Durk Tuinier (72) parkeert zijn auto in de berm van de Harichsterdyk en wijst naar een rood bakstenen huisje verderop in het land. „Daarnaast ben ik geboren”, zegt hij. „En op die boerderij daar” – zijn vinger gaat naar links – „ben ik gaan werken toen ik negentien was. Machtig mooi vond ik het. Máchtig mooi. Ik was helemaal gek van boer zijn.” De boer van de boerderij had een hersentumor en Durk Tuinier had „een beetje verkering” met zijn dochter. Zodoende.
De Harichsterdyk verbindt het dorp Harich (520 inwoners) met het buurtschap Westerein-Harich (80 inwoners) in Gaasterland, de Zuidwesthoek van Friesland. Hier geen weilanden tot aan de horizon, maar keileemruggen uit de voorlaatste ijstijd, bedekt met stuifzand en eikenbos. Tot in de jaren vijftig waren er bijna geen verharde wegen. Sowieso bijna geen wegen.
Durk Tuinier en de dochter van de boer trouwden jong. Te jong, zegt hij. Dat vond hij toen ook al. Maar ongetrouwd samenwonen en kijken of je bij elkaar paste was er niet bij, niet in Harich, waar iedereen op zondag nog naar de kerk ging. In 1993 werd hij ziek. Het was reuma. De arts die hem behandelde zei dat hij weg moest van de boerderij. „Zorg dat je hem nooit meer ziet.” Zijn huwelijk liep stuk. „En in een dorp”, zegt hij, „voel je je dan niet altijd begrepen. Zo heb ik het in elk geval ervaren.”
Hij vond een wit geschilderd arbeidershuisje in Ruigahuizen, twee en een halve kilometer bij de Harichsterdyk vandaan, aan de rand van het bos. Het voelde als een emigratie. Maar Ruigahuizen (128 inwoners) heeft hem „heel fijn” opgevangen. Het is zijn dorp geworden. En Harich? „Ook mijn dorp. Je moet niet blijven hangen in je verdriet over het verleden. Ik heb hier zulke mooie herinneringen. De zondagochtenden in de zomer! Dan liet ik daar” – hij wijst naar het grasland voor zijn oude boerderij – „de koeien grazen en ging ik op een bankje naar ze zitten kijken.” Twee van zijn kinderen wonen in Westerein-Harich. Hij is voorzitter van de stichting die de kerkhoven van Harich én van Ruigahuizen beheert. Hij zit, of zat, in tal van andere besturen. Iedereen die hem passeert steekt zijn hand op en roept: „Hoi!”
Nu zijn liefdesleven. Hij vond een nieuwe vrouw. Helaas kreeg ze kanker. Ze stierf na zeven jaar. Daarna wilde hij geen vrouw meer. Beter dat hij alleen bleef. Zijn kinderen dachten er anders over. Heit moast net allinnich wêze. Het duurde niet lang of hij leerde via een datingsite Annelies uit Utrecht kennen, drie jaar ouder dan hij, voorheen doktersassistente en verkoopster bij de kaasboer op de markt. Ze hield van varen. Hij hield ook van varen. Ze gingen samen varen en sindsdien zijn ze bij elkaar. „Twaalf en een half jaar”, zegt Durk Tuinier. „Nooit gedacht dat ik weer gelukkig kon zijn.” Ze is bij hem ingetrokken, in dat witte huisje bij het bos. De vensterbanken staan vol bloeiende planten. En de reuma? „Die is tot rust gekomen.”
Jannetje Koelewijn vervangt deze woensdag Gemma Verhuizen.
Het is even wennen voor Europa: de Verenigde Staten van Amerika ondergaan dezer weken een verontrustende metamorfose. Van favoriete handelspartner, onontbeerlijke bondgenoot en producent van verslavende massacultuur verandert de mening over het land van Donald Trump in rap tempo. Veel bewoners van het ‘Oude continent’ kijken naar de overkant van de Atlantische Oceaan en vragen zich af: wie zíjn jullie eigenlijk; hebben we Amerika ooit écht gekend?
Deze verzuchtingen zijn niet nieuw, want het beeld dat Europeanen hebben van de VS is sinds 1776 – het jaar van de Amerikaanse onafhankelijkheid – onderhevig aan forse schommelingen. Bewondering voor de vitaliteit van de Amerikanen en afkeer vanwege hun lompe gedrag strijden in de Europese borst al 250 jaar om voorrang.
Eerst was er vooral nieuwsgierigheid, en niemand heeft die waarschijnlijk beter weergegeven dan de Fransman Alexis de Tocqueville. In zijn De la démocratie en Amérique (1835/1840) beschreef hij het jonge Amerikaanse experiment – hij was vooral onder de indruk van de „superioriteit van hun vrouwen”.
Het volk was de werkelijke leidende macht in de Verenigde Staten, aldus Tocqueville. „De meningen, vooroordelen, belangen en zelfs de hartstochten van de gemeenschap worden door geen enkele duurzame belemmering gehinderd om een voortdurende invloed op de samenleving uit te oefenen.”
Dus was het van belang dat er standvastige politici aan het roer van de natie stonden, maar daar ontbrak het aan, constateerde Tocqueville. Alle kundige mensen waren te druk met geld verdienen. „Pas wanneer een man ontdekt dat hij daar slecht in is, wijdt hij zich aan het fortuin van de staat”. Tocqueville schreef verder dat hij er niet zeker van was of Amerikanen überhaupt op kundiger politici zouden stemmen als ze de kans kregen – „maar voorlopig zijn die in ieder geval niet naar voren gekomen”.
De VS werden, in de woorden van de Brits-Amerikaanse historicus Simon Schama, in de negentiende eeuw door veel Europeanen gezien als een „uit de kluiten gewassen kind-monster wiens razendsnelle groei nooit gepaard zou gaan met morele en culturele volwassenheid”. Dat sentiment is terug te lezen in de boeken die Europese reizigers publiceerden na een trip door de Verenigde Staten.
Roemrucht is het verslag dat Charles Dickens maakte van zijn bezoek in 1842. Dickens was toen net dertig jaar oud en een literaire superster dankzij romans als Oliver Twist en The Old Curiosity Shop. Hij werd dan ook met groot enthousiasme door de Amerikanen onthaald. Aanvankelijk toonde de Engelsman zich verguld, maar al gauw kreeg zijn ergernis over Amerikaanse onhebbelijkheden de overhand. Aan een vriend schreef hij: „Ik wist niet wat het was om walging en minachting te voelen totdat ik naar Amerika reisde.”
Charles Dickens. Foto Getty Images
Verachtelijke trucs bij verkiezingen; sluwe manipulatie van overheidsfunctionarissen; en laffe aanvallen op tegenstanders
Dickens besloot zijn gemoed te luchten in American Notes for General Circulation, dat nog hetzelfde jaar verscheen. Nadat hij de Amerikanen „van nature openhartig, dapper, hartelijk, gastvrij en liefdevol” had genoemd, ging het los. Dickens brak de staf over het bestaan van de slavernij – niet verrassend, gezien zijn afkeer van ‘Dickensiaanse’ toestanden – en vond het politieke bedrijf in de VS beneden alle peil: „Verachtelijke trucs bij verkiezingen; sluwe manipulatie van overheidsfunctionarissen; en laffe aanvallen op tegenstanders, met lasterlijke kranten als schilden en gehuurde pennen als dolken.” De politici vond hij „corrupte schurken, wier claim om in aanmerking te komen voor een functie eruit bestaat dat ze elke dag en week nieuwe gewassen zaaien die tot de ondergang leiden”.
De keiharde commercie in de VS kon hem ook niet bekoren. De Amerikaanse liefde voor een „slimme deal”, aldus Dickens, „vergoelijkt oplichterij en grove schending van het vertrouwen”. Een boef in het zakendoen wordt geprezen als een slimmerd, verzuchte hij. „Het zou goed zijn als er meer aanmoediging zou zijn voor lichtheid van het hart en vrolijkheid, en een bredere cultivering van wat mooi is, zonder dat dit direct en in hoge mate nuttig zou zijn.”
De Nederlandse Algemeen Handelsblad-journalist Charles Boissevain arriveerde veertig jaar na Dickens in de Verenigde Staten. Het land had tussen 1861en 1865 een burgeroorlog beleefd en bevond zich nu in een periode van ongekende, ongeremde economische groei – het was de tijd van robber barons als Andrew Carnegie, J.P. Morgan, John D. Rockefeller en Cornelius Vanderbilt. In Van ’t noorden naar ’t zuiden: schetsen en indrukken van de Verenigde Staten van Noord-Amerika (1881-1882) noteerde Boissevain zijn belevenissen.
Handel op de beurs van New York. Foto Getty Images
Hij was bijzonder onder de indruk van wat het land allemaal had bereikt in de twee decennia sinds de burgeroorlog. In december zag hij in New York hoe moderne stadsverlichting functioneerde (dat in Nederland in 1886 werd geïntroduceerd, in Kinderdijk). „De vorige avond, toen het begon te sneeuwen, had juist een proefneming plaats met de elektrische verlichting van Broadway, en het felle maanlicht der hoge elektrische lampen deed de sneeuwvlokken vonkelen en lichten.”
Waar de Amerikanen hebben geprobeerd schoonheid te produceren, zijn ze er duidelijk niet in geslaagd
Met de politiek zat het nog steeds niet goed, leerde Boissevain. „De burgers hebben het nu zo druk met het ontginnen van ons reusachtig land en met geld verdienen, dat hun de tijd ontbreekt schoon schip te maken”, vertrouwde een Amerikaan Boissevain toe. Deze man sprak glimlachend en „met diepe minachting van vele bekende staatslieden”. Dat alle ambtenaren door een nieuwe president ontslagen konden worden, was volgens Boissevain mede debet aan het niet goed functioneren van de Amerikaanse politiek.
Twee jaar na Boissevain zette de Engelse schrijver en libertijn Oscar Wilde voet aan wal in de VS. De Nederlander was gecharmeerd geweest van de steden die hij had bezocht, maar Wilde had geen goed woord over voor wat hij aanschouwde, schreef hij in Impressions of America. „Waar de Amerikanen hebben geprobeerd schoonheid te produceren, zijn ze er duidelijk niet in geslaagd.”
Wilde was wel onder de indruk van de technologische prestaties van de Amerikanen – maar niet op een goede manier. Hij vond alles veel te groot. „Het lijkt erop dat het land met zijn indrukwekkende omvang probeert mensen te intimideren en ze te laten geloven in zijn macht.”
In die opmerking over het Amerikaans gigantisme vond Wilde de Nederlandse gereformeerde voorman Abraham Kuyper – verder in álles zijn tegenpool – aan zijn zijde. Kuyper bezocht de VS in 1898 en schreef naar huis: „Alles is kolossaal groot. Huizen met 16 verdiepingen bij de vleet.”
Over de Amerikanen zelf had hij gemengde gevoelens: „Gezellig zijn de mensen in het minst niet, niemand bijna spreekt tegen mij, en ik breng mijn dagen meestal eenzaam wandelend of klimmend door.” Over het geloofsleven in de VS was hij wel te spreken: „Duidelijk merkt men aan alles, dat de christelijke religie veel meer dan bij ons een kracht is.”
In zijn boek Varia Americana, waarin hij van zijn reis verslag doet, steekt de latere premier van Nederland de loftrompet van de VS. Als de maatstaf het verzekeren van het hoogste percentage levensgeluk voor het hoogste percentage van de bevolking is, dan legt de oude wereld het af tegen de nieuwe, aldus Kuyper.
De VS kwamen Europa in de Eerste Wereldoorlog in 1917 te hulp, maar trokken zich daarna weer schielijk terug op hun halfrond. Daar wilden ze hun macht laten geleden – en voor de rest moest er geld verdiend worden. De wereldberoemde historicus Johan Huizinga maakte in 1926 een reis door de VS en schreef in Amerika levend en denkend dat hij „veel geschikte, actieve, levendige mensen” had ontmoet, „die wat willen en wat doen”.
Teruggekeerd in Nederland constateerde Huizinga echter dat hij de Amerikanen bewonderde, maar niet benijdde. De big cities van de VS gaven hem slechts heimwee naar wat oud en stil was. „Uw leven schijnt ons soms nauwelijks meer waard om geleefd te worden, om van Uw toekomst niet te spreken.”
Laten overdonderen
Essayist Menno ter Braak – die het land nooit zou bezoeken – publiceerde in1928 het opstel Waarom ik ‘Amerika’ afwijs. Hij vond de Verenigde Staten het „slechter Ik” van Europa. Hij waarschuwde voor wat hij noemde „de ziekte van het amerikanisme”, de neiging bij Europeanen om zich te laten overdonderen door de cultuur van de Verenigde Staten. „Een cultuur is echter geen natuurverschijnsel, en is slechts in zoverre onafwendbaar, als wij zelf zwak staan.”
Na de Tweede Wereldoorlog ging het met de invloed van Amerika echter crescendo. De Verenigde Staten strooiden miljarden Marshallhulp, en met de dollars kwamen de Amerikaanse muzikanten en filmsterren mee. Overal in Europa plantte Amerika zijn vlag.
Overal in Europa? Nee, vooral één land bood dapper weerstand: Frankrijk. Dat lag in niet geringe mate aan het optreden van Charles de Gaulle, de man die als geen ander de na-oorlogse geschiedenis van zijn land heeft vormgegeven. De Gaulle verzette zich tegen zowel de economische als militaire geldingsdrang van Amerika.
Charles de Gaulle komt terug in Frankrijk na een reis naar de VS, augustus 1945. Foto Getty Images
Zijn kruistocht tegen de macht van de dollar leverde hem de bijnaam ‘Gaullefinger’ op. Nog heftiger waren de reacties toen De Gaulle medio jaren zestig het voornemen aankondigde met Frankrijk uit de NAVO te stappen en een eigen atoombom te gaan ontwikkelen. De Amerikanen waren ziedend. Een politicus in Washington vroeg zich af of ze ook de lichamen moesten opgraven en repatriëren van de jongens die in de oorlog voor de vrijheid van Frankrijk gestorven waren. Een ander noemde De Gaulle „de meest ondankbare man sinds Judas Iskariot”.
De Franse president was er niet van onder de indruk. „Het is heel begrijpelijk dat dit project niet bevredigend is voor bepaalde Amerikaanse kringen. In de politiek en in de strategie, net als in de economie, is het monopolie in de ogen van wie het bezit nu eenmaal het beste systeem.”
Ik voel me als een kind dat een horrorfilm zit te kijken
Vanaf de jaren zestig klonk er ook vanuit een deel van de Europese bevolking steeds luider protest tegen de wijze waarop de Verenigde Staten hun stempel op de wereld drukten. De oorlog in Vietnam was een katalysator voor dit proces. In de Bondsrepubliek Duitsland – eerst verslagen en toen weer opgebouwd door de Amerikanen – nam dit protest zijn meest radicale vorm aan.
In een pamflet van een linkse commune in Berlijn uit 1967 ging het over het „Coca-Cola-bloed” van de Amerikaanse imperialistische soldaten die in de Vietnamese jungle vochten. „Als er straks ergens iets brandt, als er ergens een kazerne de lucht in gaat, als ergens in een station een tribune instort, wees dan alstublieft niet verrast.” Het bleef niet bij deze dreigende woorden. Door aanslagen van de Rote Armee Fraktion kwamen meerdere Amerikaanse militairen om het leven.
Met de val van de Muur in 1989 bereikte de ‘Amerikaanse eeuw’ haar hoogtepunt en leek het einde van de geschiedenis nabij. Nu niets minder waar blijkt, moeten Europeanen zich opnieuw verhouden tot de dadendrang van het land aan de andere kant van de oceaan. Sommige consumenten doen dat door geen Tesla aan te schaffen, de Duitse topviolist Christian Tetzlaff door een tour in de VS af te zeggen.
„Ik voel me als een kind dat een horrorfilm zit te kijken”, zei Tetzlaff in een toelichting. Daarmee sluit hij aan in een lange rij Europeanen. Troost bieden wellicht deze woorden, die vaak aan Winston Churchill (Engelse vader, Amerikaanse moeder) zijn toegeschreven: „Amerikanen doen uiteindelijk altijd het juiste – nadat ze alle andere opties hebben geprobeerd.”
Een Duitse politicus die in een toespraak tot het volk in het Engels begint te spreken om zijn standpunt kracht bij te zetten. Dan is er met recht wat aan de hand. Friedrich Merz, leider van CDU/CSU en sinds de verkiezingen van vorige maand beoogd bondskanselier, zei dat zijn land „whatever it takes” zal doen om de veiligheid van de Bondsrepubliek en die van Europa te waarborgen.
Om die belofte waar te maken, neemt Duitsland afscheid van de zogenoemde Schuldenbremse, een sinds 2009 in de grondwet vastgelegde maatregel die de Duitse politiek verbiedt om meer dan 0,35 procent van het bruto binnenlands product te lenen op de kapitaalmarkten. Vanaf nu mogen defensieuitgaven die meer zijn dan 1 procent van het bbp buiten die strenge schuldenrem om worden gefinancierd. Dat schept ruimte binnen de begroting, waardoor Duitsland de komende jaren ook nog eens 500 miljard euro kan gaan investeren in de broodnodige verbetering van allerhande infrastructuur. Dat geld gaat grotendeels geleend worden. Merz’ woorden vormden een echo van die van oud-ECB-president Mario Draghi, die daarmee de eurocrisis wist te bezweren.
Daarmee rekent Duitsland in één klap af met twee spoken uit het verleden: Duitsland als militaire macht was sinds de Tweede Wereldoorlog eerder een mondiaal schrikbeeld dan een geruststelling. En de hyperinflatie van vóór WOII, die indirect de oorzaak was van diezelfde oorlog, heeft de Duitsers jarenlang tegengehouden om fors te investeren in de eigen economie.
Dat juist het CDU, jarenlang de stabiele machtspartij in Duitsland onder leiding van Angela Merkel, deze stap zet, mag als een overwinning voor héél Europa worden beschouwd. Merkel was een ster in het diplomatieke spel, maar verwaarloosde Duitslands economische macht. Merz gooit nu het roer om, en dat valt te prijzen.
Het enige probleem was dat er in de nieuwe Bondsdag een blokkerende minderheid van iets meer dan een derde van de zetels is. De benodigde grondwetswijziging om de schuldenrem aan te passen zou daarmee geen doorgang kunnen vinden. Merz verzon daarop samen met zittend en aanstaand coalitiegenoot SPD een list. Zij kiezen ervoor om de oude Bondsdag over de grondwetswijziging te laten stemmen, voordat op 26 maart de nieuwe aantreedt. Een staatsrechtelijk en volgens critici ook anti-democratisch trucje, maar het doel heiligt in dit geval de middelen.
Duitsland laat hiermee zien de tijdgeest uitermate goed aan te voelen. Sinds de Amerikaanse president Trump in rap tempo bezig is de wereldorde af te breken, is de noodzaak voor Europa om op eigen benen te staan sterk toegenomen. In heel Europa zoekt men naar een antwoord op het Amerikaans isolationisme en een nieuwe invulling van solidariteit met Oekraïne. Deze donderdag komen de 27 leiders van Europa bijeen in Brussel om hierover te spreken en Merz had erop aangedrongen om de Duitse defensie-uitgaven vrij te maken.
Duitsland fungeerde lange tijd als motor van de Europese economische vooruitgang, maar daar is mede dankzij verkeerde zuinigheid een abrupt einde aan gekomen. Europa kan de wens om economisch en geopolitiek op eigen benen te staan simpelweg niet waarmaken zónder Duitse steun. Investeren in een toekomstbestendige economie en eigen defensie is daarbij cruciaal, zie ook het voorstel van de Europese Commissie om 800 miljard in Europese defensie te steken. Dat daarvoor angsten uit het verleden moeten wijken, is niet alleen verstandig, maar ook onvermijdelijk.
Het is 2004 als de Groenlandse hoofdstad Nuuk wordt opgeschrikt door marcherende militairen. Zandzakken liggen in de straten, soldaten houden burgers aan en Groenlandse vlaggen wapperen op tanks. De bewoners van de stad wordt gevraagd zich aan te melden voor het leger om mee te werken aan een op handen zijnde invasie van Denemarken. Het is voor het eerste dat die optie er is: Groenland beschikt niet over een leger omdat het land onder de Deense strijdkrachten valt.
Het leger bleek fictief en was bedacht door de kunstenaars Inuk Silis Høegh (1972) en Asmund Havsteen Mikkelsen (1977) die in 2004 ironisch de sporen van Deens postkolonialisme in de Groenlandse samenleving aan de kaak wilden stellen met hun werk Melting Barricades. Behalve uniformen, voertuigen, tenten en postzegels ontwierpen de twee ook een landkaart van hoe Denemarken eruit zou komen te zien als het land eenmaal ingenomen was. Alle namen van Deense steden en dorpen werden naar het Groenlands (Kalaallisut) vertaald of kregen namen van Groenlandse historische of culturele figuren.
Twintig jaar later wordt het werk opnieuw getoond, deze keer in het Nuuk Art Museum. Fictie en werkelijkheid komen opeens samen: daags na de opening van de expositie laat Donald Trump weten dat hij Groenland wil inlijven, desnoods met geweld. Het gaf het werk een relevantie waar niemand op uit was. „Nuuk staat aan een andere kant dan Trump! Sorry, maar ik kan geen ruimte maken in mijn hoofd voor interviews in deze tijd”, mailt Inuk Silis Høegh wanneer ik vraag of we elkaar kunnen ontmoeten.
Inuk Silis Høegh is niet alleen een van de bekendste Groenlandse kunstenaars, zijn werk omvat ook veel kenmerkende eigenschappen van Groenlandse kunst: humor, performance, textiel, protest, toegepaste kunst, fotografie, abstractie en een blik op postkoloniale waarden. Niet alleen zijn naam, maar ook die van andere familieleden kom je meermaals tegen: de Høegh-familie exposeert meermaals ook buiten Groenland.
https://www.youtube.com/watch?v=MIHzRLMs_BE
In het Nuuk Art Museum leidt curator Ujammiugaq Engell me rond. Het houten gebouw van twee verdiepingen ligt net buiten het oude deel van Nuuk. Groenlandse kunst wordt in het Nuuk Art Museum getoond vanaf de eerste tekeningen uit de negentiende eeuw tot en met de nieuwste collectie-aankoop: Melting Barricades, waarvan de schreeuwende militairen al onderaan de trap naar de bovenzaal zijn te horen.
„Ik was doodsbang in 2004”, herinnert Engell zich. Even daarvoor zijn we de bovenzaal ingegaan waar objecten van Melting Barricades staan opgesteld en films van de performances uit 2004 getoond worden. „We hadden nooit mensen in uniform door de straten lopen en opeens schreeuwden er soldaten: ‘Kom bij het leger!’ Ik kwam uit school. Pas toen ik dichterbij kwam dacht ik: ‘Wacht eens even, jou ken ik.’ Indertijd kregen mensen die zich ‘aanmelden’ een kopje zeehondensoep. Later zijn ze naar Kopenhagen gegaan en voeren ze met kajaks met namaak-mitrailleurs erop in de kanalen van de Deense hoofdstad, en lieten ze alarmen afgaan in die stad.” In Groenland werd het fictieve leger opgericht, in Kopenhagen gingen ze over tot de fictieve invasie.
De Deense positie in Groenland wordt vaker met humor aangepakt door Groenlandse kunstenaars vertelt Anne Mette Randrup Jørgensen, directeur van het Arktisk Institute in Kopenhagen, wanneer we elkaar ontmoeten even buiten het Noord-Atlantisch Huis, een cultureel centrum waar bezoekers kennis kunnen maken met kunst en cultuur uit de Faeröer, Groenland en IJsland – allemaal voormalige Deense koloniën, waarvan Faeröer en Groenland nog steeds deel uitmaken van het Deense koninkrijk. „De stereotypen die er over Groenland zijn worden dan aan de kaak gesteld”, vertelt ze. In het Noord-Atlantisch Huis hangt bijvoorbeeld werk van Ivínguak’ Stork Høegh (1982), die met fotografie en collages de Europese exotische blik op Inuit ridiculiseert. Zo plaatst ze Inuit-kinderen in dikke truien en met sneeuwschoenen aan voor piramides, een Inuit vrouw rijdt op een zebra of er wordt vanuit een kajak gejaagd op een krokodil tussen de gletsjers.
„De andere blik op Groenland komt vanaf de jaren zestig en zeventig nadrukkelijk op, waarbij een grote rol is weggelegd voor Sumé, de eerste rockband die in het Groenlands zong en ook buiten Groenland een groot bereik had. Ze klaagden politieke keuzes en ontwikkelingen aan en zongen over de identiteit van Groenland”, vertelt Randrup Jørgensen. „Wie die rol ook fascinerend in kunst verwerkt is Julie Edel Hardenberg (1971). Zij stelt de blik en het postkolonialisme vaak aan de orde, en werkt met nationale symbolen. Een krachtig werk van haar is Naammaleqaaq (‘Genoeg’, 2011), hierin naaide ze een keurslijf in de kleuren van de Deens vlag om zo te laten zien hoe vast Groenland zit aan Denemarken zonder bewegingsvrijheid.”
https://www.youtube.com/watch?v=7Ia1Sl1S3Qs
Groenlandse strepen
Het gaat niet altijd alleen om stereotypen van de Groenlanders, maar ook om het Groenlandse zelfbeeld. Kunstenaar Lisbeth Poulsen (1981) maakte prachtig werk voor de expositie The White Out (2015), waarin ze het nationale kostuum van Groenland van alle kleur ontdeed – elke kleur heeft een betekenis – om vrouwen de ruimte te geven zelf hun identiteit te bepalen. „Aanvankelijk waren veel mensen hier boos over”, vertelt ze wanneer we elkaar ontmoeten in het culturele centrum van Nuuk voor een kop koffie. „Dat was omdat ze vonden dat ik het nationale vrouwenkostuum belachelijk maakte, terwijl ik in feite het oude handwerk dat gepaard gaat met het maken van zo’n kostuum beschermde. Het is veel werk en je moet erg kundig zijn wil je dat kostuum kunnen maken, dus ik deed in feite het tegenovergestelde van het belachelijk maken. Het commentaar ‘zo ga je niet om met ons nationale, traditionele kostuum’ veranderde gelukkig in trots toen ze het idee erachter beter begrepen.”
Wat Poulsen betreft is de blik op Groenlandse kunst nog te vaak bepaald door stereotypen. Daar zinspeelt ze ook op in haar werk, waarin ze bijvoorbeeld visser en jagers portretteerde. „Ik noemde mijn solo-expositie in Berlijn ‘De visser, de jager en de kapper’ en portretteerde ze in blauwe kleren, rubberlaarzen, hoeden – zowel mannen als vrouwen. Dat was om te benadrukken dat jagers niet altijd mannen zijn, en kappers niet altijd vrouwen, maar ook een reactie op hoe Groenland wordt gezien, alsof er allemaal jagers en vissers rondlopen die in de natuur proberen te overleven.”
Poulsen lacht, en vat de blik van buitenaf samen als ‘Lalala… natuur… lalala. „We hebben altijd toegelaten dat anderen bepalen wie we zijn, maar we hebben daar zelf ook een verantwoordelijkheid in. We kunnen niet toestaan dat we altijd maar worden neergezet als Inuit in kajaks en met speren in de hand. Het gaat om het terugwinnen van onze identiteit, en het vertellen van onze cultuur.”
Lisbeth Poulsen, ‘Zonder titel’Foto Nuuk Art Museum
„De blik van buiten is inderdaad zo beperkt”, zegt Ujammiugaq Engell lachend als ze vertelt over een Deense journalist die een week voor mijn komst ook een rondleiding kreeg door het museum. „Hij sprak met de directeur van het museum, Nivi Christensen, en vroeg haar of Groenlandse kunst altijd over dekolonisatie ging. ‘Eehhh nee, natuurlijk niet’, antwoordde onze directeur, ‘we hebben – net als in andere landen – kunstenaars die van alles maken. De een schildert natuur en ijsbergen, anderen gaan in op mythen en weer een ander schildert over z’n verdwenen sokken. En inderdaad, er zijn ook kunstenaars van wie het werk gaat over dekolonisatie en het trauma van de kolonisatie.’ Dat het daar altijd over zou gaan, is vooral het Deense perspectief dat door andere landen ook wordt overgenomen als ze nadenken over Groenlandse kunst.”
Als voorbeeld laat ze een werk zien van Frederik ‘Kunngi’ Kristensen (1952). „Ik vind zijn werk geweldig. Hij is een van de eersten die hier in Nuuk afstudeerde aan de kunstacademie. Hij trekt veel geometrische lijnen en verbindt daar een kleurenfilosofie aan. Hij kreeg de ziekte van Parkinson, waardoor het trekken van die lijnen heel moeilijk werd. Ik denk dat hij zijn ziekte zo wilde bedwingen, maar het heeft ook iets tragisch natuurlijk. Toen zijn werk voor het eerst tentoongesteld zou worden in het buitenland – ik meen in Canada – weigerden ze aanvankelijk zijn werk omdat het niet Groenlands zou zijn. Hij zei: ‘Pardon, waar voldoe ik niet aan? Ik ben een Groenlandse kunstenaar. Wil je echt ijsberen van me opdat ik hier mag exposeren?’ Hij is daarna nog meer werken met alleen maar strepen gaan maken.”
Frederik “Kunngi” Kristensen, ‘Zonder titel’ Foto Nuuk Art Museum
Vermoorde Viking
„Zullen we gewoon bij het begin beginnen?” stelt Engell voor nadat het misverstand dat Groenlandse kunst voornamelijk politiek zou zijn uit de weg is geruimd. Ik vraag voorzichtig of Groenlandse kunst pas los kwam van de Deense blik vanaf de jaren zestig. „Het begon aanvankelijk met decoraties in de Thule cultuur. In het nationaal Museum zie je nog veel gebruiksvoorwerpen die prachtig bewerkt zijn, en in die afbeeldingen zit een diepere laag. Die decoraties waren er niet voor de sier, maar om bijvoorbeeld bescherming te vragen aan de geesten. Wat aan die cultuur opvalt, is dat ze geen landschappen of vergezichten afbeeldden. Er is er één: een kleine waarop je iemand in de verte op een walvis ziet jagen, die is voor 1400 gemaakt.”
Een van de eerste die tekeningen gaat maken van zijn omgeving met mensen erop is Kârale Andreassen (1893-1934). Eind negentiende eeuw komen de Denen William C. Thalbitzer en zijn vrouw Ellen Locher Thalbitzer aan in Oost-Groenland. De kolonisatie had zich vooral gericht op het westen, waar ook Nuuk halverwege de achttiende eeuw ontstond. Ellen Locher Thalbitzer had meer toegang tot de Groenlanders, terwijl haar man zich vooral stortte op het schilderen van natuurschoon. Zij was ook degene die Kârale Andreassen materiaal gaf en hem leerde tekenen. Hij was de zoon van een sjamaan en hij gaat de verhalen van zijn vader tekenen, net als wat hij in zijn omgeving ziet. Dat deed hij soms zonder mededogen.” Lachend laat Engell een tekening in een boek zien waarop een vrouw bijna kaal staat afgebeeld. „Het bijzondere is dat hij Groenland heeft vastgelegd voordat het christendom daar voet aan de grond kreeg. Daarvoor was eigenlijk alles wat gemaakt werd vooral gericht op overleven en contact met de geesten.”
De vroegste Groenlandse tekenaar was Aron van Kangeq (1822-1869), die iets ten noorden van Nuuk woonde. Hij had als kind polio gehad en kon weinig doen in zijn dorp. Eenmaal in Nuuk komt hij in contact met Hinrich Johannes Rink, die een grote interesse had in Groenlandse verhalen zoals romantici over de hele wereld dat in die tijd hadden. Hij vroeg Aron tekeningen te maken bij de mythen die hij opnam in de eerste Groenlandse krant Atuagagdliutit. „Een tekening waarop een Inuit de arm van een vermoorde Viking optilt is de beroemdste tekening van hem. De band Sumé gebruikte die voor de cover van hun debuutplaat”, vertelt Engell.
Tot de vroege kunst behoren ook de Tupilak figuren. Die zijn gemaakt van materiaal dat je voor handen hebt: bot, mos, zeewier, en daarmee kon je een soort monsters creëren. „Ze waren belangrijk in die kleine gemeenschappen”, vertelt Engell voor een vitrine vol Tupilak figuren. Ze zien er vijandig uit, hebben grote opengesperde bekken en kijken dreigend. „Je kon iemand niet zo maar vermoorden bijvoorbeeld. Als je een jager ombracht dan ging een heel dorp dood en die verantwoordelijkheid wilde je niet op je nemen. Dus als er een conflict was, waren er twee oplossingen: je deed een soort ‘drum-gevecht’ en zong verwensingen en scheldwoorden naar elkaar. De gedachte erachter was dat als je alles eruit had gegooid de lucht dan geklaard was. Als dat niet hielp dan kon je iemand een Tupilak sturen, dan was jij niet de moordenaar, maar de geest die je erin verwerkt had. Hoe meer je erin verwerkte, hoe krachtiger de geest was.”
Inmiddels zijn de Tupilak van beenderen in elke toeristische winkel in Nuuk te vinden, en dat is te danken aan Europese kolonisten. Zij zagen in de figuren geen wraakzuchtig gebruiksvoorwerp, maar kunst. „Nog voordat de eerste missionarissen deze kant opkwamen vonden de Britten, Spanjaarden en Nederlanders dit een prachtig ruilmiddel. De bewoners gingen steeds meer van dit soort figuren maken, ontdaan van hun betekenis, om ze te verkopen aan de Europeanen en de Denen als Groenlandse kunst.”
Wie daar een enorm indrukwekkend kunstwerk van maakte is Kim Kleist Eriksen (1985). In een grote vitrine is de schedel van een walrus te zien die hij volledig heeft bewerkt zoals de Tupilak figuren dat ook zijn. „Ik loop er elke dag langs en ontdek dan iets nieuws, het is zo gedetailleerd zoals hij alles heeft bewerkt en verwerkt. En hij heeft er Groenlandse mineralen in verwerkt. Dit werk laat overweldigend zien wat we hebben teruggepakt dat van ons was, en hoe we onze eigen tradities als kunst zijn gaan zien.”
Tupilak, van rendierbotFoto ANP
‘Emanuel Petersen is een idioot’
Dat de Deense blik lang bepalend is geweest, heeft alles te maken met de expedities, vertelt Randrup Jørgensen. „Er ging altijd een kunstenaar mee en die moest vastleggen wat hij zag. Voordat er fotografen meegingen waren dat schilders. Er zijn bijna 300 expedities geweest, waarbij een cartograaf, een geograaf, een zoöloog en een archeoloog meegingen, en dus ook vaak kunstenaars. Die schilders werden elke keer overdonderd door de natuur die ze zagen, maar dat deden ze dan wel met vergezichten alsof het om een leeg land ging. Heel soms plaatsen ze een bewoner ergens ver weg erin.”
Interessant is het wanneer vrouwen meegaan met die expedities – meestal niet als zelfstandig schilder of tekenaar, maar als de vrouw van – omdat zij andere contacten leggen, vertelt Randrup Jørgensen. „Ze hoeven niet aan opdrachten te voldoen. Ze deelden tekenspullen uit, maar maakten zelf ook portretten van Inuit, die vaak intiem zijn omdat ze dichtbij werden toegelaten. Ze beeldden ook het leven binnenshuis af. Op die portretten staan vrouwen en huiselijke taferelen in plaats van dat weidse land.”
Heel anders is dat met ‘Groenlands’ bekendste schilder: Emanuel A. Petersen (1894-1948), die in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw veelvuldig in Groenland kwam en in olieverfschilderijen vastlegde wat hij zag. „Wat hij schilderde heeft niets te maken met het Groenland van de twintigste eeuw. Het ziet eruit als achttiende-eeuwse landschappen”, vertelt Engell nadat ze (‘full disclosure’) heeft uitgelegd niet dol te zijn op zijn werk. „Hij schilderde niet wat hij zag, geen industrie, geen huizen, maar maakte schetsen in Groenland om ze dan met olieverf af te maken in Denemarken. Dat is ook de reden waarom de verhouding landschap en mens bij hem zelden klopt. Als hij al mensen afbeeldde, waren het kleine figuren die vaak niet eens een gezicht hadden. De mensen interesseerden hem niet, maar hij at en sliep hier wel.” In het Nuuk Art Museum hebben ze al zijn werken in één kamer opgehangen. Bordjes lichten toe dat zijn werk niets met Groenland te maken heeft, al zijn er zo’n drieduizend schilderijen van hem, waarin menig zonsondergang in sneeuwberg is verwerkt. „Men slaat er meteen op aan, ze worden mooi gevonden en accuraat – ook lokaal en door toeristen. Ze hangen boven veel bankstellen en veel mensen denken dat dit Groenlandse kunst is. Het is echter maar één blik, een keuze om Groenland zo neer te zetten. Trouwens, voor die drieduizend schilderijen van hem gebruikte hij heel vaak dezelfde schets. In Denemarken deed hij er niet echt toe als schilder, daar vonden ze zijn werk te ouderwets. In Groenland paste hij ook nergens bij, maar hij is nog steeds beroemd omdat Denen het boven de bank hadden hangen om te laten zien dat ze van Groenland hielden, en je zijn werk ook nog steeds tegenkomt in elk openbaar gebouw en op ministeries. Hij toonde wat mensen verwachtten dat ze zouden zien.”
Engell zucht. Dat het altijd mooi weer is op die schilderijen, vindt ze hinderlijk. „Hij wordt de meester van het licht genoemd, maar daarin zit precies het probleem. Hij dacht dat het hier nooit stormde of slecht weer was. Zijn blik op Groenland heeft tot op de dag van vandaag de Deense blik op Groenland bepaalt, terwijl het niets met onze cultuur, ons land of onze identiteit te maken heeft. Hij was een idioot die geen aansluiting in zijn eigen wereld kon vinden met zijn werk.”
Zijn landgenoot met wie hij samen reisde snapte het beter, vindt Engell. Aage Gitz-Johansen (1897-1977) wordt bijna als Groenlandse kunstenaar gezien, „omdat hij zo veel werk maakte dat nog steeds iconisch is voor ons. Hij werd aangesteld door de Deense regering om te schilderen wat hij hier zag. Kennelijk zag hij veel naakte vrouwen, dus we hebben veel schilderijen met vrouwen van hem. Maar hij zag ook welke plannen de Deense regering voor Groenland had. Hij zag dat als het einde van de Inuit-cultuur. Hij maakte veel portretten van Inuit en het werk Eskimoen dør (‘Inuit sterft’). Hij was ervan overtuigd dat dat het lot van de Inuit zou zijn.”
Aage Gitz-Johansen was te pessimistisch, niet alleen wat de Inuit in Groenland zelf aangaat, maar ook wat de Groenlandse kunst aangaat. Behalve het Nuuk Art Museum komt er ook een National Gallery vol Groenlandse kunstenaars. De plannen zijn inmiddels behoorlijk concreet, vertelt Poulsen. „Het is belangrijk dat het er komt. We zijn namelijk niet Emanuel Petersen, we zijn heel wat meer dan dat.”
Lees ook
In Groenland is er één boekhandel. Hoe is het om daar schrijver te zijn?
Lees ook
De mythe van de Deen als ‘goede kolonisator’ van Groenland vertoont steeds meer barsten