Die vijftig Nederlandstalige boeken: wat vertellen ze ons over de (literaire) verhouding Nederland-Vlaanderen? Veel. Een hele geschiedenis, zelfs, die tot op vandaag hardnekkig blijft nazinderen.
Dat de Vlaamse literatuur in Nederland zo stiefmoederlijk behandeld wordt, meneer. Het zal wel zijn! De momenten waarop het zuiden van het taalgebied wordt uitgesloten zijn talrijk. Beroemd is het voorbeeld van de Leidse hoogleraar Ton Anbeek die in 1990 zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985 publiceerde. Op de terloopse vermelding van Paul van Ostaijen, Louis Paul Boon en Hugo Claus na – drie cruciale figuren uit de twintigste-eeuwse Vlaamse en dus Nederlandse literatuur – ontbrak Vlaanderen daarin volledig. En dan toch die titel! Het noopte de auteur om het boek bij een nieuwe druk te herdopen tot Geschiedenis van de literatuur in Nederland, wat weliswaar beter de lading dekte, maar niet ongedaan maakte dat de Vlaamse literatuur geheel en al buiten spel gezet werd.
Of neem die keer dat Eddy van Vliet samen met C. Buddingh’ de bloemlezing Is dit genoeg? Een stuk of wat gedichten (1982) samenstelde. Het was zeker niet genoeg, want de Vlaamse poëzie kwam er maar bekaaid vanaf. De bundel bevatte zo weinig Vlamingen dat het Van Vliet het verwijt van culturele collaboratie opleverde.
Hoewel er in de literatuur ondertussen meer aandacht is voor lang onterecht genegeerde auteurs en fenomenen zijn de Vlamingen een minderheidsgroep – letterlijk: ze maken maar ongeveer een kwart van het taalgebied uit – die nog steeds minder zichtbaar is. Sander Bax’ recente literatuurgeschiedenis Schrijversmythen (2024) leidt aan hetzelfde euvel als die van zijn voorganger: specifieke tendensen voor de Vlaamse literatuur blijven ongenoemd, belangrijke Vlaamse auteurs worden niet vermeld. En voor 11 onder de 35, haar bloemlezing prozaïsten van de toekomst, selecteerde Marja Pruis maar één Vlaams auteur – minder dan 10 procent.
Calimerocomplex
Vlaanderen wordt door zijn bovenste beste buren literair niet voor vol aangezien, is het gevoel. Maar klopt dat wel? Berust de Vlaamse jammerklacht niet op een calimerocomplex? Zie de lijst: veertien boeken van twaalf Vlaamse auteurs op vijftig, dat is ongeveer 25 procent en dus netjes volgens de verhoudingen binnen het taalgebied. En misschien is er voor de aanpak van Anbeek en Bax wel iets te zeggen en is de Vlaamse literatuur een aparte literatuur, weliswaar in dezelfde taal, maar met andere normen, eigen ontwikkelingen, en eigen grootheden die niet per se ook beroemd (hoeven te) zijn in Nederland.
Geldt dat overigens ook omgekeerd niet? Wessel te Gussinklo prijkt op 15 in de lijst, maar vindt toch vooral in Nederland lezers, hetzelfde kan gezegd worden van Annejet van der Zijl op 29. Of neem Esther Gerritsen, al twee decennia een van de coryfeeën in Nederland, maar hoeveel Vlaamse lezers hadden van haar gehoord voor ze in november de Boekenbon Literatuurprijs kreeg voor Gebied 19? Tekenend is ook de uitspraak van Thomas Heerma van Voss in De Standaard der Letteren, die op de voorzichtige suggestie dat hij tot nu toe in Vlaanderen redelijk onbekend was, antwoordt: „Oh, maar dat is zeker zo. Je hoeft geen schroom te voelen om dat te zeggen. Zonder die Boon-nominatie lag ik nu niet, of nog minder, in Belgische boekhandels, en vooral: dan zat jij hier niet. Het is hoe het werkt, toch?”
Misschien is de Vlaamse literatuur een aparte literatuur, weliswaar in dezelfde taal
Het mag dan wel één taalgebied zijn, de landsgrenzen vormen vaak een barrière en het literaire grensverkeer blijft al bij al beperkt: maar weinig auteurs zijn in beide delen van het taalgebied succesvol. Een (nominatie voor) een literaire prijs kan daar verandering in brengen. Het bij de Vlaamse uitgever Vrijdag gepubliceerde Wij gaan naar de schapen van de Vlaamse Marieke De Maré was in Nederland nauwelijks opgemerkt voor het de Bordewijk-prijs kreeg. Toen gingen ook toonaangevende Nederlandse media haar boek bespreken. Sinds zijn bekroning met de AKO Literatuurprijs voor Post mortem (2012) is Peter Terrin, die tot dan toe in Nederland als geheimtip gold, ook daar een toonaangevend auteur. Ook in de lijst staan heel wat auteurs die dankzij een prijs zijn doorgebroken en tegelijk de landsgrens zijn overgestoken: Ilja Leonard Pfeijffer, Stefan Brijs, Peter Buwalda, Doeschka Meijsing. Het mooiste voorbeeld is Anjet Daanje. Voordien behoorde ze – ook in eigen land – tot de marge (kleine uitgeverij, weinig verkoop, nauwelijks kritische aandacht), nu voert ze de lijst van vijftig boeken van het eerste kwart van de eeuw zelfs aan.
Blindheid
De blindheid voor een groot deel van de productie van het andere deel van het taalgebied heeft praktisch-strategische redenen, maar heeft ook met smaak te maken. Nog steeds is het centrum van de Nederlandse literatuur Amsterdam. Daar zijn de belangrijkste uitgevershuizen (De Bezige Bij, Querido, De Arbeiderspers, Atlas Contact, Prometheus, Das Mag, et cetera), daar zijn de kranten en tijdschriften die literaire reputaties maken of kraken, en daar ontmoeten de spilfiguren uit het literaire veld – auteurs, redacteurs, critici, programmamakers – elkaar. Dat is het fenomeen van de grachtengordel (naar de gelijknamige sleutelroman over het literaire bedrijf van Geerten Meijsing): een literaire kongsi van figuren die elkaar propageren.

Wie daar niet toe behoort, is gedoemd tot de periferie. Vlaamse auteurs kunnen niet elk week op café met hun Nederlandse vakgenoten, waardoor ze als vanzelfsprekend minder meetellen. Tegelijk wordt de onafhankelijkheid van het centrum groter: ondertussen is er ook een Vlaamse literaire infrastructuur ontstaan, met een middenveld (organisaties als Behoud de Begeerte, Poëziecentrum of Passa Porta) en de professionalisering van de Vlaamse uitgeverij waardoor het minder noodzakelijk is om als Vlaming in Nederland te publiceren, al blijft dat wel de natte droom van elke Vlaamse auteur. Veel boeken van Vlaamse uitgevers raken immers nog steeds moeilijk de grens over – Nederlandse boekhandelaars en lezers beschouwen een Amsterdamse uitgeverij nog veel te vaak als een waarmerk.
Boven de Moerdijk wordt de Vlaamse literatuur bovendien vaak met enig dedain bekeken. Toen ik deel uitmaakte van de jury die de prijzen van de Campert-stichting uitreikt, en ik een keer bezwaar maakte tegen de bekroning van een oer-Hollandse roman met als argument dat die zo naturalistisch, en volgens mij dus literair enigszins gedateerd was, beet een collega me toe dat ik moest leren lezen. Diezelfde eminente figuur was tijdens een andere vergadering op zoek naar de naam van „die vieze Vlaam die we een keer de poëzieprijs gegeven hebben”. Bleek het om … Leonard Nolens te gaan, toch niet meteen bekend om zijn platvloerse verzen.
Smaakverschil
Die twee anekdotes zeggen iets over de fundamentele verschillen in smaak tussen de twee delen van het taalgebied. Die vallen min of meer te vatten met de clichétegenstelling tussen het bourgondische zuiden en het calvinistische noorden. Vlaamse literatuur zou levendig, barok, excessief, beeldrijk en warm zijn; de Nederlandse sec, zakelijk, kaal en koel. Vlaamse auteurs die ook in Nederland scoren, hebben een stijl die lijkt aan te sluiten bij die Nederlandse kenmerken: Willem Elsschot, die vaak geroemd wordt omdat er bij hem ‘geen woord teveel’ staat, Terrin, wiens voorbeeld W.F. Hermans is, of De Maré, die bekroond werd voor een woordkarige en dus on-Vlaamse roman. Omgekeerd slaat een exuberant, en dus on-Nederlands auteur als Pfeijffer ook aan in Vlaanderen. Het is alsof lezers vooral meer van hetzelfde willen. Als een auteur past bij de heersende stijl of traditie dan wordt die – ongeacht de nationaliteit – omarmd.
Daar staat tegenover dat ook wie afwijkt van de norm succes kan scoren – zie Pfeijffer, of Hafid Bouazza met zijn overladen, op het negentiende-eeuwse Nederlands en de Arabische traditie geënte stijl, of Dimitri Verhulst, wiens door Vlaams dialect beïnvloede kunsttaal in niets lijkt op die van Nederlandse collega’s. Arjen Fortuin, toen een vooraanstaand recensent bij NRC, zette in 2006 een reeks Vlaamse auteurs op de kaart die hij prees om hun eigenzinnigheid. Hij proclameerde: „De Belgen zijn beter” en noemde onder anderen Brijs, Terrin, Annelies Verbeke, Paul Verhaeghen (ook in de lijst), Verhulst, Yves Petry, Jeroen Theunissen en Saskia De Coster als auteurs die iets deden wat in Nederland ongezien was. Het leverde hun instant bekendheid en verkoop op.
Interessant is dat Fortuin deze schrijvers „Belgen” noemde, daarmee onderstrepend dat ze uit een ander land komen. Zo benadrukte hij impliciet dat het taalgebied geen geheel vormt. Misschien is dat wel de conclusie: er bestaat niet zoiets als de Nederlandse literatuur. Er bestaan wel twee literaturen die gebruik maken van het Nederlands. Veelal blijven dat gescheiden circuits, al zijn er ook auteurs die meespelen in het andere deel van het taalgebied: heel vaak dankzij de bekendheid die ze verwerven met een prijs, maar ook omdat ze heel goed passen bij de heersende smaak, of net omdat ze literatuur schrijven die in niets lijkt op wat bekend is en zo een gat vullen. Eigenlijk niet anders dan buitenlandse auteurs die een plek in onze markt veroveren. Vlamingen en Nederlanders spreken dan wel dezelfde taal, we blijven – ook literaire gesproken – toch buitenlanders voor elkaar.

boekentop-50
Dit zijn de 50 beste Nederlandstalige boeken van de 21ste eeuw
De boekenredacties van NRC en De Standaard vroegen aan professionele lezers wat zij de 50 beste Nederlandse boeken van de 21ste eeuw vonden. In delen van 10 tellen we af van 50 naar 1.

Boekentop-50
Oproep: wat zijn jóuw favoriete Nederlandstalige boeken van de 21ste eeuw?
De boekenredacties van NRC en De Standaard vroegen aan professionele lezers wat zij de 50 beste Nederlandse boeken van de 21ste eeuw vonden. Maar wat zijn jouw favoriete Nederlandstalige boeken van de 21e eeuw?
