Omdat het u waarschijnlijk te vroeg was, heb ik vrijdagochtend de honneurs waargenomen bij het vertrek van de tweeëntwintigste Elfstedentocht, uitgezonden door de NOS. Koos Postema verscheen in beeld, met een lang snoer uit zijn oor. Het was de hele nacht mistig geweest, vertelde hij, en het was 1 graad boven nul. Droge dooi, noemen optimistische Friezen dat. Plassen op het ijs, wist elke wedstrijdschaatser aan de start.
Ze stonden in een kooi opgesteld, een kooi van hekken zoals je ze op een bouwplaats vindt. Sommigen stonden er al een uur. Mart Smeets interviewde de rijders, de een giechelend van de zenuwen, de ander was het praten van de nervositeit vergaan. Alleen Dries van Wijhe had nergens last van. Bang voor natte voeten door de dooi was hij hooguit.
Dolle Dries is een levende legende in de contreien waar ik woon. Als er natuurijs is, staat hij er als eerste op. Hij weet precies de plekjes waar dat kan, en door de regiotamtam (geheimhouding verplicht) weet ik ze ook. Meneer Van Wijhe wordt dit jaar tachtig, ik denk niet dat hij nog schaatst. Maar met Dolle Dries weet je maar nooit. Deze week kon het, na de handvol nachten vrieskou.
Maar met zeventien graden op vrijdag is een Elfstedentocht zoals precies veertig jaar geleden verder weg dan ooit. Ik dompel me onder in de beelden. Zes jaar was ik, ik weet zeker dat de tv thuis aan stond, maar ik denk niet dat ik echt gekeken heb. Ik schaatste liever zelf, op houtjes met bevroren veters.
Er zijn vannacht vijfenvijftighonderd mensen met extra treinen naar Friesland gekomen, vertelt Koos Postema. Terwijl ik me verbaas dat het er zo weinig zijn, stappen ze zingend uit. De presentator merkt verrukkelijk licht-cynisch op dat het nationale volkslied klinkt. ‘Olé olé olé’. Een makkelijke tekst, voor iedereen goed te onthouden, zegt hij. Het zal de hele dag door Friesland schallen, blijkt als ik blijf kijken.
In de jaren tachtig liep ik mee in demonstraties tegen honger in Afrika, en schreef ik brieven voor Amnesty na kerktijd, om gewetensgevangenen vrij te pleiten. Ik maakte me druk om het uitsterven van de panda, zure regen en de ozonlaag, maar geloofde in oplossingen voor alle wereldproblemen. Het waren de jaren dat we gelukszoekers nog wilden helpen, en ontwikkelingshulp nog belangrijk was.
Net na tienen passeert de kopgroep Franeker. De blaaskapel speelt ‘olé olé olé’, terwijl de schaatsers stempelen. Nog zeventig kilometer voor de boeg. Dries van Wijhe zit in de kopgroep, en Evert van Benthem, ja, hij is er ook. De jonge boer uit Leeuwte was even uit beeld verdwenen, maar de helikopter heeft hem toch ontwaard. Het staat zwart van de mensen, maar ondanks dat er geen dranghek of politieagent te zien is, blijft iedereen netjes aan de kant. Vroeger was niet alles beter, maar sommige dingen toch wel.
Hoe ouder ik word, hoe meer het wereldnieuws me overspoelt. Als aan de grond genageld sta ik toe te kijken, mijn geloof in oplossingen verdampt steeds meer. Vroeger was niet alles beter, als kind ben je gewoon naïef. Ik zie hoe Evert van Benthem op de Bonkevaart nipt het sprintje wint, veertig jaar geleden. Het jaar erop, in 1986, won hij de Elfstedentocht nog een keer. Hij bleef gewoon boer, sportheld Van Benthem. Kom daar nu nog maar eens om.
Op dinsdag 1 juli treedt de spreidingswet officieel in werking: asielzoekers moeten vanaf nu eerlijker over Nederland worden verdeeld. Althans, op papier. Want hoewel de wet al sinds februari 2023 van kracht is, voldoet op de dag van invoering slechts een derde van de gemeenten aan hun taak. De centrale ambitie – structurele, eerlijke verdeling van asielopvang – blijft daarmee ver buiten bereik.
Dat is een pijnlijke constatering. De opvangcrisis is geen verrassing, maar een vertraagde ramp die al jaren zichtbaar op Nederland afkomt. Ondanks de relatief stabiele asielinstroom sinds 2022 is slechte opvang staand beleid geworden. Niet vanwege overmacht, maar door landelijke politieke keuzes.
Asielopvang is een zelfgecreëerd probleem. De spreidingswet kan daar een oplossing voor zijn: geen eindeloze smeekbedes van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) aan gemeenten, maar een wettelijke basis voor eerlijke verdeling. Daarmee kunnen de lasten én de weerstand worden gespreid. En kan Nederland eindelijk afrekenen met het structurele tekort aan opvangcapaciteit en de jaarlijkse cyclus van crisis, noodopvang en politieke paniek.
Want zo wordt het probleem nu aangepakt: telkens ad hoc opschalen en weer afbouwen. Terwijl instabiele opvang, volgens het COA zelf, „de moeder van alle knelpunten” is. Uit de jaarlijkse Stand van de uitvoering blijkt bovendien dat structurele financiering de kosten juist flink zou verlagen. Nu is de opvang onnodig duur, kwetsbaar en inefficiënt.
Maar zelfs bij zo’n zwaar instrument als wetgeving, nog ingevoerd onder Rutte IV, ontbreekt bestuurlijke daadkracht. De cijfers zijn veelzeggend: van de beoogde dertigduizend extra opvangplekken zijn er op 1 juli slechts tienduizend gerealiseerd, analyseerde NRC. De helft daarvan betreft noodopvang – duurder én instabieler dan reguliere opvang.
Het is de tragiek van een wet die nooit politiek werd gedragen. Vanaf het begin hing het zwaard van Damocles erboven: voormalig PVV-minister Faber werkte al aan afschaffing, en ook nu werkt het ministerie van verantwoordelijk demissionair minister Mona Keijzer (BBB) aan een voorstel om de wet in te trekken. Zo ondermijnt Den Haag de enige serieuze poging tot structurele opvang én de inzet van gemeenten die wel willen.
Dat heeft niet alleen gevolgen voor asielzoekers, die door de vaak tijdelijke aard van de opvang geregeld – en vaak halsoverkop – moeten verhuizen. Kinderen moeten van school wisselen, opgebouwde sociale contacten vallen weg, en medische zorg moet telkens opnieuw worden aangevraagd. Ook het draagvlak voor opvang in Nederland lijdt eronder: het aanhoudende beeld van een permanente crisis ondermijnt het vertrouwen in goed beleid.
Iedereen erkent dat het ingewikkeld is. Maar ingewikkeld is niet hetzelfde als onoplosbaar. De opvangcrisis is geen natuurverschijnsel, maar een bestuurlijk probleem – en dus bestuurlijk oplosbaar. De wet ligt er. Gemeenten tonen inzet. Het COA is actief. Wat rest, is politieke wil.
De spreidingswet is de beste oplossing tot nu toe. Maar dan moeten bestuurders haar wél uitvoeren.
De Bulgaarse premier Rosen Zhelyazkov kreeg van Mark Rutte een vriendschappelijk elleboogstootje, woensdagochtend op het podium van de NAVO-top in Den Haag. Rutte ontving de leiders van de NAVO-landen een voor een, samen met Dick Schoof. Bij de Canadese premier Mark Carney legde Rutte een arm om de schouders, premier Kristen Michal van Estland klopte hij heel even op zijn rug.
Toen keek Rutte naar zijn schoenen, en naar die van Schoof. Zelf stond hij nog steeds op de plek die ze van tevoren hadden afgesproken: midden op het podium, tussen twee witte stickers, voor het beeld de beste plek. Maar Schoof niet meer. Rutte pakte hem bij zijn arm, trok hem naar zich toe en wees: híér moet je staan. Schoof zette een stapje naar Rutte toe, hij keek hem niet aan. Daar was alweer de volgende regeringsleider: president Peter Pellegrini van Slowakije. Schoof gaf hem als eerste een hand. Daarna Rutte. Die lachte en kneep in Pellegrini’s elleboog.
Na een lezing over Europa, in Zürich in 2019, was Rutte tegen een paar journalisten begonnen over „energie en massa”, en hoe anderen de ruimte innemen die jij aan die anderen laat. „Want ruimte vult zich vanzelf.” Hij was negen jaar premier en in de EU ging zijn naam rond voor een Europese topbaan. Die wilde hij niet, zei hij. Dat hij toch lezingen hield over Europa – dit was al zijn derde in één jaar tijd – en interviews gaf aan grote Europese kranten, had te maken met de Brexit: het VK liet een gat achter in het politieke machtscentrum van de EU en Rutte vond dat hij als premier van Nederland moest proberen om een flink deel daarvan in te nemen. Anders deden andere leiders dat wel, voor hún land.
Trump was in die tijd al president, en volgens Rutte waren landen als Rusland en China er net zo goed op uit om hun land first te maken in de wereld. Als de Europese landen „naïef” bleven en hun economische macht als EU niet gebruikten, zei hij, werd Europa „aan de kant geduwd”.
Op de NAVO-top kon de hele wereld zien hoe klein Rutte zichzelf maakte naast de Amerikaanse president Donald Trump, die uit zichzelf ook al alle ruimte inneemt als iemand dat níet doet. En die Rutte daarna nog kleiner maakte met een ‘Daddy’s home’- filmpje en ‘daddy’-T-shirts.
Dat Rutte zich op de NAVO-top óók groot en breed maakte, voelde misschien alleen Dick Schoof. Al zou het kunnen dat die er nog aan gewend is. Schoof was de topambtenaar van Justitie op wie Rutte als premier altijd kon rekenen, in élke grote crisis. Rutte zei wat er moest gebeuren, Schoof ging het regelen.
In de vergaderzaal van de NAVO-top, woensdag aan het eind van de ochtend, loopt iedereen door elkaar heen: presidenten, premiers, ministers. Ze praten en lachen. De microfoons staan nog niet aan, maar soms hoor je Rutte die „heee hi” roept. En ook: „Good móóórning.” Net voor de vergadering staat Rutte bij zijn stoel. Wat verderop staat Schoof. Rutte loopt naar hem toe, hij steekt zijn wijsvinger omhoog alsof hij Schoof de les wil lezen, dan tikt hij met die wijsvinger op Schoofs onderarm. Wat te horen is: „Dus jíj begint…”
Aan het begin van de week hadden ze in de zaal al samen geoefend, met camera’s erbij. Rutte had in de microfoon „jazeker… hypotheker” geroepen en hard gelachen. En hij had gezegd dat Schoof zou beginnen. Die had geknikt: hij kreeg als eerste het woord van Rutte.
Schoof keek de zaal in. En maakte zichzelf klein. „En dan ga ik naar mijn plekje, ergens…”
Op een schoen kauwen, ook dat kan dans zijn. Toen Christos Papadopoulos (1982) hoorde dat zoiets aan de School voor Nieuwe Dansontwikkeling (SNDO) acceptabel was, besloot hij in 2000 naar Amsterdam te komen. Weliswaar niet met het serieuze plan een toekomst in de dans na te streven – zijn eerste stappen in de theaterwereld zette hij tot dan toe weifelend en weinig doelbewust. Bij de toneelacademie in Athene bijvoorbeeld kwam hij, toen nog student politicologie, zonder veel ambitie of passie door de audities. Door de danslessen die hij tijdens die opleiding kreeg, nam ook dat traject een andere wending. In Amsterdam vond hij zijn koers.
Intussen is de Griek een van de smaakmakers in het internationale dansveld. Met de choreografie Larsen C (in 2022 openingsvoorstelling van Julidans) werd hij de eerste winnaar van de Rose International Dance Prize. My fierce ignorant step, dit jaar de openingsvoorstelling van Julidans, werd genomineerd voor de Fedora – Van Cleef & Arpels Dance Prize.
De voorstelling is nog vers, vertelt hij eind juni in een populair koffietentje in een stomend Marseille. Daar kreeg de voorstelling een daverend applaus in Le Criée, het theater aan de Vieux Port. „Na de première in Athene is dit pas onze tweede trip, dus er is nog wel spanning. Maar ik was heel tevreden”, zegt Papadopoulos, een sympathieke, jongensachtige veertiger met een oorbel als Vermeers Meisje met de parel.
Synchroon
De spanning is begrijpelijk: de tien dansers bewegen een uur lang synchroon, in een choreografie die zowel qua beweging van het lichaam als beweging in de ruimte steeds verder uitwaaiert. Maar de synchroniciteit is geen kwestie van streng gereguleerde kadaverdiscipline. Hun eenheid is het resultaat van onderlinge communicatie, terwijl de blik vrijwel een uur lang frontaal blijft, naar het publiek gericht. Analoog aan die uitdijende choreografie groeit de compositie van Kornilios Selamsis uit van droge tikken op het woodblock tot een geluidsweefsel waaruit ten slotte strijdlustige tromroffels en klaroenstoten opstijgen.
My fierce ignorant step, zegt de choreograaf, is zijn meest maximale stuk tot op heden. De choreografieën die hij sinds 2014 heeft gemaakt, worden vaak gekarakteriseerd als precies, analytisch en minimaal. In dit jongste werk ontbreekt echter het element herhaling. „Ik ben niet bezig met minimalisme of precisie, maar met het idee dat ten grondslag ligt aan de passen. Hiervoor heb ik choreografieën gemaakt waarbij het ensemble als een soort organisme over het toneel schuift en zweeft. Nu wilde ik juist een heel aards karakter, met mensen van vlees en bloed.”
Christos Papadopoulos Foto: Elina Giounanli
Binnen de synchroon bewegende groep zijn de dansers inderdaad herkenbaar als individu: stoer en uitdagend of juist introverter, heel netjes of losser van beweging, enzovoort. Hun energie en wil om samen te bewegen is de gemeenschappelijke factor, maar er is ruimte voor zelfstandige beslissingen, bijvoorbeeld om van plek binnen de groep te veranderen.
„In het creatieproces heb ik geëxperimenteerd met de mogelijkheid bewuste sturing te omzeilen. Een beetje zoals écriture automatique, gewoon beginnen en schrijven zonder te stoppen of analyse of oordeel. Misschien is het bullshit, misschien ook iets goeds.”
Olympische Spelen
Nadenken over de kern van een idee, zonder dwingende stijl of beperkende esthetiek, werd gestimuleerd op de SNDO. Die was ooit beroemd en berucht, als een opleiding waar vooral veel gepraat en op de grond gelegen werd. Papadopoulos voelde zich aangemoedigd om zichzelf te confronteren met zijn gangbare esthetische opvattingen, en vatte er de moed op te experimenteren.
Ook van invloed was Dimitris Papaioannou, bij wie hij na zijn opleiding een paar jaar danste, met als eerste rol de centaur in de openingsceremonie van de Olympische Spelen van 2004 in Athene. Papaioannou, toen al een grootheid, bracht hem aandacht voor het detail en het ambachtelijke van het theater bij. „Met hard werken kom je tot iets. Ik herinner me dat ik een keer precies twee minuten na mijn opkomst een beweging moest maken, tegelijk met een toing!”
Zijn vuist schiet omhoog. „Maar in het geluid van die twee minuten ervoor zat geen enkel detail of houvast. ‘Maar Dimitris, ik kan die twee minuten echt niet tellen!’ Zijn antwoord was: werken. ‘Luisteren, luisteren en luisteren. Dan voel je het in je kern.’ Uiteindelijk is het me gelukt, precies op die toing!’”
Papadopoulos is lid van de generatie Griekse dansmakers die de laatste vijftien jaar internationale furore maakt, onder wie Ioannis Mandafounis, Euripides Laskaridis en Patricia Apergi. Met hard werken heeft hij het geschopt tot een gewilde gast op de internationale podia. Vorig jaar creëerde hij zijn eerste choreografie voor het Nederlands Dans Theater. Hij beschrijft het als een oefening in efficiëntie: met dagelijks tweeënhalf uur voor repetities en in totaal twaalf uur voor toneelrepetities met licht en techniek moest hij in vier weken een werk van een half uur produceren. „Time is violent”, lacht hij.
Met zijn gezelschap Leon & the Wolf trekt hij normaal gesproken vier maanden uit voor een nieuwe creatie. „Waarvan de eerste anderhalve maand alleen maar rampen en mislukking opleveren. Elke dag denk ik het te hebben, en hop, weer gefaald. Maar op een gegeven moment komt er een glimp licht en wordt de deur opengezet. Dan heb ik de kern. Het thema ontvouwt zich tijdens het proces.”
Het denkproces voor My fierce ignorant step begon al twee jaar voor de première. Papadopoulos kampte met negatieve gevoelens, een verlies van hoop. Over de ontwikkelingen in de wereld, over zijn werk, al liep zijn carrière op rolletjes. „Bij elk nieuw stuk werd de stress groter en groter. Ik twijfelde of ik wel zou doorgaan; het is niet fijn werken als je telkens in een diepere put valt. Maar ik voelde me ook slecht over alles wat er om ons heen gebeurt. In Griekenland zie je zodra je naar buiten gaat de immigranten die op straat moeten leven. Dat is échte ellende. En dan jammer ík over stress door repetities? ‘Ach Christos, kijk om je heen, je bent hartstikke geprivilegieerd’.”
Boerengemeenschap
Het zelfinzicht bracht hem terug naar zijn gelukkige jeugd. Papadopoulos is, zegt hij zelf, een positief ingesteld mens. Hij herinnerde zich hoe hij ooit de toekomst vol vertrouwen tegemoet zag, net als zijn vrienden in de boerengemeenschap waar hij opgroeide. Hij verlangde naar het gevoel dat het leven mooi is en de toekomst vol belofte, waard om voor te vechten. „Met dit werk wil ik die sensatie tot leven wekken. Zonder nostalgie, maar met de vreugde die een gezamenlijke inspanning je geeft. Daarin zit de kracht: verbondenheid, samen-zijn. De synchroniciteit in het stuk is geen doel op zich. Die komt voort uit de wil om samen te komen.”
Vast verbonden aan de herinnering aan zijn jeugd in het dorp Nemea waren de klanken van het oratorium Axion Esti van Mikis Theodorakis, op de gedichten van Odysseus Elytis. In diens bundel worden de geschiedenis en cultuur van Griekenland in al zijn schoonheid en slechtheid bezongen. Theodorakis muziek ontpopte zich tot symbool van Griekse verzet, in de Tweede Wereldoorlog en tijdens het kolonelsregime. „Die muziek zit diep in onze genen. Wat je in de voorstelling hoort, zijn bewerkingen van samples en elementen uit zijn werk en dat van Manos Hadzidakis. De klaroenstoten in het slotdeel komen uit Monteverdi’s Orpheus.”
In het snikhete theater in Marseille is dat einde de culminatie van alle opgebouwde energie van onverzettelijke lichamen, van adem, beweging en geluid. Door het orkestgeluid dat steeds verder aanzwelt, beweegt de voorstelling zich, als de Boléro van Ravel, onstuitbaar naar de euforische ontknoping. Met een triomfantelijke kreet schieten ten slotte tien vuisten omhoog.
Christos Papadopoulos: My fierce ignorant step. ITA, 2 en 3 juli. Op Julidans, festival voor internationale hedendaagse dans. Amsterdam, diverse locaties, 2 t/m 13 juli. Info: julidans.nl