Leve de klucht! Het meesterschap van Jon van Eerd verdient meer respect in de theaterwereld

Een paar jaar geleden had ik een gesprek met een collega theatermaker. Hij vroeg naar een actrice met wie ik aan haar afstudeervoorstelling had gewerkt. Vol enthousiasme reageerde ik: „Dat was geweldig! Ze is een briljante actrice en heel prettig om mee te werken. Ze had ook meteen werk na haar afstuderen! Ze speelt nu bij het Echt Antwaarps Theater!” Ik doelde op een kluchtgezelschap uit België. Waarop de collega minachtend pufte: „Pffff, speelt ze daar? Nou, dan hoef ik haar nooit meer te vragen voor een van mijn voorstellingen.”

Vervolgens ontstond er een verhitte discussie over hoe kunst en commercie elkaars vijand zouden zijn. Met als mijn slotwoord: „Dat hautaine kutgedrag van theatermakers is de reden waarom niemand meer naar het theater komt!”

Wat raakte me zo erg? Waarom liep ik een paar dagen met deze woede rond? Een paar dagen later besefte ik waarom. Het deed me denken aan mijn tijd op de toneelschool en hoe ik daar, volgens mijzelf, niet mocht uitkomen voor mijn liefde voor ‘ongebruikelijke’ inspiratiebronnen. Voor volkse diva’s als Adèle Bloemendaal, musicalsterren als Pia Douwes, en bovenal, mijn grote komedieheld: Jon van Eerd. De koning van de lach.

Bij het maken van mijn afstudeersolo liep ik enorm vast vanwege dit dilemma. Ik kwelde mezelf met de vraag: hoe wil ik dat mensen mij als kunstenaar zien en wat zit er werkelijk diep in mij? Na wekenlang jongleren met teksten van Jacques Brel en Baudelaire vroeg mijn docent aan mij: „Maar wat zou je nou echt het liefst willen doen?” Mijn antwoord was: „Carnavalnummers van Ria Valk zingen in een dikmaakpak”. En dat heb ik gedaan. De voorstelling werd goed ontvangen. Medestudenten vroegen me wel: „Maar welk statement maakte je nou met dat carnavalsnummer?” Mijn antwoord was: „Er was geen statement. Ik wilde jullie gewoon laten lachen.”


Lees ook

‘Ik word zo moe van deze moeilijke, frustrerende tijd. Dan komt de boze witte man in mij naar boven’

Scène uit Who’s afraid of Oscar Wilde. Links: Daan van Bendegem als Bram.

Prominent

In de jaren zeventig en tachtig was de klucht nog een prominente theatervorm in de Nederlandse theaterzalen. Dit was voornamelijk dankzij de volprezen John Lantinga en zijn Theater van de Lach. Na het stoppen van dit gezelschap leek de klucht een langzame dood te sterven. De klucht leek enkel nog iets wat door amateurgezelschappen werd uitgevoerd.

Tot in het begin van het nieuwe millennium de nieuwe koning van de lach opstond. Jon van Eerd (1960) bracht de klucht terug naar het theater met nieuwe komedies als Een rits te ver, Tel uit je Winst en De tante van Charlie. Dat waren volkse stukken met de traditionele deurenscènes, het ‘per ongeluk’ opkomen in een onderbroek en alle andere absurdistische fratsen die bij een ware klucht horen.

Als kleine jongen keek ik (bij opa en oma op de bank in Winterswijk) elk oudjaar overdag naar tv-registraties van Van Eerds kluchten (uitgezonden op Omroep MAX). Ik herinner me hoe ik het uitschaterde bij die minutenlange deurenchoreografieën. Deur open. Iemand komt snel op en af. En precies wanneer diegene afging, ging er weer een andere deur open – waarbij de personages elkaar nét misliepen. Een klokkenspel van deuren. Met als hoogtepunt iemand die de deur open deed in z’n onderbroek en Jon van Eerd die daar met zijn grote verwonderlijke ogen naar keek en die persoon hardhandig terugduwde in de deuropening. Het was simpel. Er zat geen complex idee achter. Het was een wonderlijk spel van timing en onverwachtheid.

Acteur en regisseur Jon van Eerd
Foto Levin den Boer/ANP

Jaren later bewonder ik nog steeds zijn vakmanschap. Veel van de tv-registraties zijn online te bekijken en dat doe ik jaarlijks met veel plezier. Ik zie een vakmanschap dat zich heeft toegelegd op het krijgen van een lach. Dat zie je af aan het contact maken met het publiek en de fysieke overgave.

Ze zeggen bij Jon van Eerd dat hij ‘de lach aan z’n kont heeft hangen’, maar die lach krijgt hij natuurlijk niet vanzelf. Van Eerd is naar mijn mening een meester in het bespelen van zijn publiek, mede dankzij zijn komische tekstbehandeling. Dat zie je goed in zijn Boeing Boeing uit 2008. Hierin weet hij piekfijn met zijn medespelers de dialogen zo razendsnel op te bouwen dat het bijna voelt als een spraaksymfonie van 1,5 uur:

A (met Duits accent): „Ik heb jou niks gevraagd, ik vraag het aan die Bertha.”

B: „Maar ik dacht alleen maar…”

A: „Heb ik jou wat gevraagd?”

B: „Nee, maar ik wilde…”

A: „Heb ik jou wat gevraagd?”

B: „Nee, maar ik bedoelde…”

A: „NOU, HALTE DAN DIENE KLAPPE!”

De dialogen bouwen qua volume, snelheid en intentie subliem op. En het is knap hoe de herhaling van zinnen toewerken naar een climax. Met als hoogtepunt de punch van Van Eerd en zijn onnozele blik naar het publiek toe.

Stommiteiten

In het kunstzinnige theaterwerkveld waar ik me in bevind, zijn inhoud en boodschap de belangrijkste doelen, maar in deze theatervorm is de lach het hoogste goed. De kunst van de lach zit hem niet in een complexe ideeënwereld, het zit hem in de simpele wereld van stommiteiten. Veel van mijn collega’s zien die stommiteiten als platte humor, maar het puntgaaf timen van deuren openen en sluiten als een klokkenspel, van rake dialogen en van mensen weten te verrassen is een veeleisend ambacht. Het is een kunst die niet iedereen in de vingers heeft. En zulk vakmanschap is niet plat. Mensen willen laten lachen om een scheet is misschien wel simpel of volks, maar het past perfect in de formule van de klucht. En ikzelf als volkse jongen kan dat enorm waarderen.

Mensen willen laten lachen om een scheet is misschien wel simpel, maar het past perfect in de formule van de klucht

Op de toneelschool werd mij geleerd dat je nooit, maar dan ook echt nooit, moet toewerken naar ‘het krijgen van een lach’. Je moet ‘in het moment zijn’. Je moet samenspelen met je medespeler. Je moet luisteren, openstaan en met de inhoud bezig zijn. Als je voor de lach gaat, ben je aan het schmieren. Bij schmieren ben je alleen gefocust op de grap: dan bereid je je voor op de punch en als die punch is gekomen, melk je die lach zo lang mogelijk uit. Maar schmieren mag niet, schmieren is uit den boze.

Afgelopen maanden speelde ik in de komedie Who’s afraid of Oscar Wilde, van mijn gezelschap Compagnie Red Yellow & Blue. Steeds vaker merkte ik dat ik toch op zoek was naar die lach. Bewust. Want ik wilde uitzoeken hoe ik de macht over het publiek en hun lach kreeg. Ik was nog aan het samenspelen, aan het luisteren, in het moment aan het zijn. Maar ik was ook zeer bewust met mijn extra tegenspeler bezig: mijn publiek. Ik wist steeds beter hoe ze te bespelen: door een zin een milliseconde later te plaatsen, door een beweging net iets groter te maken en langer te laten duren, door een net iets grotere, verbaasde blik. De lach ging rollen en hield langer aan.

Om deze techniek verder te onderzoeken ging ik afgelopen week voor het eerst in mijn leven in het theater naar een Jon van Eerd-klucht. Van Eerd, 64 nu, heeft een paar jaar geleden zijn theaterkostuum aan de wilgen gehangen, maar schrijft en regisseert elk jaar meerdere kluchten bij zijn productiebureau Het Pretpakhuis. Dus daar zat ik, bij Een nacht in de Efteling, in Theater de Hofnar in Valkenswaard. In deze nieuwe jeugdvoorstelling bevinden twee jonge meisjes zich in de Efteling, waar door een raadselachtige fout niks meer gaat zoals het hoort te gaan. Er is een fakir die niet meer durft te vliegen, een Holle Bolle Gijs die zijn standaardzin niet weet uit de spreken en Roodkapje die haar ‘je’ kwijt is en als Roodkap in het lichaam van een middelbare witte man zit.

Ik moet eerlijk toegeven dat de voorstelling me in het algemeen niet zo beviel. Vormtechnisch begon het intelligent, met een scène in een kleine ruimte met te veel personen. Daarin zag je de regiehand van Van Eerd, in het fysieke spel en de timing. Maar daarna bleven de schetenhumor en Efteling-woordgrapjes toch te flauw. Wat ik vooral miste, was Van Eerd zelf op het toneel. Hoe leuk de acteurs ook speelden, ze toonden niet zijn beheersing van het komisch acteren.

Maar wat me opviel en me raar maar waar blij maakte, was hoe in de theaterzaal in Valkenswaard iedereen stuk ging. Er werd gebruld van het lachen. Iedereen had een geweldige avond. Het zal in de vele uitverkochte zalen (van de Randstad tot in Valkenswaard, Doetinchem, Roosendaal en Assen) niet anders zijn.

Dat is toch positief in een sector die steeds meer bedreigd en besnoeid wordt. Ik snap dondersgoed dat niet elke voorstelling voor elk publiek is en dat hoeft ook niet. Maar er is alle reden om vanuit de kunstwereld met meer respect te kijken naar kluchten, en naar Van Eerd en zijn oeuvre.

Ik zou elke toneelschoolstudent ook willen aanraden om eens een registratie van een klucht van Van Eerd te bekijken (Tip: Begin bij Boeing Boeing, naar mijn mening zijn beste werk). Zie de technische verworvenheden achter het bespelen van het publiek. En ik zou liefhebbers van ‘serieus’ theater willen aanraden eens een Pretparkhuisproductie te bezoeken. Want in deze zware tijden kan het heel opluchtend zijn om schaterlachende mensen om je heen te horen.