Het is nooit te laat om Napoleon te bedanken voor al het lekkers dat we zonder zijn blokkade van de Britse zeehandel gemist zouden hebben. Die maakte cacao, hoofdbestanddeel van chocolade, zó duur dat de cioccolatai van Turijn hun mengsels aanlengden met een pasta van hazelnoten. Die bezat Italië in overvloed zelf.
Gianduia-repen heetten ze, naar een carnavalsfiguur uit hazelnotenwalhalla Piemonte. En omdat hazelnootolie bij kamertemperatuur vloeibaar is, zijn ze ietsje zachter dan chocoladerepen. Achteraf gezien is het een wonder dat het nog anderhalve eeuw duurde vooraleer iemand bedacht dat het nóg smeuïger kon, als in smeerbaar smeuïg, maar sinds 1964 is een wereld zonder Nutella ondenkbaar geworden.
De man die de naam verzon en Nutella wereldfaam bezorgde – want SuperCrema Gianduia bekte niet lekker – is overleden. Francesco Rivella werd 97 en stierf toepasselijk op Valentijnsdag, de dag waarop geliefden elkaar niet alleen bloemen maar vanouds ook chocolade geven.
Francesco Rivella, mede-uitvinder van Nutella, is op 97-jarige leeftijd overleden. Foto Rotary Club Alba
Rivella was 25 en nog maar net afgestudeerd in de bromatologie, die scheikundige en natuurkundige eigenschappen van voedsel bestudeert, toen hij in 1952 in dienst kwam bij Ferrero. Dat was toen nog een klein chocoladefabriekje in Alba, even ten zuiden van Turijn, geleid door Michele Ferrero die het kort daarvoor van zijn vader had overgenomen. Tussen de bromatoloog en de zakenman klikte het. Samen begonnen Rivella en Ferrero hun zoektocht naar de perfecte hazelnoot-chocoladepasta en de perfecte glazen pot als verpakking, die tien jaar zou duren.
Van elke tien hazelnoten verdwijnen er wereldwijd vier in een van de tien Nutella-fabrieken
Als hoofd voedseltechnologie zou Rivella ook aan de wieg staan van Mon Chéri, Ferrero Rocher, Tic Tac-pepermuntjes en de Kinder Surprise-snoepgoedserie. Maar Nutella was het startschot waarmee Ferrero de top vijf van chocola- en snoepconcerns in de wereld zou bereiken. En Nutella hielp Michele met een vermogen van ruim 25 miljard euro de rijkste man van Italië te maken.
Onstilbare honger naar Nutella
Van elke tien hazelnoten verdwijnen er wereldwijd vier in een van de tien Nutella-fabrieken op vier continenten, die in 2013 samen 350 miljoen kilo pasta produceerden. In een pot Nutella is de hazelnoot met een aandeel van 13 procent overigens in de minderheid.
Nutella is een superprocessed food, gericht op instant bevrediging van de geluksreceptoren. De pasta bestaat voor meer dan de helft uit suiker en palmolie, en bevat verder melkpoeder, cacao, de smaakmaker vanilline en lecithine, een zogeheten emulgator die vetten en vloeistoffen met elkaar kan laten mengen. In de VS – waarheen Ferrero pas in 1983 de sprong waagde – en Australië is dat laatste ingrediënt afkomstig van soja. In Europa wordt bietsuiker toegepast, elders rietsuiker.
Het merk raakte ook omstreden, door het massale gebruik van palmolie, waarvoor wereldwijd bos wordt gekapt. En er zijn zorgen over het intensieve gebruik van gif op de hazelaar-monoculturen die in Piemonte en Lazio de onstilbare honger naar Nutella moeten stillen. Én Nutella is synoniem geworden met eenvormig massatoerisme in een geglobaliseerde wereld. Voor een wafel met Nutella vormde zich tien jaar geleden in Amsterdam de eerste van wat je nu een TikTok-rij zou noemen.
Rivella was toen al jaren met pensioen, al bleef hij tot zijn dood patroon van het gilde der scheikundigen in Piemonte. Hij wijdde zich aan de teelt van vruchten en bekommerde zich om de instandhouding van de Piemontese sport pallapugno, letterlijk ‘vuistbal’, een kaatsspel met antieke wortels. Michele Ferrero, met wie Rivella levenslang was verbonden, overleed precies tien jaar eerder, óók op Valentijnsdag.
Toen ze van NRC een mail ontving voor een gesprek over misinformatie bij jongeren, had ontwikkelingspsycholoog Ili Ma (37) al een opiniestuk voor de krant klaarliggen. Haar onderzoek aan de Universiteit Leiden begint pas in maart, maar ze wil dat er zo snel mogelijk actie wordt ondernomen. „Momenteel wacht ik op de ethische toetsing van mijn onderzoek. Ethische toetsing is natuurlijk onmisbaar, maar intussen neemt een kleine groep mensen in big tech zonder ethisch toezicht beslissingen met grote gevolgen.”
Als voorbeelden noemt ze het recente besluit van Meta om voortaan geen onafhankelijke factcheckers meer te gebruiken op Facebook en Instagram, en ook Elon Musk, de eigenaar van X, die zich sinds kort expliciet met de Europese politiek is gaan bemoeien.
Ma ontving een beurs om te onderzoeken wat jongeren gevoelig maakt voor misinformatie en hoe ze weerbaarder kunnen worden. „We vragen jongeren tussen de 13 en 24 jaar om hun socialemediagegevens te doneren, bijvoorbeeld van hun Tiktok en YouTube-accounts. Daarmee brengen we in kaart hoe hun interesse in bijvoorbeeld politieke onderwerpen verandert met de leeftijd, en welke misinformatie ze tegenkomen.”
Misinformatie is een parapluterm voor onjuiste of misleidende berichten die zowel opzettelijk als onbewust verspreid kunnen worden. „Er is onderzoek naar misinformatie bij volwassenen, maar dit is niet direct te vertalen naar jongeren. Eigenlijk weten we nog niet wat ze allemaal te zien krijgen.”
Wel zijn er genoeg signalen dat jongeren misinformatie tegenkomen. Zo waarschuwde terrorismebestrijder NCTV afgelopen december dat jongeren met rechts-terroristische en jihadistische sympathieën steeds vaker online radicaliseren. Ook komen jongeren veel in aanraking met misinformatie over gezondheid, zoals reclames voor cosmetische ingrepen als botox en fillers, zegt Ma. „Het kan onduidelijk zijn dat het om reclame gaat, en ze geven niet altijd een goed beeld van de risico’s. Steeds meer jongeren staan op de wachtlijst bij klinieken om complicaties te verhelpen.”
Opgroeien als ‘digital native’ betekent niet dat ze goed zijn in het kritisch beoordelen van digitale informatie
Jongeren gebruiken Instagram, Tiktok en Snapchat steeds vaker als nieuwsbron, stelde het Commissariaat voor de Media afgelopen jaar in een onderzoeksrapport. Bijna 80 procent van de jongeren houdt zich op de hoogte van het nieuws via sociale media, waarop betrouwbare nieuwsmedia hen moeilijker bereiken. „Onderzoeken laten zien dat jongeren zo’n 3 tot 9 uur per dag op sociale media zitten. Ze zijn technisch erg vaardig, maar opgroeien als ‘digital native’ betekent niet dat ze goed zijn in het kritisch beoordelen van digitale informatie. Ze zijn juist kwetsbaarder dan volwassenen.”
Vanwaar de kwetsbaarheid?
„Jongeren hebben veel behoefte aan connecties met leeftijdsgenoten en sociale media bieden die. Ze zitten in een ontwikkelingsfase waarin ze hun identiteit vormen, overtuigingen ontdekken en veel meer waarde hechten aan de meningen van hun leeftijdsgenoten en rolmodellen dan volwassenen. Sommige rolmodellen exploiteren dat. Denk bijvoorbeeld aan influencers die een haatcultuur tegen vrouwen promoten, met name onder tienerjongens.
„Hiervoor deed ik onderzoek naar hoe de onzekerheid van kennis bij jongeren invloed heeft op hoe ze informatie verzamelen. Een mooie vondst was dat jongeren in hun zoektocht naar nieuwe informatie relatief openstaan voor nieuwe perspectieven en opvattingen. Maar daardoor worden ze ook sneller beïnvloed bij onderwerpen waar ze nog weinig van weten.”
Ik heb er op zijn minst vertrouwen in dat we een veel betere informatieomgeving kunnen creëren voor jongeren
Zoals politieke en gezondheidsonderwerpen?
„Ja, bijvoorbeeld. Veel jongeren gaan online op zoek naar informatie over hun mentale gezondheid, waarschijnlijk omdat dat laagdrempeliger is dan de websites van medische instanties of het benaderen van medische professionals. Maar vaak klopt deze informatie niet. Zo blijkt uit een Amerikaans onderzoek dat de helft van de online content over ADHD onjuist of misleidend is. Dit zie je terug in de klinische praktijk, waar steeds meer jongeren zich melden met een zelfdiagnose. Voor psychologen kan het moeilijk zijn ze ervan te overtuigen dat ze eigenlijk met iets anders te maken hebben en een andere behandeling nodig hebben dan wat ze online hebben gevonden. Gelukkig zijn er ook steeds meer artsen en andere zorgverleners met socialemedia-accounts die op een laagdrempelige manier betrouwbare informatie aanbieden.”
De Europese Commissie onderzoekt of Meta en X genoeg doen om desinformatie tegen te gaan. Heb je hier vertrouwen in?
„Ik heb er op zijn minst vertrouwen in dat we een veel betere informatieomgeving kunnen creëren voor jongeren dan wat ze nu hebben. Beter in de zin van dat ze correcte informatie krijgen, en informatie krijgen waar ze gelukkiger van worden omdat het bijvoorbeeld niet hun zelfbeeld aantast. Wetten zoals de Digital Services Act [de Europese Verordening digitale diensten] kunnen daar iets aan doen, bijvoorbeeld door verslavende algoritmen aan te pakken.
„Ook zou het gericht adverteren op jongeren aangepakt mogen worden. Iemand die veel problemen met zijn of haar zelfbeeld heeft, wordt immers niet geholpen wanneer er allemaal cosmeticaproducten in diens feed gepusht worden. Daarnaast lijkt het mij ook nuttig om te kijken naar het bouwen van een Europees platform, zodat we niet zo afhankelijk zijn van hoe de wind waait in Amerika.”
Het is niet alsof ze na een bepaald levensjaar ineens wel opgewassen zijn tegen misinformatie
In Australië komt een wet die sociale media verbiedt voor kinderen tot zestien jaar. Nederlandse Kamerleden pleitten in december voor een vergelijkbaar verbod. Kan dit helpen tegen misinformatie?
„Nee, jongeren vinden toch wel manieren om erop te raken. Het wordt dan nog veel lastiger om platforms te reguleren, en moeilijker voor wetenschappers als ik om hun gedrag en misinformatie te onderzoeken. Daarnaast gaat het eraan voorbij dat het jongeren ook heel veel moois kan brengen. Zo zijn er op TikTok bijvoorbeeld ontzettend veel kanalen met boekentips die jongeren aan het lezen zetten. Sociale media zijn creatieve outlets die jongeren verbinden. Ze delen dagelijkse ervaringen, wisselen hobby’s uit of starten als beginnende entrepreneurs een eigen bedrijfje.
„Maar het allerbelangrijkste is dat een verbod ze juist kwetsbaar maakt. Het is niet alsof ze na een bepaald levensjaar ineens wel opgewassen zijn tegen misinformatie. We moeten het juist zien als een onderdeel van het opgroeien en de opvoeding, en ze de handvatten geven om goed met sociale media en misinformatie om te gaan.”
Hoe zou dat eruit moeten zien?
„Eigenlijk moeten scholen digitale geletterdheid en kritisch denken standaard in hun curriculum opnemen, waarbij we jongeren leren hoe ze feiten kunnen controleren en onbetrouwbare bronnen kunnen herkennen. Je moet ze de middelen geven om zelf online informatie te beoordelen, anders blijf je achter de feiten aanlopen. Dus welke processen zorgen ervoor dat we bijvoorbeeld kwaliteitskranten wél betrouwbaar vinden? In mijn onderzoek geven jongeren trouwens ook zelf aan dat dit soort onderwijs er moet komen. Het is bovendien belangrijk om ze een stem te geven in dit onderwijs, zodat het aansluit bij hun online ervaringen en interesses.
Bestaan dit soort lesprogramma’s niet al?
„Ja, maar die zijn nog niet gebaseerd op wetenschappelijke inzichten. Daarom wil ik met mijn onderzoek beter in beeld brengen waar jongeren naar kijken en wat hun specifieke kwetsbaarheden zijn. Zo wil ik bijvoorbeeld testen in hoeverre een bericht geloofwaardig overkomt als er een beroep op emoties wordt gedaan, zoals angst of juist humor. Ook onderzoeken we de effectiviteit van verschillende retorische technieken. Hiermee willen we zicht krijgen op de unieke psychologische en sociale eigenschappen van jongeren die hen vatbaar maken voor misinformatie, en kunnen we vervolgens het onderwijs hierop afstellen.”
Patiënten in de vluchtelingenkampen in Thailand wisten niet wat hen overkwam toen de nieuwe regering in Washington onlangs de geldkraan van USAID, de Amerikaanse organisatie voor buitenlandse hulpprogramma’s die volgens president Donald Trump geleid wordt door ‘radicale idioten’, voor negentig dagen dichtdraaide. De medische staf in het kamp, die voor een belangrijk deel met Amerikaans overheidsgeld werd betaald, kreeg instructies om het werk onmiddellijk te staken.
De Amerikaanse orders kwamen hard aan in de Thaise kampen waar zo’n honderdduizend mensen verblijven, voor het merendeel van de etnische minderheid de Karen. De ziekenhuizen zijn gesloten of worden bemand door een enkele verpleger. Volgens persbureau Reuters stierf een patiënte met een longziekte toen de medische hulp plotseling verdween. Lokale organisaties schatten dat er al meerdere zieken overleden. Thaise staf springt bij, maar hun capaciteit is beperkt. De hulporganisatie die al decennialang voedsel en bakolie aan de kampen levert, verklaart dat de voorraad over vier tot zes weken op zal raken.
Hulp die levensreddend is mag worden vrijgesteld van de bevriezing, maar daarvan is in de Thaise kampen nog niets te merken. Hetzelfde geldt voor de beslissing van een Amerikaanse rechter dat de bevriezing van de gelden tijdelijk moet worden opgeheven. De situatie blijft nijpend, vertelt de Myanmarese hulpverlener Thar Win via Signal. „Er is heel veel verwarring en het is onzeker wat ons in de toekomst te wachten staat.”
De leefomstandigheden van de gevluchte Myanmarezen zijn eenvoudig. De Moei-rivier is voor veel vluchtelingen essentieel in hun dagelijks leven: ze koken met het water, ze baden erin, ze wassen hun kleding en schamele spullen. Ondanks het feit dat de rivier met name tijdens het regenseizoen vervuild raakt.
Foto’s Palanuson Phadungtos
De beslissing in Washington heeft ook grote gevolgen voor de hulp aan ontheemden in Myanmar, zegt Thar Win. Veruit de meeste burgers die conflicten ontvlucht zijn, moeten in het land zelf zien te overleven. Etnische minderheden vechten al sinds de onafhankelijkheid van de Britten in 1948 voor gelijke rechten en meer autonomie. Na de staatsgreep van 1 februari 2021 kwamen grote delen van het land in opstand, waardoor het aantal burgers op de vlucht drastisch is toegenomen. Volgens cijfers van de Verenigde Naties gaat het om minstens 3,5 miljoen mensen.
Ook in de oostelijke Karen-staat zijn de gevechten sinds de coup weer opgelaaid. In dit gebied bevinden zich naar schatting 1 miljoen ontheemden. Schaarse internationale steun loopt via lokale organisaties zoals de alliantie waarvoor Thar Win werkt. „Het is sowieso al een kwetsbare groep die in een oorlogssituatie leeft. Aan alles is gebrek. Voedsel, water, medische zorg”, zegt hij. In zijn kantoor in Thailand staan de stille getuigen van de noodsituatie: dozen met draagbare X-ray en ultrasound apparaten. Die apparatuur is onmisbaar om de juiste diagnose te stellen in het oorlogsgebied, maar het geld voor transport ontbreekt. De medische trainingen zijn ook stopgezet.
Vanuit zijn kleine ziekenhuis dicht bij de frontlinie waarschuwt ook dokter Saung via Signal dat de medicijnen opraken. Met zijn team behandelt hij gewonden, onder wie veel slachtoffers van mijnen. Ook is het er een komen en gaan van malaria patiënten. Vanwege de verslechterde levensomstandigheden in de oorlogszones rukt de ziekte flink op.
De vervuilde rivier brengt ook ziektes: kinderen krijgen problemen met hun huid of ontwikkelen tonsillitus (een ontsteking van de keelamandelen). Netten in de simpele onderkomens moeten bescherming bieden tegen (malaria)muggenbeten.
Foto’s Palanuson Phadungtos
Vluchten is de ‘way of life’
Als oudere Karen gevraagd worden hoe vaak ze hun boeltje moesten pakken, zijn ze vaak de tel kwijt. Op een paar rustigere jaren voor de staatsgreep na, is vluchten hun way of life. Vroeger waren het de soldaten van het Myanmarese leger die dood en verderf zaaiden. Tegenwoordig komt het gevaar vooral vanuit de lucht. Het leger kampt met een tekort aan troepen nu het op veel fronten tegelijk moet vechten en zet steeds vaker gevechtsvliegtuigen, drones en artillerie in. Vooral burgerdoelen zoals ziekenhuizen, scholen, kerken, dorpen en kampen voor ontheemden worden aangevallen. Uit angst voor dat geweld slapen velen ‘s nachts in de jungle.
Klinieken zijn meestal simpele bouwsels van hout en bamboe, verscholen in de jungle. Mobiele teams bieden hulp in afgelegen en moeilijk bereikbare gebieden. Ook veel scholen liggen verstopt. Wie het geld en de connecties heeft, brengt zijn kinderen naar Thailand, waar ngo’s en vrijwilligers onderwijs bieden aan de tienduizenden arbeidsmigranten uit Myanmar.
Thar Win vertelt dat de lokale organisaties toch proberen hun werk met minimale middelen voort te zetten, om de meest acute gevallen te helpen. Zieken en gewonden naar Thailand transporteren is duur en ingewikkeld. „Nooit eerder was de situatie zo moeilijk als nu.”
Kinderen van Myanmarese vluchtelingen krijgen onderwijs in de Rose Field School in Thailand, ondersteund door de Help Without Frontiers Foundation. De schooltjes zijn klein, er zijn amper leerlaren noch leermiddelen. Het aantal kinderen dat les wil, groeit.
‘Change is gonna come”, „blowing in the wind”; wie zijn klassiekers kent, begrijpt direct dat (Sur)render van Alida Dors een aanklacht is. Haar stem klinkt, in spoken word-stijl, bij het begin van de voorstelling in een voice-over, het gaat over de kortzichtige manier waarop we met de aarde omgaan, zonder rekening te houden met de gevolgen voor onze kinderen en kindskinderen. Regelmatig zal ze andere bespiegelende teksten uitspreken. Duidelijk.
Dors noemt haar voorstellingen ‘Dance Chronicles’; verhalen waarin het dansende lichaam haar gedachten en gevoelens over de wereld en haar persoonlijke ervaring uitdrukken. Zo’n kroniek was ook Closed Eyes, waarin ze de reis terug maakte naar haar roots, haar Surinaamse voorouders. Nu zoomt ze uit naar ‘de toestand in de wereld’ en die is, zoals bekend, bepaald niet gunstig. In het eerste deel van de voorstelling wordt dit verbeeld door zeven dansers die gehaast over het toneel bewegen zonder elkaar de ruimte te gunnen; een live echo van de videoprojectie op het achterdoek. Dat leidt tot botsingen en een orgie van elkaar onvermoeibaar neerknallen en de keel afsnijden. En dan weer door naar een paar krachtige, expressieve groepsdansen en solo’s waarin de verschillende achtergronden van de dansers wél de ruimte krijgen: breakdance, krump, modern enzovoort.
Lees ook
Dit zomeravondgesprek tussen Alida Dors en diplomaat Berber van der Woude
Ondertussen zoomt de zwart-witprojectie van videokunstenaar Geert Mul in op een gat in een modderige bodem. Steeds groter en dreigender wordt het, een gigantisch zwart gat; de gasmaskers gaan op, het einde is onafwendbaar. Ook de muziek, live uitgevoerd door het driemanschap Hayp, voert de spanning op. De windmachines die het toneel worden opgerold, blazen de puinhopen die de menselijke soort heeft gecreëerd weg, tot een rood en leeg apocalyptisch landschap waarin alleen nog een soort kruising tussen een prehistorisch reuzeninsect en een scifi-monster rondscharrelt. Maar Dors houdt een kiertje naar de hoop open: een renaissance van kleur en harmonie, waarin de gemeenschap weer samenkomt, wit gekleed, in een vreedzame kringdans.
Een beeld uit ‘(Sur)render’ van Alida Dors. Foto Amanda Harput
Aan duidelijkheid dus geen gebrek, aan originaliteit van idee en uitwerking des te meer. Er zijn al sinds de Club van Rome bosjes voorstellingen gemaakt die dit verhaal vertellen en ongeveer dit scenario volgen (met als een van de eerste, en origineelste Toer van Schayks Voor, tijdens en na het feest in 1972). Het betoog van Dors wordt door de rijke vormgeving van scenograaf Katrin Bombe helaas niet versterkt. Zij heeft als kind (met veel zakgeld) in een snoepwinkel ingekocht. Soms zijn de ingezette middelen functioneel, andere lijken meer gimmicks, zoals de live geprojecteerde close-ups van danser Marc Bruiser of het optrekken en neerlaten van de gitaar en keytar (draagbaar keyboard) voor de bandleden van Hayp. Alleen dat gekke monster dat een weerzinwekkende vloeistof uitstort over de laatste mens is verrassend, zij het een tikje onbeholpen.
Die overdaad botst ironisch genoeg met de kritiek die Dors met (Sur)render wil leveren. Wat meer aandacht voor een sterke, prikkelende dramaturgische lijn zou een zinvoller investering zijn in de zeggingskracht. Die moet toch vooral komen uit de dans zelf, en daar ligt Dors’ kracht eerder.