten; ’s avonds proostten we met Imperial-bier in haar favoriete Jamaicaanse kroegje. Over onze voorgenomen Nicaragua-reis hadden de vrienden en docenten van mijn dochter een eensluidend advies: ga als toerist, verzwijg je schrijfplannen.
De 60-jarige taxichauffeur Alvaro, die het wekelijkse potje studentenvoetbal organiseert, was het meest uitgesproken in zijn afkeer van het presidentiële echtpaar Daniel Ortega (79) en Rosario Murillo (73). Samen houden zij Nicaragua in een wurggreep. Het ooit bewierookte revolutionaire stel (Salman Rushdie hing in 1986 drie weken in kritische bewondering aan hun lippen) heeft de grondwet dertien keer in zijn voordeel gewijzigd, waardoor ze als bejaarde despoten zijn gaan lijken op Nicolae en Elena Ceausescu, zij het minder bleek en dunner gekleed.
Het gezegde wil dat revoluties hun eigen kinderen opeten. Wie een tiran van de troon stoot, wordt er zelf een. Vrijheidsstrijder Fidel Castro verjoeg dictator Batista en smoorde de rest van zijn leven elk sprankje vrijheid op Cuba. Maar waaróm baart elke succesvolle bevrijdingsbeweging vroeg of laat haar eigen schrikbewind? Was ik (of waren ‘we’) te goedgelovig, te naiëf destijds?
Iedereen zegt dat ons land steeds meer gaat lijken op Noord-Korea
Als ergens ter wereld een met roestige geweren bewapend volksfront die vloek had kunnen verbreken, dan toch in Nicaragua het Frente Sandinista. Als aanvoerder van de guerrilla wierp Daniel Ortega in 1979 de 43-jarige dictatuur van de familie Somoza omver. In een uitzinnig Managua werden hij en zijn medestrijders met bloemslingers omhangen. Bij vrije verkiezingen in 1984 won hun partij, het FSLN van de rood-zwarte vlaggen, de absolute meerderheid. Daniel Ortega werd president, Rosario Murillo primera dama.
In november 2024, veertig jaar later en alweer een tijdje terug aan de macht, heeft dit koppel zich tot ‘mede-presidenten’ laten beëdigen; met de zegen van het Constitutionele Hof is Rosario Murillo bevorderd van vice-president tot ‘co-presidente’.
„Wie van de twee heeft de eigenlijke macht?” vroeg ik na afloop van het voetbal aan Alvaro. „Hij of zij?”
„Zij. Geen twijfel mogelijk. Ze heeft hem bij zijn ballen.” Omdat hij er niet zeker van was dat ik het woord huevos in deze context kon plaatsen, kromde Alvaro ter visualisatie langzaam de vingers van zijn rechterhand.
3
We hadden de zon zien opkomen boven de Pan-American Highway. De grensovergang kondigde zich aan met een opstopping van kop aan staart geparkeerde vrachtauto’s, allemaal met verchroomde knalpijpen die als hoorntjes boven de cabine uitstaken. Met de slaap nog in de ogen waren we in een aparte rij beland van Nicaraguaanse arbeidsmigranten die met magnetrons en andere kerstcadeaus op weg waren naar hun familie. Wachtend op een stempel om Costa Rica te mogen verlaten, maakten we kennis met Yasser, Germaine en Elisa.
Yasser (zijn sandinistische ouders hadden hem vernoemd naar de Palestijnse verzetsleider Yasser Arafat) wilde niet veel kwijt. Hij was bang voor verklikkers. Germaine (zilveren tongpiercing) werkte als manicure in een schoonheidssalon vlak bij Vera’s vredesuniversiteit. „Ik ben een jaar niet in Nicaragua geweest”, zei ze. „Maar iedereen zegt dat ons land steeds meer gaat lijken op…”
„Noord-Korea”, vulde Elisa in, een muziekdocente met opgestoken haren die in Parijs bleek te wonen.
Vera zag mij een mentale notitie maken.
„Ja, Noord-Korea”, zei Germaine.
„Hè, zeg dat nou niet hardop”, siste Yasser.
De gelijkenis leek me overtrokken. Zo luchtdicht als Kim Jong-un zijn land weet af te knijpen, daar konden Ortega en Murillo hooguit van dromen. Niettemin: amper een uur later werd ik, één slagboom verderop, ontmaskerd als een journalist in de vermomming van een toerist.
Misschien hadden we beter een surfplank onder onze arm kunnen dragen, zoals de twee Franse jongens die níét apart waren genomen. Nu moet Vera uitleggen wát ze studeert.
„Genero y paz”, klinkt het goudeerlijk.
De beambte verstaat beide woorden: ‘geslacht’ (in dit verband: ‘gender’) en ‘vrede’. Maar hij kan niet bedenken wat je met die opleiding kunt worden, qua beroep.
„Heeft u een studentenpas?”
Een van haar docenten, die ook meevoetbalde, had ons op het hart gedrukt om niet over Upaz te beginnen. „In Nicaragua houden ze niet van de lhbti-gemeenschap.”
De douanier pikt Vera’s studentenkaart in, schuift hem tussen onze paspoorten en verdwijnt in een kantoor met geblindeerde ruiten. We overdenken onze papierloze staat. „Als we worden geweigerd, gaan we in Costa Rica naar het strand.”
In de reistas aan mijn voeten zit een oude reportage uit Managua die ik op mijn 24ste heb geschreven. Samen met driehonderdduizend Nicaraguanen was ik op 19 juli 1989 aanwezig bij de viering van de tiende verjaardag van de sandinistische revolutie. Er heerste een hosanna-stemming.
De Cubaanse president Fidel Castro met Daniel Ortega, 1985. Foto Arturo Robles/AP Photo
Op een podium tussen de rood-zwarte FSLN-vlaggen stond niet alleen de bebrilde commandante Daniel Ortega te zwaaien, maar ook de dichter-priester Ernesto Cardenal. Een man met een honkbalpet en een megafoon zette de spreekkoren in. „Viva Nicaragua Libre.” Na tien jaar van rantsoenen, hyperinflatie en oorlog (om het regime op de knieën te dwingen bewapende de CIA twee legertjes van contrarevolutionairen) gloorde er vrede: in de aanloop naar nieuwe verkiezingen leverden de duizenden contra’s hun geweren in. De balans van mijn kopij voor het links-kerkelijke HN-magazine („Is tien jaar Sandinisme reden voor een feest?”) was meer pro dan contra.
Omdat niemand onze bagage doorzoekt, blijft mijn artikel uit 1989 onontdekt, net als mijn exemplaar van De glimlach van een jaguar van Salman Rushdie, het geëngageerde verslag van een rondreis door Nicaragua die hij in 1986 op uitnodiging van dichteres Rosario Murillo had gemaakt. Aan Daniel Ortega had Rushdie de uitspraak ontlokt: „In Nicaragua is iedereen een dichter, tenzij hij het tegendeel bewijst.”
Na vijf kwartier van lijdzaamheid loop ik naar het glazen kantoortje van de grenswachters. „Onze bus zal zonder ons vertrekken”, zeg ik.
„De bus wacht”, klinkt het afgemeten.
Midden in de douanehal hangt een kleurrijk doek aan een balustrade. Het tweespan Ortega en Murillo neemt de overwinningsparade af op 19 juli 2024. „45 jaar vrede en veiligheid”, luidt de opdruk. „Leve het FSLN.” Hij draagt een blauw vliegeniersjack en tuurt met toegeknepen ogen voor zich uit; zij balt een strijdvaardige vuist. Aan elke pols fonkelen zeker tien armbanden.
Dan ineens staan er twee geüniformeerde mannen voor ons: de beambte van daarnet en een collega die wat meer belangstelling in zijn stem legt.
„Waar gaat de reis naartoe?”
Op vertoon van onze hotelboeking (drie nachten op het toeristische eiland Ometepe) krijgen we ineens onze documenten terug. We worden bedankt.
Terug in de bus beginnen Germaine en Elisa spontaan te klappen. Geen van de passagiers rekent ons het oponthoud aan. „Dat ze jullie als buitenlanders zo behandelen”, zegt Germaine. „Kun je nagaan wat ze met onze eigen mensen doen!”
Elisa vertelt dat ze een stukje van ons verhoor had kunnen volgen. „Ik ving op: ‘Television? Radio?’ en probeerde nog naar je te gebaren: zeg alsjeblieft nee!”
4
Hoewel ik me niet kan voorstellen dat we geschaduwd zullen worden, besluiten we eerst maar eens opzichtig de toerist uit te hangen. We stappen uit in het lawaaiige Rivas, waar de fietstaxichauffeurs zich verdringen om ons naar de veersteiger te brengen. Onze keuze valt op een magere figuur die zegt dat hij vijf kindermonden te voeden heeft.
Halverwege, tijdens een verfrissende stortbui, vraag ik de riksjarijder hoe het leven ervoor staat.
„We hebben een andere regering nodig”, roept hij onder het trappen. „Hay mucha repression.”
Vera en ik kijken elkaar aan. Zo’n openlijk protest op klaarlichte dag? Staat de revolutie opnieuw op uitbreken of is hij een provocateur?
„Hoezo dat?”
„In ons land is er maar één opvatting toegestaan”, zegt hij hijgend. „Je mag het nergens mee oneens zijn.”
Ik veins desinteresse. Argwaan, heb ik geleerd als journalist, brengt je verder dan vertrouwen. Niet zonder reden waarschuwt de Amerikaanse ambassade met name studenten en journalisten voor „het risico van onrechtmatige opsluiting”.
Bij het havenhoofd zet de vader-van-vijf ons af onder een verbleekt canvas van commandante Daniel Ortega, moederziel alleen. „In eendracht overwint het volk – FSLN.” Een ober in een zwart serveerschort duwt ons met zachte hand onder de luifel van zijn restaurant. Spaghetteria El Navegante – met uitzicht op de schuimkoppen van het Meer van Nicaragua.
De ober, tevens uitbater, verzamelt oude bankbiljetten. Ze hangen in glazen vitrines aan de muur, opgeprikt als vlinders. De opeenvolgende ontwerpen van de cordoba tekenen de tragiek van Nicaragua.
Lilian (‘Lilita’) blijkt als dochter van dictator Anastasio Somoza de enige vrouw die ooit het papiergeld sierde. In 1979 stapte de Banco Central over op de martelaren van de vrijheidsstrijd, onder wie de historische verzetsheld Sandino. Maar na jaren van Amerikaanse sancties kon de drukkerij de inflatie niet meer bijbenen. Op een tabaksbruin briefje van 1.000 cordoba is in 1988 tweemaal een nieuwe waarde gestempeld, eerst 200.000, daarna 1.000.000. Sandino’s beeltenis, met zijn breedgerande hoed, verdwijnt zowat onder de nullen. Een treffender zinnebeeld voor het bankroet van een ideaal kan ik niet bedenken.
Bij de verkiezingen van 1990 was het FSLN tot grote ontsteltenis van zijn (buitenlandse) sympathisanten weggestemd. Pas zestien jaar later, in 2006, wist Daniel Ortega het presidentsambt te heroveren. Hij dankte zijn comeback aan een door Murillo uitgedachte ‘total make-over’ van zijn persona.
Ter vervanging van zijn jaren-zeventig-bril liet ze hem lenzen aanmeten. Legergroene jasjes werden hemelsblauwe. Als onderdeel van zijn campagne troonde Murillo haar echtgenoot mee naar het altaar om hun huwelijk alsnog te laten inzegenen door de aartsbisschop van Managua. Daniel Ortega sprak zich prompt uit tegen elke vorm van abortus. Als FSLN-partisaan koos hij een voormalige contra-leider tot running mate en vocht zich terug naar de top van de machtspiramide.
5
Tegen de straffe wind in brengt ‘Che Guevara’ ons met een vaartijd van een uur naar het vulkaaneiland Ometepe. Het stampen van de dieselmotoren trilt door tot op de passagiersdekken. Beneden in het open laadruim staan een paar met kabels vastgesjorde vrachtauto’s; in de verte rijzen twee vuurspuwende bergen met een grote politieke onverschilligheid uit het water op: Concepción (1.610 meter, kaal en actief) en Maderas (1.340 meter, bebost en slapend).
We krijgen gezelschap van een zwerversfiguur die zijn houten krukken met enig theater van zich afwerpt. Leunend tegen de stuurhut begint hij levensechte dierengeluiden te maken, telkens gevolgd door de soortnaam. Zodra hij zijn show heeft afgesloten met het gehuil van de brulaap gaat hij hinkend rond met zijn legerbaret.
„Hij is een oorlogsveteraan”, zegt de passagier naast me. „Omdat hij een been mist, mag hij gratis met het openbaar vervoer.”
Vulkaaneiland Ometepe, met de Concepción en de baai bij Playa Mangos. Foto Frank Westerman
Ik geef de dierenimitator een cordoba-biljet waarop het Nationaal Theater staat afgebeeld, de schouwburg waar Laureano Ortega Murillo zijn tenorstem laat klinken. Deze oudste zoon van Ortega en Murillo is niet alleen operazanger, maar ook: de beoogde troonopvolger. Zijn ouders zijn druk bezig een dynastie te vestigen naar het voorbeeld van de Somoza’s. Rafael, hun jongste zoon, is presidentieel raadgever. Luciana, de jongste dochter, is ook presidentieel raadgever. Maurice staat aan het hoofd van Canal 13. Juan waakt over Canal 8 en Carlos over Canal 4 – terwijl er geen omroep is die iets anders uitzendt dan quizzen en zwijmelseries.
Voltrekt de werdegang van de Sandinistische idealen zich als een telenovela, dan kan de intrige niet ontbreken. De Ortega-Murillo-clan woont in een ommuurd wijkje in Managua, maar één halfdochter uit een eerder huwelijk van Murillo is door hen verstoten. Zij – Zoilamérica – heeft haar stiefvader Daniel Ortega in 1998 beschuldigd van jarenlang seksueel misbruik, vanaf haar 12de. In een openbare getuigenis van 48 pagina’s verklaart ze voor het laatst door hem te zijn verkracht in april 1989. Ze was toen 21. Nadat haar aangifte als niet ontvankelijk was verworpen, vluchtte Zoilamérica naar Costa Rica. Op de vraag wat haar het meeste leed heeft toegebracht, zegt ze in een documentaire: „Dat mijn moeder me niet wil geloven.”
Rosario Murillo heeft zich publiekelijk achter haar man geschaard. Op een manifestatie met rood-zwarte vlaggen verklaarde Daniel Ortega met zijn huilende echtgenote aan zijn zijde: „Rosario smeekt het volk om vergiffenis voor het hebben van een dochter die de principes van het FSLN heeft verraden.”
Het fragment staat op YouTube, we hebben het een paar keer afgespeeld. Wat de van verkrachting beschuldigde Daniel Ortega hier flikt, met instemming van Murillo, is meedogenlozer dan ontkennen, onterven of doodzwijgen.
Al is zijn boodschap niet aan mij gericht, zijn nijdig op- en neergaande vinger raakt me persoonlijk: hoe kon ik – hoe kon een solidaire, bij wat we toen nog de ‘Derde Wereld’ noemden betrokken generatie – een despoot hebben aangezien voor een vrijheidsstrijder, schrijver van het gedicht ‘In de gevangenis?’
Schop hem op deze manier, zo, In zijn ballen, in zijn gezicht, in zijn ribben, Reik me het hete ijzer aan, de gummiknuppel. Spreek! Spreek, jij klootzak. Probeer zout water, Spree-eek, we willen je niet toetakelen.
Deze regels staan in zijn dichtbundel Ik liep Managua in minirok mis, een verwijzing naar de zeven jaar dat hij als gevangene van Somoza vastzat in de Modelo-gevangenis, juist in de tijd (begin jaren zeventig) toen de zoomen van de jurken in de hoofdstad tot boven de knie kropen.
6
Mijn buurman aan dek van de veerboot is elektricien. Hij is naar Ometepe geroepen vanwege de haperende wifi op het eiland. „Eduardo”, stelt hij zich voor. Misschien is het mijn achterdocht, maar hij draagt geen werkmanskleding. „De tijd dat ik zelf in elektriciteitsmasten klom”, zegt hij ter verklaring, „ligt ver achter me”. Naar eigen zeggen komt Eduardo de problemen in kaart brengen waar de plaatselijke monteurs tegenaan lopen. Met zijn armen voor zijn buik gevouwen, helt hij naar me over. „Niets werkt meer”, vervolgt hij op gedempte toon. „Er is een tekort aan alle denkbare onderdelen.”
Als 14-jarige had hij als koerier hand- en spandiensten verleend aan de Sandinistische strijders in de heuvels rond de stad Estelí. Begin jaren tachtig volgde hij in Cuba een opleiding elektrotechniek, hij wilde Nicaragua vooruithelpen, maar de handelsboycot en het oorlogsgeweld maakten alles kapot. „De Koude Oorlog was bij ons warm”, zegt hij. „We waren een pion op het schaakbord van de VS en de Sovjet-Unie.”
Ik vertel hem dat ik in juli 1989 vanuit Honduras met twee overjarige hippies uit de VS was meegelift in een oude schoolbus, een Dodge vol cirkelzagen, bankschroeven, waterpompen en ander tweedehands gereedschap dat ze cadeau kwamen doen aan het Sandinistische Nicaragua. „Iedereen die we tegenkwamen was toen opgelucht dat de oorlog voorbij was.”
Eduardo knikt: hij ook. Maar niet lang daarna, bij de verkiezingsnederlaag van het FSLN in 1990, zou de kiem zijn gelegd voor de misère van nu. „Er was iemand die niet tegen z’n verlies kon.” Dat Daniel Ortega als een machtswellusteling revanche heeft genomen, viel volgens Eduardo alleen medisch te verklaren: de president was een pathologisch geval.
Wij hebben een president die een dictator verdreef en nu zelf dictator is geworden
Murillo zou hem volledig hebben overvleugeld. Binnen hun ‘duopolie’ houdt het echtpaar Ortega-Murillo zich aan een heldere rolverdeling. Zij balsemt de ziel van haar onderdanen met toespraken over familiewaarden, de evangeliën en de lessen in dienstbaarheid en kalmte van de Indiase goeroe Sai Baba. Ze ziet toe op de uitdeling van rijst en bonen aan de armen, en extraatjes als gedroogd fruit en sardientjes op Moederdag. Ortega vaardigt decreten uit die welvaart moeten brengen.
„Hij presenteert zich graag als een doener”, beaamt mijn gesprekspartner. „Maar als het erop aankomt, blijkt hij ook een dromer te zijn.”
„U doelt op het kanaal?”
„Het kanaal is een klucht. De VS zullen de bouw ervan niet toestaan zolang de Sandinisten aan de macht zijn… en zeker niet onder president Trump.”
Als een handelaar in hoop belooft Daniel Ortega van tijd tot tijd om Nicaragua – nu echt! – te doorklieven met een waterweg van de Atlantische naar de Stille Oceaan: een vaarroute die het Panamakanaal naar de kroon moet steken. Daar waar wij nu varen loopt een deel van het uitgetekende tracé: dwars over het Meer van Nicaragua, via een diepe, nog uit te baggeren geul.
„Maak je geen zorgen. Dat kanaal is een luchtspiegeling.” Eduardo wijst in de verte op een landingsbaan aan de voet van de vulkaan: een zwarte asfaltreep met witte strepen, te midden van het oerwoudgroen. „Dat daar is een vliegveld zonder vliegtuigen. Tien jaar geleden aangelegd. Er zou een lijnvlucht komen tussen Managua en Ometepe. Maar de enige verbinding is deze trage veerboot.”
7
In december 2013 schoof Daniel Ortega de Chinese miljardair Wang Jing naar voren als de verlosser die Nicaragua uit het geopolitieke verdomhoekje kwam halen. Met zijn in Hong Kong gevestigde investeringsmaatschappij werd het Wang Jing vergund om niet alleen het 278 kilometer lange Nicaragua-kanaal aan te leggen (met sluizen en al), maar ook twee diepzeehavens, een olieraffinaderij en een spoorlijn van kust tot kust. De geschatte kosten (50 miljard dollar) zouden met tolheffingen worden terugverdiend.
Om het werk feestelijk af te trappen was Wang Jing naar Nicaragua afgereisd, waar de president hem voorstelde als „onze Chinese broeder”. In een poging de heersende scepsis weg te nemen (er werd op fluistertoon gesproken van een ‘fantoomkanaal’), voegde Ortega eraan toe: „Hier voor jullie staat het fantoom in vlees en bloed.”
De eerste verkenningen voor het Nicaraguakanaal, als alternatief voor het Panamakanaal, dateren uit 1551. Deze kaart komt uit 1870. De huidige president Daniel Ortega onderzoekt opnieuw de mogelijkheden. Beeld Wikipedia
Het parlement nam een onteigeningswet aan voor huizen en boerderijen die in de weg staan. In combinatie met een nieuwe pensioenwet leidde dit in april 2018 tot massale protesten. Murillo noemde de betogers „bloeddorstige vampiers” die het land met straatvuren en barricades in wanorde wilden storten. Van schrik trok Ortega de pensioenwet weer in, maar de geest leek uit de fles. Net als in de tijd van de Somoza-dictatuur kwamen de berooide, onderdrukte Nicaraguanen in opstand. De familie Ortega-Murillo stuurde de gevreesde Policia Voluntaria op hen af: bewapende brigades ‘jonge Sandinisten’. Samen met de reguliere ordetroepen wisten zij na drie maanden de rust te herstellen – ten koste van meer dan driehonderd mensenlevens.
In Rivas werden mannen en vrouwen opgepakt die voorop hadden gelopen bij marsen tegen de onteigeningen. Hoewel het verzet was gebroken, ging er geen spade de grond in. Aan de andere kant van de wereld was het fortuin van kanaalbouwer Wang Jing als bij toverslag verdampt. Van de ene op de andere dag kon de Nicaraguaanse Kanaalautoriteit hem niet meer bereiken. Ortega en Murillo namen het woord ‘canal’ niet meer in de mond.
Tot november 2024, toen de twee mede-presidenten hun blauwdruk onthulden voor een nieuw kanaalplan dat in omvang nog ambitieuzer is dan het gefnuikte. Met een diepte van 27 meter en een lengte van 445 kilometer moet dit ‘Gran Canal de Nicaragua’ worden uitgegraven door de landmassa’s van de noordelijke provincies. De prijs valt wat hoger uit: 65 miljard dollar. Hoofdcontractor is ditmaal het Chinese bouwbedrijf CAMC uit Beijing.
„El Gran Canal de Nicaragua zal ervoor zorgen dat we in waardigheid kunnen leven”, profeteerde Daniel Ortega bij de onthulling. Het gepresenteerde tracé is vijf keer langer dan het Panama-kanaal.
8
De schouderhoge bronzen Sandino bij de aanlegsteiger van Ometepe valt nauwelijks op tussen de verhuurbedrijfjes van scooters en mountainbikes. We lopen naar ons dorpshotel op de heuvel, waar de eigenaren Jorge en Elena ons individuele scooterrijles aanbieden op een modderig honkbalveld. We leren loslopend vee te ontwijken (twee paarden en een koe). Onze scooters zijn gloednieuw. „Vorige week aangekomen”, zegt Elena. „Ze hebben nog geen nummerplaten.”
Voor het eerst in jaren durven ze weer te investeren. Zomaar uit zichzelf begint Jorge over de crisis van 2018, toen Nicaragua rood kleurde op de reisadvieskaartjes. De toeristen bleven weg. Niet één seizoen, maar meerdere. Om te kunnen eten waren de inwoners van Ometepe, zo’n dertigduizend in getal, weer gaan schoffelen in hun moestuinen. Bloemperken werden yuccaveldjes. „Onze grootouders waren campesinos [boeren]”, zegt Jorge, „onze ouders zijn dit hotel begonnen, en wij werden ineens weer campesinos.”
Onderweg op het eiland komen we welgeteld één handelsgewas tegen: tabak. Tussen de kniehoge, donkergroene bladeren staan sjofel geklede mannen en vrouwen onkruid te wieden. „Dit is eerste kwaliteit”, zegt de opzichter die aan de rand van het veld staat toe te kijken. „We hebben nu 400 hectare tabak op Ometepe.” De oogst blijkt bestemd voor Cuba, waar er ‘Cubaanse’ sigaren van worden gerold. Cohiba’s, in dit geval.
Cuba, zegt de opzichter, is een van de weinige landen die Nicaragua nog steunt. Ons vermoeden met een FSLN-aanhanger van doen te hebben, wordt meteen gelogenstraft. Zonder aansporing begint de tabaksplanter af te geven op de Banco Central. Die zou de staatskas vullen door geld af te pakken van alle hardwerkende Nicaraguanen in het buitenland die dollars overmaken aan hun familieleden. „En dan zeggen ze dat de economie met 4 procent is gegroeid. Het is pure diefstal.”
Reizend in Nicaragua dringt het tot me door hoe gemakkelijk frisse ideeën onfris worden
Het begint op te vallen hoe onbevreesd de Nicaraguanen afgeven op hun overheid. Maar op de vraag of er weer strijdlust broeit, schiet de opzichter in de lach. De jongeren van nu werken in Costa Rica om een smartphone te kunnen kopen. Het politieke bewustzijn van een hele generatie zou in slaap worden gesust door hun getuur naar nietszeggende filmpjes op sociale media – als het nieuwe opium voor het volk.
Wat vindt hij van Daniel Ortega?
„Wij hebben een president die een dictator verdreef en nu zelf dictator is geworden.”
Niet de verbeelding, maar de ironie is aan macht?
„Zo is dat!”
Gevraagd naar ‘co-presidente’ Murillo wordt de tabaksteler ernstig. „Zij is een heks”, zegt hij. „Una bruja.”
Mijn dochter heeft moeite met dat label: het is seksistisch.
„Maar ik citeer alleen maar.”
„Je citeert een man.”
Eerder al heeft ze zich geërgerd aan de nadruk die er wordt gelegd op het uiterlijk van Murillo, haar rode lippenstift, haar zijden sjaals en haar met jade ingelegde ringen – geen journalist die er níét over uitweidt. Door Vera’s bril bezien is het te grote ego van Daniel Ortega getekend door zijn machismo.
Anders dan in mijn studententijd, toen we de dynamiek van de geschiedenis toeschreven aan de massa, hebben Vera en haar leeftijdsgenoten oog voor het individu. Niet de klassenstrijd, maar de psychologie van de machthebbers geeft de doorslag. Wil je iets van de wereld begrijpen, dan heb je meer aan Shakespeare dan aan Marx. Onder de Nicaraguaanse oppositie in ballingschap leeft de volgende overtuiging: Murillo heeft haar bloedeigen dochter verstoten niet uit liefde voor haar man of trouw aan de Sandinistische zaak, maar in ruil voor de macht. Als een Lady Macbeth kan ze Daniel Ortega voor de rest van zijn leven chanteren met de mogelijkheid om het op elk gewenst moment alsnog voor haar dochter op te nemen.
9
Zelf worstel ik in de eerste plaats met de desillusie die Daniel Ortega voor mij belichaamt. Als lid van de Midden-Amerika Werkgroep heb ik in Wageningen, toen ik de leeftijd had die mijn dochter nu heeft, nota bene voor het Frente Sandinista lopen collectéren. Geboeid keek ik naar de ‘videobrieven’ die Emile Fallaux voor de VPRO vanuit Nicaragua verstuurde. Ik herinner me hoe blij ik was dat Salman Rushdie het regime, ondanks zijn kritiek op de perscensuur, het voordeel van de twijfel schonk. De Sandinisten, schreef hij, zijn geen verstokte communisten. „Als Nicaragua een staat naar Sovjet-model was, dan was ik de keizer van China.” Salman Rushdie bewonderde „de wilskracht en de integriteit van de regering”. Zijn bijzondere dank ging uit naar „compañera Rosario Murillo”.
Reizend in Nicaragua dringt het tot me door hoe gemakkelijk frisse ideeën onfris worden. Bevlogenheid heeft een korte halfwaardetijd. En ja, ook linkse poëten kunnen via de stembus uitgroeien tot grimmige potentaten. Maar als ik in de jaren tachtig naïef was, dan was ik naïef in commissie. Ook Salman Rushdie is erin getrapt. Op de door hemzelf opgeworpen vraag of Daniel Ortega en Rosario Murillo mogelijk dictators in spe zijn, antwoordde hij in 1986: „Nee, pertinent niet.”
10
Kanoënd bij ondergaande zon in de baai van Playa Mangos zegt Vera: „Ik heb nog nooit zo’n mooie plek gezien.”
Ik ook niet. De kustlijn is dichtbebost; de hoogste kruin is van een kapokboom.
„El ceibo”, zegt onze kanogids. Dan zijn er de kokospalmen en, half in het water, de mangrove. We peddelen onder de groene galerijen door, waar het wemelt van de vlinders. Boven onze hoofden laten twee brulapen een overhangende tak zwiepen. Verderop, bij de monding van een riviertje, tussen de beide vulkanen in, zitten jacana’s te vissen, lichtgewicht vogels die over waterplanten kunnen lopen.
Onze gids gebaart dat we stil moeten zijn. Geruisloos loodst hij zijn kano in een soep van moerasandijvie, onderwijl de omgeving afturend. We zijn zojuist de habitat van de kaaimannen binnengevaren, of beter gezegd: de kaaimannetjes, want de krokodillen van Ometepe behoren tot de kleinsten op aarde. We krijgen er één te zien, zwart-wit geschubd en niet langer dan een onderarm.
Een verslaggeefster van de BBC die in 2022 dezelfde kanotocht maakte, had onder inwoners van Ometepe een hoopvolle stemming opgetekend. Zo voorspelde de eigenaar van haar pension de komst van een nieuwe stroom toeristen zodra er olietankers en containerschepen in optocht langs het vulkaaneiland zouden varen. Scheepsspotters, zoals er ook in Panama op de heuvels aan weerszijden van de sluizen neerstrijken.
Háár kanogids maakte zich zorgen over de vernietiging van het ecosysteem. „De flora en fauna zal afsterven.”
De onze vindt dat onzin.
Waarom?
„Er kómt geen kanaal.”
Hij zegt dat er al jaren een grap rondgaat die de status van een uitdrukking heeft gekregen: als iemand een loze belofte doet, dan antwoord je schamper: ‘Proyecto Canal!’
Toch een troost, de gedachte dat de natuur het van de dictatuur zal winnen.
Vulkaaneiland Ometepe, met de Concepción en de baai bij Playa Mangos. Foto Frank Westerman
Proyecto Canal
Sinds president Donald Trump roept dat hij het Panamakanaal wil innemen, staat ook het alternatief, een mogelijk Nicaragua-kanaal, weer als een pion op het schaakbord van Midden-Amerika.
Machthebbers in de Nicaraguaanse hoofdstad Managua zinspelen al meer dan anderhalve eeuw op een zeevaartroute van de Atlantische naar de Stille Oceaan. Ter hoogte van Panama is de Midden-Amerikaanse landengte op haar smalst (amper tachtig kilometer), maar Nicaragua beschikt over een immens meer waarvan je de overkant niet kunt zien. Alleen de landbrug bij Rivas zou moeten worden doorgestoken (amper twintig kilometer), terwijl aan de oostkust de rivier San Juan in het tracé kan worden opgenomen.
De eerste verkenningen voor zo’n kanaal dateren van 1551, de tweede van 1738. Het Amerikaans Congres overwoog het plan in 1825. Cornelius Vanderbilt, een transporttycoon met Nederlandse wortels, opende in 1849 een scheepvaartlijn van New York naar San Francisco. De passagiers zakten af naar de Caribische kust, stoomden via de oerwoudrivieren op naar het Meer van Nicaragua en hoefden alleen bij Rivas met paard-en-wagen de landbrug naar de Pacifische kust te overbruggen. Nieuwe kanaalplannen door Nicaragua volgden in 1855, 1888 en 1897 – totdat in 1902 de keuze viel op Panama.
De elite in Managua hield in de twintigste eeuw de droom van een concurrerende waterweg levend. Het meest tot de verbeelding sprekende ontwerp was een Nicaragua-kanaal dat met nucleaire explosies moest worden uitgegraven. Het voorstel voor zo’n Pan Atomic Canal, was in 1961 ingebracht in het kader van het project Plowshare, dat met atoomproeven in de Verenigde Staten de haalbaarheid testte van het opblazen van gebergten voor openbare werken.
In 2009 haalde president Daniel Ortega een van de bestaande plannen tevoorschijn. Nog voordat hij een sponsor vond in de Chinese miljardair Wang Jing, probeerde hij financiering los te krijgen van de sultan van de Verenigde Arabische Emiraten. Intussen mocht het Nederlandse ingenieursbureau Royal HaskoningDHV een ‘impactstudie’ uitvoeren ter waarde van 720.000 dollar.
In november 2024 is de blauwdruk voor de zuidelijke route vervangen door het project om in het noorden van het land ‘El Gran Canal te Nicaragua’ te bouwen, een faraonisch bouwwerk met een lengte van 445 kilometer. Tot op heden is er voor geen enkele variant ooit een serieus begin gemaakt met het graafwerk. Alleen in het district Rivas is in 2014 door driehonderd arbeiders een toegangsweg aangelegd naar een niet bestaande zeesluis.