
Het is al jaren een trend: hoogopgeleiden bashen. De meest recente stormloop ontstond naar aanleiding van een Correspondent-artikel waarin Margriet Oostveen de hoogopgeleiden beschreef als een maatschappelijke zuil. Wetenschapsredacteur van de Volkskrant Maarten Keulemans deelde het stuk op Bluesky met de toevoeging: „Dé motor achter opkomst populistisch-rechts: hoogopgeleiden die steeds meer gesloten kaste vormen, met eigen opvattingen, media, politieke partijen (allesbehalve PVV).” Hoogopgeleiden zijn volgens Keulemans vooral bezig „met hun eigen moreel verheven zaken zoals klimaat, lhbti, derde wereld, Oekraïne”. Het bericht paste in een traditie van hoogopgeleiden die foeteren op hoogopgeleiden: lees de columns van Ewald Engelen en Ronald Plasterk er maar op na.
Nu ben ik bekend met het fenomeen ‘hoogopgeleide zelfhaat’. Ik groeide op in een Haarlems grachtenpand, aan de rand van een wijk met kleinere nieuwbouwwoningen, bewoond door wat we nu ‘praktisch opgeleiden’ noemen. De buurtkinderen pestten mij, ik was volgens hen een ‘kakker’. Officieel was ik niet hoogopgeleid – ik zat op de basisschool – maar ik hoorde duidelijk bij een andere klasse: die van boeken, Volvo’s en De Waard-tenten. Een van de pesters dreef me eens in het nauw en zei met toegeknepen ogen: „Ze zeggen dat jij naar klassieke muziek luistert.” Dat was een zwaar vergrijp, vergelijkbaar met dikke boeken lezen en moeilijke woorden gebruiken. Ik was jong – negen, tien jaar – maar begreep instinctief wat er speelde: zij dachten dat ik op ze neerkeek, en als een soort pre-emptive strike vielen ze míj aan.
Ik hield er een angst aan over om elitair te lijken. Caissières, schoonmakers en pakketbezorgers treed ik tegemoet met een ‘sorry dat ik besta’-achtige aardigheid: ze mogen niet denken dat ik me beter voel. Ik vóél me ook niet beter; ik voel me verwend, bevoorrecht, ik voel dat ik een schuld moet afbetalen, bewijzen dat ik oké ben.
Mede vanwege mijn hoogopgeleide schuldcomplex volg ik al jaren het debat over de opleidingskloof. In 2010 las ik Pleidooi voor populisme van David van Reybrouck, een intelligent en overtuigend pamflet over het gebrek aan politieke vertegenwoordiging van praktisch opgeleiden. Een jaar later verscheen het boek Diplomademocratie. Er volgden nog vele SCP-rapporten, de Atlas voor afgehaakt Nederland, en ontzettend veel columns en artikelen.
Veel van de aangestipte problemen zijn reëel. Het mbo staan ten onrechte laag aangeschreven. Praktisch opgeleiden zijn ondervertegenwoordigd in politiek en media, waardoor hun zorgen, bijvoorbeeld over woningnood en immigratie, daar minder doordringen. Ze zijn op allerlei gebieden – denk aan de zorg – minder mondig, wat mede de grote gezondheidsverschillen verklaart. En onder sommige hoogopgeleiden bestaat inderdaad een zelfgenoegzaam moralisme dat enorm irritant kan zijn.
Tegelijk zijn veel columns en artikelen over de kloof wel heel gemakzuchtig, of ronduit populistisch. Vaak zijn ze eerder een afrekening met een specifiek soort hoogopgeleide, aan wie de auteur een hekel heeft, dan een serieuze probleemanalyse.
Het is bijvoorbeeld empirisch onjuist om hoogopgeleiden als een ‘bubbel’ te beschouwen. Ruim een derde van de bevolking heeft hbo of universiteit gedaan: daar valt iedereen onder van verpleegkundige tot hoogleraar. Het onderzoek van Quita Muis waarnaar Margriet Oostveen verwijst stelt dat hoogopgeleiden vaker dezelfde opvattingen hebben, maar zij onderzocht alleen opinies over gendergelijkheid, abortus en euthanasie, immigratie, en politiek vertrouwen. Over economische onderwerpen (belastingen, sociale zekerheid) denken hoogopgeleiden wel degelijk verschillend.
Dat het systeem goed werkt voor hoogopgeleiden wil daarnaast niet zeggen dat zij dit zo willen houden. Juist GroenLinks-PvdA, de partij met het hoogste aandeel hoogopgeleide kiezers, wil sociaaleconomisch beleid waar vooral praktisch opgeleiden van profiteren. En uitgerekend Robbert Dijkgraaf, van het ‘elitaire’ D66, spande zich als minister in om het mbo aantrekkelijker te maken.
Maar veel van de aanklachten gaan niet over daadwerkelijke ongelijkheid, en dus ook niet over politiek. Ze gaan over de ‘morele verhevenheid’ van hoogopgeleiden, en voeden daarmee de rancune van mensen die denken dat er op ze wordt neergekeken. Handig voor autoritaire leiders: die zetten dit gevoel graag in om hun jacht op intellectuelen te legitimeren, met als voorlopig dieptepunt de massamoord op zo ongeveer iedereen met een bril door de Rode Khmer in Cambodja.
De rancune herken ik van de pestende buurtkinderen. Hoe kwamen ze, zo jong nog, aan dat gevoel? Ik vermoed dat hun ouders vertelden dat ‘de mensen van de gracht’ op ze neerkeken. Een vooroordeel over een vooroordeel. Dat gevoel moet serieus genomen worden, maar doe je dat door steeds het afgelebberde beeld te herhalen van de zelfingenomen havermelkdrinker? U raadt het al, het antwoord is nee. Praktisch opgeleiden hebben, net als iedereen, iets aan een serieuze analyse van politieke vertegenwoordiging en sociaaleconomische ongelijkheid; niet aan een verdachtmaking van alles wat intellectueel is.
Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC
