Na een periode van crisis en chaos bij het Nederlandse judo wil de judobond nu met minder judoka’s weer medailles winnen

Het Nederlands judo verkeert in crisis, maar dat is niet de uitstraling van Anthonie Wurth, de interim-manager Topsport van de Judobond Nederland donderdagmiddag in sportcentrum Papendal. Als een zelfverzekerde judoka staat hij met zijn benen op schouderbreedte en de borst vooruit zijn adviesrapport toe te lichten. In dat rapport zet hij uiteen hoe het Nederlandse topjudo beter ingericht kan worden. Hij kiest voor een positieve boodschap: „Nederland moet weer medailles gaan winnen op de Olympische Spelen.”

Al jaren is het sappelen met die medailles. De Olympische Spelen van Tokio (2021) en Rio de Janeiro (2016) brachten allebei slechts één keer brons op. De Spelen van Parijs vorig jaar verliepen nog slechter. Voor het eerst sinds 1984 ging het Nederlandse team met lege handen naar huis.

Een aanzienlijk deel van de judobond overleefde dat niet. Directeur Topsport Gijs Ronnes vertrok in oktober. Ook drie van de vier belangrijkste coaches moesten stoppen: bondscoach Matthew Purssey, mannencoach Jean-Paul Bell en vrouwencoach Garmt Zijlstra. Daarnaast stopte ook voorzitter van het bondsbestuur Tessa Brouwer.

Ronnes gaf in een openhartig interview met de NOS in Parijs al toe dat het Nederlandse judo „structureel” onvoldoende presteert en dat samenwerking in het topjudo niet goed was. „Ik heb het niet voor elkaar gekregen.”

Centralisatie

En die samenwerking, dat was nou juist de bedoeling van de centralisering die de judobond negen jaar geleden doorvoerde. Topjudoka’s en talenten werden naar Papendal gehaald, zoals ook – succesvol – was gebeurd in de atletiek. Daar konden ze samen trainen en zouden ze beschikken over de beste faciliteiten en begeleiders, was het idee. Ook coaches zouden daar ideeën kunnen uitwisselen, al zei Ronnes al eerder tegen NRC dat dat in de praktijk nog best lastig was.

Bij de centralisering werd de macht van de verschillende judoclubs verspreid over het land flink ingeperkt. Daarop is altijd kritiek geweest, niet in de laatste plaats van clubbestuurders zelf. Zeker na ‘Parijs’ werd die kritiek zeer luid.

Ook Wurth concludeert: „De centralisatie in het huidige systeem werkt niet.” Terugdraaien wil hij die centralisatie niet, maar Wurth stelt wel verschillende aanpassingen voor. De groep die op Papendal traint moet kleiner worden: alleen judoka’s die „mondiaal in de top-3 kunnen presteren”. Nu bestaat de groep op Papendal uit ongeveer veertig sporters.

Judoka’s die dat niveau (nog) niet laten zien, moeten gaan trainen bij een club. Nieuw aan te stellen bondstrainers gaan „kwalitatief hoogwaardige trainingen” buiten Papendal geven. En de coaches op Papendal moeten beter gaan samenwerken.

Want de oorzaak van het falen van het vorige systeem legt Wurth bij de verzuiling tussen coach en atleet. „Met het nieuwe systeem komt er om de atleet een breed team te staan en is er niet één aanspreekpunt. De atleet wordt door verschillende coaches en technische staf begeleid.” Voorheen hadden judoka’s één coach, waardoor er volgens Wurth geen noodzaak was voor coaches onderling om te samen te werken.

‘Verloren tijd’

Voor de sporters, van wie er velen de afgelopen tijd gedwongen afscheid moesten nemen van hun coach, is de bestuurlijke chaos niet goed geweest. „Dit is verloren tijd in de topsport”, zei judoka Guusje Steenhuis in december tegen Trouw.

Volgens Wurth reageerde een deel van de judoka’s enthousiast op zijn nieuwe plan – hij had er een dag eerder met enkele topsporters over gesproken. Maar er heerst ook twijfel. Wie mag blijven en wie niet? De judoka die in potentie niet bij de mondiale top-3 kan eindigen, zal via een „persoonlijke traject” toch nog kans hebben „om later aan te sluiten bij het Papendal-traject”, zegt Wurth. „Het kan best dat de judoka één op één zulke goede begeleiding krijgt dat die later weer kan instromen,” legt Wurth uit.

Nog veertien vacatures

Wie al die veranderingen bij de bond moet gaan doorvoeren, is nog grotendeels onduidelijk. Maar één belangrijke benoeming komt eraan: volgende week zal de nieuwe Directeur Topsport bekendgemaakt worden. Voor de veertien andere openstaande functies wordt eerst gekeken binnen de bond, mits de zittende leden het nieuwe plan zien zitten.

Een meevaller was er de afgelopen maanden ook voor het judo. Het topsportbudget dat de judobond krijgt van NOC-NSF is nagenoeg hetzelfde gebleven, bleek in november. De JBN krijgt de komende periode 1,6 miljoen euro per jaar, dat was 1,8 miljoen. De sportkoepel kent geld niet langer toe op basis van geleverde prestaties, maar op basis van potentieel. NOC-NSF gelooft dus ook dat het Nederlandse judo beter kan.

„We hebben nog 1.225 dagen tot de Olympische Spelen in Los Angeles”, zijn de laatste woorden van Wurth donderdagmiddag. „Als we daar medailles willen halen moeten we nú aan de slag.”