Het is niet te zien, maar de butler op het schilderij zingt. „Fly me to the moon / Let me play among the stars.” In de scène op het strand staat de butler, op zijn rug te zien, met een paraplu in zijn hand. Hij probeert een dansend koppel te beschermen. Tegen regen? Het is onduidelijk. Vrouw in felrode jurk, blote voeten, uitgesneden rug, man in pak, linkerwang naar de kijker gekeerd. Links staat zijn collega, ook met een paraplu te zwaaien. Door een pak zware bewolking werkt zich de avondgloed van de zon heen, weerspiegeld in het water dat nog op het strand ligt van toen het vloed was.
The Singing Butler (1992) is het bekendste werk van de Schotse kunstenaar Jack Vettriano. Hij overleed afgelopen weekend op 73-jarige leeftijd, volgens de BBC werd hij dood aangetroffen in zijn appartement in Nice. Vettriano werd omarmd door miljoenen mensen die de prints van zijn schilderijen in hun huis hingen, vaak beelden waarop mannen en vrouwen in sjieke kleding elkaar verleiden tegen een achtergrond van nostalgische landschappen. De kunstwereld bleef altijd kritisch.
In het begin van zijn carrière was hem eens verteld dat Vettriano „goed was in het schilderen van stranden”. Dat presenteerde Vettriano als reden voor het schilderen van zijn Singing Butler. En: „Mensen vinden het leuk om naar het strand te gaan.”
Áls het strand op The Singing Butler een echt strand is, dan is het waarschijnlijk de kust van het plaatsje Leven in Schotland, waar Vettriano als kind veel kwam, schreef Vanity Fair in een interview met hem in 2012. Maar het strand lijkt eerder een fantasielandschap, een strand zonder plaats in de echte wereld.
Het dansende koppel heeft Vettriano aan weerszijden vergezeld van bedienden om, zo zei hij zelf, „het beeld meer gebalanceerd te maken. Het is een vrolijkmakende fantasie, en het geeft mensen een goed gevoel”.
Van het schilderij verkocht hij miljoenen posters (12 miljoen in 2012). Die populariteit begon twee jaar nadat hij het werk geschilderd had, in 1994. Hij werd benaderd door Art Group, een bedrijf dat commerciële mogelijkheden zag in zijn werk. Daar stond hij boven, in eerste instantie, maar in tweede instantie dacht hij, zo zegt hij in Vanity Fair: „Waarom zou ik mijn schilderijen niet beschikbaar stellen voor de gewone man, voor tien doller per stuk?”
Het belang van het werk voor de Britten vergeleek Vanity Fair met wat American Gothic van Grant Wood betekende voor een generatie Amerikanen eerder: een „alomtegenwoordig, archetypisch beeld van eigen bodem waar elke hoop, emotie of overtuiging op kan worden geplakt”. Vettriano kreeg van soldaten te horen dat het schilderij ze door de oorlog in Irak had gesleept, van families in rouw dat ze steun ondervonden van het schilderij, zelfs van een man die in de butler de verschijning van een verloren vriend herkende.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data128921656-1a9913.jpg|https://images.nrc.nl/HllybFSpp1-fWZx3tQLh5lY4QJI=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data128921656-1a9913.jpg|https://images.nrc.nl/rNHgQKVIZW7PLo03bziS6BZcxWQ=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data128921656-1a9913.jpg)
Mijnwerker
Jack Vettriano groeide op in Methil, een oostelijke kustplaats in Schotland. Hij heette toen nog Jack Hoggan. Hij was zestien toen hij besloot zijn school te verruilen voor de mijnen, waar zijn vader ook werkte. Van zijn vriendin kreeg de mijnwerker toen hij 21 werd een doosje waterverf. Hij ging oefenen, leerde zichzelf schilderen door alles wat hij kon krijgen na te schilderen: Monet, Caravaggio, foto’s, reclames. Ongeveer tien jaar later brak hij door. De twee schilderijen die hij inzond voor de jaarlijkse tentoonstelling van de Royal Scottish Academy verkochten op de eerste dag. Toen besloot hij zich voltijds toe te leggen op schilderen. Hij nam een variatie van zijn moeders naam (Vettrino) aan als artiestennaam.
Toen The Singing Butler, het origineel, in april 2004 werd verkocht voor 744,800 pond, was dat het duurste Schotse schilderij ooit. Het overtrof de verwachtingen ruimschoots: nadat het de zomer daarvoor verkocht was voor 90.000 pond. Vettrianos schilderijen waren toen ook al aangeboden aan Britse nationale musea, maar die hadden ze geweigerd, vertelde Tom Hewlett, zijn agent aan de BBC. Hij presenteerde het succes van Vettriano als een overwinning op ‘het establishment’: „De critici beginnen zich te realiseren dat hoe meer ze zich uitspreken op een elitaire manier, des te groter de tegenreactie vanuit het publiek is.”
Zijn werk werd onder kunstcritici niet serieus genomen. Het probleem dat „snobberige kunsttypes als ik” met Vettrianos werk hebben, schrijft Eddy Frankel in The Guardian, is niet het werk zelf. Ook al noemt hij de schilderijen „ouderwets, conservatief en vaak best seksistisch”. Het probleem dat Frankel signaleert is dat de werken geen conceptuele kant kennen, geen enkel gevoel van ironie of postmodern zelfbewustzijn. Vettriano schilderde halfgeklede, verleidelijke vrouwen en goedgekamde mannen niet als commentaar op gender en machtsbalansen, maar gewoon omdat hij dat ‘sexy’ vindt. „Hedendaagse kunst wil meer”, aldus Frankel.
Over dat gebrek aan kritische waardering deed Vettriano soms luchtig in interviews, alsof het hem niet interesseerde. De Schotse kunsthistoricus Duncan Macmillan vond zijn werk tussen kunst en erotica inzitten. Vettriano reageerde daarop in Vanity Fair door te zeggen dat zijn fans hooguit „teleurgesteld zijn omdat ze de schilderijen niet pornografisch genoeg vinden”. In een tentoonstelling in 2022 exposeerde hij zijn afwijzingsbrief nadat hij zich in 1989 had aangemeld bij het Edinburgh College of Art, schrijft The New York Times. In een documentaire van de BBC in 2013 reageerde hij geraakt op een criticus die hem ervan beschuldigde dat hij aan „nummerschilderen” doet. „Dat is geen kritiek meer, dat is bijna gewelddadig.”
