Onderzoeksjournalist Joep Dohmen: ‘Het machtsmisbruik stond ineens in ons huis. In onze besloten binnenwereld’

Joep Dohmen belt de dag voor onze interviewafspraak. Of hij het telefoonnummer van mijn vader mag. „Ik wil uitzoeken of wij familie zijn in de vierde of in de vijfde lijn, of toch helemaal niet. Dat is ook leuk voor je verhaal.”

De 64-jarige onderzoeksjournalist, tot vorig jaar in dienst van NRC, is vaker op zoek gegaan naar eventuele familieverbanden met Limburgse naamgenoten. Frans Dohmen (1910-1991) bijvoorbeeld, die na de oorlog voorzitter werd van de Katholieke Mijnwerkersbond, „en daarna in deze provincie feitelijk de macht verdeelde met de bisschop en de gouverneur”. Hij bleek geen familie. Lachend: „Dat wilde ik héél graag zeker weten.”

Wij zijn het wel. Het is carnavalsdinsdag, de zon schijnt en we zitten in zijn achtertuin in Heerlen. Zijn vrouw Anja Giesen werkt in de voortuin. Hij serveert oploskoffie en wappert met een A4’tje met daarop het bewijs: onze betovergrootvaders Leonardus en Jozef Dohmen, geboren in respectievelijk 1840 en 1835, waren broers.

In de kwarteeuw dat hij voor deze krant werkte onthulde Joep Dohmen talloze misstanden, waaronder het wijdverbreide kindermisbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, en won hij een lange reeks journalistieke prijzen. Maar de laatste jaren kwam hij als journalist steeds meer onder vuur te liggen. Wie de macht controleert, zegt hij, maakt de machtigen boos. En die machtigen gingen steeds heviger in de aanval. In de optelsom met nare gebeurtenissen in zijn privéleven, waarover later meer, leidde dat tot zijn besluit om vervroegd met pensioen te gaan. Op 1 mei 2024, de eerste dag van zijn nieuwe leven, stapte hij op de elektrische sportfiets van een van zijn hardloopvrienden. Het plan: binnen twee weken naar Zuid-Frankrijk fietsen, een afstand van dertienhonderd kilometer.

Tijdens zijn reis hield hij een dagboekje bij op de reisapp Polarsteps, zodat zijn familie en vrienden hem konden volgen. In de maanden daarna groeiden die tekstjes uit tot een boek, Tuig van de richel, dat komende week verschijnt. Tuig van de richel: zo noemde PVV-leider Geert Wilders hem nadat hij in 2021 een artikel had gepubliceerd over het verleden van rechtszaken, onbetaalde rekeningen en beschuldigingen van mishandeling van PVV’er Dion Graus.

In het boek reflecteert hij over waarom het nu precies misging. Hoe het kwam dat voorvallen waar hij vroeger om kon lachen, hem nu zo raakten. De fietstocht was nodig, zegt hij, om dit scharniermoment in zijn leven te markeren. „Ik wilde twee weken lang met iets heel anders bezig zijn dan met mijn werk. Maar het was geen tochtje om te onthaasten.”

Dat blijkt wel uit de maniakale manier waarop je het aanpakte. Elke dag minimaal honderd kilometer fietsen, de lunch overslaan, nauwelijks pauzeren.

„Ja, ik fietste zoals ik al die jaren heb rondgerend als journalist. Daarom was het ook zo confronterend.”

Je hebt twee weken op een e-bike met een creditcard door Frankrijk gereden. Dat is, concludeer je aan het eind van je boek, niet echt een heroïsche prestatie. Toch kreeg ik de indruk dat het voor jou wel degelijk zo voelde.

„Ik ben nog nooit twee weken alleen geweest, zonder Anja. Zij was zestien en ik was zeventien toen we bij elkaar kwamen. Sindsdien zijn we altijd samen.”

Was het moeilijkste van die twee weken…

„… Ik wilde zo snel mogelijk terug bij haar zijn. Ja. Ik ben veel liever thuis.”

Waarom ging je iets doen wat niet bij je past?

„Nou ja, wat wel bij mij paste was dat ik dacht dat ik dit eventjes ging doen. Eerst was het altijd werken, werken, werken en nu ging ik fietsen, fietsen, fietsen. De les is: je karakter verandert niet als je zo’n fietstocht gaat maken. In Épinal schreef ik een verschrikkelijk mistroostig stukje op Polarsteps. Mijn schoonzus adviseerde me in een reactie daarop om een dagje pauze te nemen. Maar nee, ik kachelde door, húp die regen in. Zo ben ik. De schaduwkant ervan is stress.”

Joep Dohmen was elf jaar toen hij door zijn ouders naar een Belgische jongenskostschool van katholieke paters werd gebracht. Jarenlang huilde hij elke zondagavond als hij er, na één nachtje thuis, weer naartoe moest. „Ik vond het onbegrijpelijk dat ze me dit aandeden.”

In het werk dat ik doe, heb je een harnas nodig

Zijn vader werkte als ambtenaar bij de gemeente Heerlen, zijn moeder was maatschappelijk werkster bij de Raad voor de Kinderbescherming. Dat zij na haar huwelijk buitenshuis bleef werken was in die tijd een zeldzaamheid en „ontzettend moeilijk” voor zijn vader. „Zijn vrienden zeiden tegen hem: ‘En Hub, kós te ‘t neet mie betale, dat dien vrouw boeteshoes mot gaon wirke?’”

Maar zijn moeder wilde haar zelfstandigheid bewaren, zegt hij. Ook al kon ze de combinatie met een gezin met vijf kinderen, ondanks de hulp van een kindermeisje, niet goed aan. „Het ging ook niet zo goed met mij op de lagere school. Ik zat vooral veel naar buiten te kijken. Dan werd ik weer met een latje op mijn vingers getikt. Terwijl mijn ouders bijzonder hoge verwachtingen van mij hadden, ze vonden dat ik naar het gymnasium moest.” Ze besloten dat de kostschool de beste oplossing was om dat te bereiken.

Omdat er op de slaapzaal geen plek meer voor hem was, kon hij voor de nachten terecht bij het gezin van een van de kostschoolleraren. „Later, toen ik met mijn onderzoek naar het seksueel misbruik in de katholieke kerk bezig was, realiseerde ik me hoe veilig ik ben geweest onder de dekentjes bij Karel en Mia. Ook over die kostschool zijn er meldingen geweest.”

Anja vertelde dat die kostschooljaren erg bij je terugkwamen in de tijd dat je over dat misbruik schreef, en ook toen je zelf kinderen kreeg.

„Toen mijn zoon Luuk elf werd, dacht ik: ik zou hem nóóit naar kostschool hebben gestuurd. Never ever.”

Zijn hond, een achtjarige heidewachtel, begint hard te blaffen als ze mensen hoort praten aan de straatkant van het huis. „Lola! Lóla. Moment. Lóla, óphouden, schiet op, naar binnen.” Hij vervolgt: „Ik heb met honderden misbruikte mannen gesproken die gemiddeld tien, vijftien jaar ouder waren dan ik. Ik kon me zó inleven in de wereld waarin zij gezeten hebben. Mannen die verkracht zijn, niet één keer, maar jarenlang. Verschrikkelijk. Hun levens waren verwoest. En ik was in de tijd dat ik daarover schreef veel jonger dan nu, ik zat nog niet zo in de tranen, maar ik kon het zó begrijpen.”

Hij heeft, zegt hij, geluk gehad dat hij op kostschool „alleen wat klappen” heeft gekregen. „Ik herinner me dat ik eens koeientong kreeg bij het avondeten, een heel glibberig stuk vlees. Je kauwt erop en dan springt het met evenveel kracht weer terug. Ik zei tegen de pater die toezicht hield dat ik het niet lustte. Nou, toen kreeg ik een enórme slag tegen mijn hoofd. Páts.” Hij doet het voor. „En ik moest blijven zitten, net zolang tot het op was.”

In de zomer van 1973 was hij getuige van een brute afranseling van een van zijn klasgenoten. „Onze docent Nederlands, een lange, magere, grijze man, deed de deur van de klas op slot en trok zijn colbertje uit. En toen plukte hij er een van ons uit, een jongen met wie hij een akkefietje had gehad.” Die jongen moest op zijn knieën voor het schoolbord gaan zitten. Waarop de leraar op hem begon in te boksen met zijn vuist. „Op zijn hoofd. Hij schopte ook. Het was echt aftuigen. Daarna moest die jongen terug naar zijn plek, en hij moest daar opnieuw op zijn knieën gaan zitten. Toen kreeg hij nog een klap, en die leraar sloeg hem met zijn hoofd tegen zijn schoolbank.” Hij wijst naar een plek vlak onder zijn oog. „Het bloed stroomde eruit.”

Wat deed dat met jou?

„Ik zat te trillen van angst. Ik denk dat al die jongens zaten te trillen. Maar niemand durfde wat te zeggen. Als we er met z’n allen tussen waren gesprongen, had die man geen schijn van kans gehad. Maar niemand deed wat en dat was zo verlammend.”

Was je je daar op dat moment al van bewust?

„Nee, dat kwam pas later. Toen ik een beroep had gekozen waarin ik schreef over mannen zoals hij. Over machtsmisbruik. Want dat is het, een pure vorm van machtsmisbruik.”

Zijn eigen vader sloeg hem soms ook. „De pedagogische inzichten waren in die tijd anders. Mijn vader was een ouderwetse man met ouderwetse inzichten. Hij kon er slecht mee omgaan toen ik in mijn puberteit tegendraadser werd. Ik werd streng opgevoed en dat leidde tot conflicten.”

Zijn vader overleed toen die 55 was. Op een winterse dag in januari had hij het plein voor het molenhuis waarin het gezin woonde sneeuwvrij gemaakt. Daarna kreeg hij een hartstilstand. Zijn achttienjarige zoon zat op dat moment in hetzelfde huis met een koptelefoon op huiswerk te maken en had niets in de gaten. Daar hield hij opnieuw een gevoel van onmacht aan over: had hij het wél gemerkt, dan had hij kunnen handelen.

Heb jij hem gevonden?

„Mijn moeder. Nadat ze boodschappen had gedaan. Het was al donker, een uur of vijf. Ik herinner me dat een van mijn broers naar boven kwam rennen: ‘Joep, Joep, er is iets met pap.’ Heel verdrietig, ondanks alles. Mijn moeder heeft de molen verkocht. Nu woont er een aardige mevrouw die daar onlangs een tentoonstelling organiseerde van een Limburgse kunstenaar. Anja en ik zijn erheen gegaan, en dan kijk je naar die plek waar hij lag…” Hij onderbreekt zichzelf abrupt en begint ergens anders over.

Wacht even, wat dacht je toen je daarnaar keek?

„Ja, dat is heel confronterend. Ik had net dat boek klaar. En dan denk je terug aan… Nou, dat ik nooit afscheid heb genomen van hem. Dat we die stroeve, moeizame verhouding nooit hebben uitgepraat. En dat ik wel gewild had dat hij had kunnen zien dat er toch nog iets geworden is van die dwarsliggende querulant.”

In zijn boek schrijft hij over de mensen die hij als onderzoeksjournalist boos heeft gemaakt. Hij stelt vast dat hij, zeker bij politici, niet selectief is geweest. Hij schreef bijvoorbeeld over de PVV’ers Geert Wilders, Dion Graus en Gom van Strien, VVD’ers als Jos van Rey en Frans Weekers, Paul Rosenmöller van GroenLinks, Job Cohen en Jo Ritzen van de PvdA, politici van Denk en de SP, en tientallen CDA’ers.

Journalisten zijn er niet om de wereld te verbeteren, vindt hij. Ze brengen de feiten, vervolgens is het aan de samenleving om daar „een graad van verontwaardiging bij te kiezen” en er al dan niet iets mee te doen. Dat neemt niet weg, zegt hij, dat hij blij was als zijn werk effect had. „Natuurlijk had ik het teleurstellend gevonden als de artikelen over het misbruik in de katholieke kerk niet hadden geleid tot onderzoek en tot eerherstel voor die tienduizenden slachtoffers. Ik hoef niet te doen alsof ik daar een steriele houding in heb.”

Er is hem geregeld journalistiek activisme verweten. Bijvoorbeeld in een rapport over de bestuurscultuur in Limburg. Hij had, samen met collega Paul van der Steen, jarenlang geschreven over misstanden in het Limburgse provinciebestuur. De toenmalige commissaris van de koning in Limburg, Johan Remkes (VVD), stelde in 2021 een commissie aan om een onderzoek te doen naar de bestuurscultuur in Limburg. Volgens het commissierapport, dat een jaar later werd gepubliceerd, zou er sprake zijn geweest van een trial by media.

Anonieme bronnen zeggen in het rapport dat jij Statenleden vragen influisterde die ze moesten stellen tijdens een vergadering van het College van Gedeputeerde Staten.

„Als journalist heb je natuurlijk gesprekjes met politici. Dat is in de Haagse politiek ook zo. Je appt met ze. Maar het is niet zo dat ik vragen gedicteerd en ingestuurd heb voor fractieleden. Natúúrlijk niet.”

Jij zat daar bij die vergadering…

„…En daar waren Statenleden met wie ik in de wandelgangen gesproken had. En die waren daarna extra gemotiveerd om eens wat scherpe vragen te stellen. Maar dat waren niet míjn vragen.”

Ze waren extra gemotiveerd door wat ze van jou hadden gehoord. Diezelfde vergadering trad het volledige provinciebestuur af.

Hij grinnikt. „Dat leidde ertoe, ja. Maar Statenleden kunnen doen wat ze willen. Ze kunnen gebruikmaken van wat ik schrijf of van wat ik vroeger twitterde. Ik bericht de feiten. Maar ik ben geen lid van een politieke partij, ik uit niet mijn mening in columns in de krant, ik laat mij in mijn werk niet leiden door standpunten van een partij. Ik adviseer geen politieke partijen over hoe ze zaken moeten aanpakken. Dát zou activisme zijn.”

Na de publicatie van dat rapport nam de hevigheid waarmee Limburgse politici hem aanvielen snel toe. Voormalig CDA-gedeputeerde Ger Driessen richtte het ‘Meldpunt onwaarheden Joep Dohmen’ op (waar nooit iets gemeld werd), er werden rechtszaken tegen hem aangespannen en hij kreeg talloze verwensingen over zich heen, op sociale media en in lokale media, zelfs in zijn eigen buurtsupermarkt. De rechtszaak die voormalig CDA-minister en staatssecretaris Raymond Knops tegen hem begon was de laatste in zijn loopbaan bij de krant. Knops, over wie hij onthuld had dat die bij de aankoop van een bouwperceel in Limburg bevoordeeld was, noemde hem in de rechtszaak „malicieus”, met een „giftige pen als wapen”. Knops wilde opstaan voor de slachtoffers van „de bende van Dohmen”.

NRC kreeg gelijk op zeven van de acht verwijtpunten in eerste aanleg. De achtste, die over het precieze bedrag waarmee Knops bevoordeeld was, vond de rechtbank niet goed onderbouwd. Joep Dohmen kon dat onmogelijk accepteren. „Het lag heel gevoelig bij mij, des te meer gezien alle shit die ik al gehad had. Bovendien: het klópte gewoon.” De krant ging, op zijn aandringen, in hoger beroep.

Op de dag dat hij in de trein naar Amsterdam zat om afscheid te nemen van zijn collega’s, belde de advocaat van NRC: ze hadden het hoger beroep gewonnen. „Ik zat te huilen in de trein. Pure emotie.” Hij heeft de krant, zegt hij, „heel, heel veel geld gekost”. Elke rechtszaak, en het waren er in zijn geval meer dan tien, die hij allemaal won, kost de krant tienduizenden euro’s aan advocatenkosten. Dat is een groot gevaar, zegt hij. „Als je journalisten monddood wilt maken, kleed je ze gewoon financieel uit. Ook al win je niet. NRC heeft, als onderdeel van Mediahuis, nog wat vlees op de botten. Maar een freelance journalist, dat ben ik nu zelf ook, moet het doen zonder die beschermende paraplu. Als je dan wordt aangeklaagd, heb je een groot probleem. Het erge is dat je als journalist zelfcensuur gaat toepassen.”

Foto Chris Keulen

Je kampt al jaren met bedreigingen. Je kreeg politiebeveiliging.

„Er hangt een camera bij mijn huis. En mijn naam en adres waren in die tijd bekend bij de meldkamer van 112. Als ik belde, hoefde ik niks uit te leggen. Dan kwamen ze héél snel. Binnen drie minuten twee politieauto’s. De politie adviseerde me ook om eens te kijken naar mijn huis. ‘Het is helemaal van hout hè’, zeiden ze. Of ik ook een brandblusser had.”

Had je die?

„Die heb ik daarna aangeschaft.”

Hoe was dat voor jou?

„Mijn kinderen vonden het heel bedreigend. En ik… Ja, weet je, we hebben een paar pogingen tot inbraak gehad, ook in mijn kantoor. Dat kan iedereen natuurlijk gebeuren. Maar als zoiets bij mij gebeurt, denk je toch dat ze op zoek zijn naar informatie. De beste beveiliging is Lola. Die hond is zó waaks. Als zij ’s nachts iemand hoort, begint ze te kwaken. Ik heb een camerabeeld van twee mannen die hier de oprit oplopen en wat rondkijken. Ineens zie je de oogjes van die hond oplichten, dan begint ze te blaffen en weten die kerels niet hoe snel ze de oprit weer af moeten rennen.”

Hebben de boze politici en hun aanhangers gewonnen nu je vervroegd met pensioen gaat?

„Nee, want ik hou niet op. Na mijn fietstocht, op de terugweg, zat ik bij mijn zwager in de camper. Hij had me opgehaald. Aan het eind van een tunnel in Lyon zag ik het licht weer. En dat licht is dat ik moet doorgaan, maar in een ander tempo. Als ik zou ophouden met mijn werk, zouden zij de vlag uithangen en denken dat hun intimidatie succes heeft gehad.”

Op de een-na-laatste dag van je reis ben je ronduit aan het lijden. De zon schijnt fel, je bent uitgedroogd maar drinkt niets, en je loopt een zonnesteek op. En dan zie je onverwacht je zwager langs de kant van de weg staan en raak je hevig geëmotioneerd. Waarom raakte zijn verschijning je zo?

„Omdat ik al een beetje thuiskwam. Wat een contrast hè, dat is dan die man die veertig jaar lang met zoveel drive zijn werk gedaan heeft. En die kan nog geen twee weken zonder zijn vrouw. Het had ook met de omstandigheden te maken, ik was enorm dom geweest: geen ontbijt, geen lunch, én maar fietsen. Die dag 155 kilometer.”

Je concludeert daarna dat je de „odyssee van ellende”, de reden dat je uit vaste dienst bent gegaan, nog niet verwerkt hebt. Hoe is dat intussen?

„In het werk dat ik doe, heb je een harnas nodig. Door privéomstandigheden ging mijn pantser openstaan, en troffen alle pijlen die op mij afgevuurd werden doel. Dat moet de reden zijn geweest dat er iets bij mij knakte. Ik denk dat het nog lang duurt voordat ik daarvan hersteld ben. Dat ga je niet even oplossen met een fietstochtje naar Zuid-Frankrijk. Maar het was wel belangrijk dat ik die stap genomen heb. Ik had ook veel klachten, daar hebben we het nog niet over gehad. Ik had bijvoorbeeld élke week hyperventilatieaanvallen.”

Op welke momenten gebeurde dat?

„Na het weekend. Zondagavond, maandag, dinsdag. Het lijkt alsof je een hartinfarct hebt. Alsof er een band om je longen zit, een pijnlijk, beklemmend gevoel. Bij elke ademteug maak je het erger. Daar heb ik wel tien jaar last van gehad. Op het einde had ik het twee, drie keer per week. Eén keer was het zo erg dat Anja 112 heeft gebeld. En nu… gisteren heb ik toevallig nog een lichte aanval gehad, maar dat was een uitzondering.”

Je huis is helemaal van hout hè, zeiden ze. Of ik ook een brandblusser had

Een van die privéomstandigheden was dat zijn dochter Roos slachtoffer was geworden van grensoverschrijdend gedrag op de Radboud Universiteit in Nijmegen, waar ze studeerde. Een hoogleraar viel haar lastig, intimideerde haar en stalkte haar, waardoor ze in een burn-out belandde. Ze durfde het pas aan haar ouders te vertellen toen het al anderhalf jaar aan de gang was. „Ze had het lang geprobeerd weg te stoppen, dat zie je vaak bij MeToo-slachtoffers. Als je in een machtsverhouding zit, is het heel moeilijk om er iets van te zeggen. Die man moest haar scriptie beoordelen, maar stond ondertussen in de lift aan haar te vertellen dat hij zo verliefd op haar was en haar goudlokje te noemen. Ik vond dat ook weer zó onrechtvaardig.” Hij zucht diep.

Roos zei dat je hierdoor ging inzien dat jij zelf óók kwetsbaar bent.

„Het kwam heel dichtbij. Tot dan toe was het gekrakeel op internet en dreigementen in de rechtszaal, maar hier stond het machtsmisbruik ineens in ons huis. In onze besloten binnenwereld. Ik heb op het punt gestaan om in de auto te stappen en naar Nijmegen te rijden.”

Wat weerhield je daarvan?

„Je moet niet reageren in emotie. Maar het greep me zó aan.”

Volgens je vriend en collega-onderzoeksjournalist Bart Nijpels was dit des te zwaarder voor jou omdat je de mechanieken van machtsmisbruik kent en weet hoe die beschadiging eruitziet. En ook: dat je haar niet hebt kunnen beschermen.

„Ja. Ik wil het dan oplossen. Dat is ook zo in mijn werk, ik wil er achterkomen hoe het zit en begrijpen hoe het is gegaan. Maar dit kon ik niet oplossen. Later heb ik Roos begeleid in een procedure tegen die man. Toen kon ik weer wat doen en leefde ik weer op. De klacht is gegrond verklaard, hij heeft een waarschuwing gekregen van de universiteit.”

Joep Dohmen belt een paar dagen na het interview. „Roos heeft net van de decaan te horen gekregen dat de hoogleraar de universiteit verlaat.”

De Radboud Universiteit bevestigt zijn vertrek.

CV

Joep Dohmen (Heerlen, 1960) werkte tot 1999 als journalist voor het Limburgs Dagblad en Dagblad de Limburger. Daarna was hij vijfentwintig jaar in dienst van NRC.
Hij schreef boeken over vriendendiensten en corruptie in Limburg, het Europese parlement, de bouwfraude en het kindermisbruik in de katholieke kerk.
Voor zijn werk ontving hij verschillende journalistieke prijzen, waaronder de oeuvreprijs (2022) van de Vereniging van Onderzoeksjournalisten.