Wroeging. Dat voelde ik. Het kwam door hoe ze daar op die witte bank zaten in hun mooie kleren, zo ver bij elkaar vandaan – gevouwen handjes in de schoot, beleefde glimlach op het gezicht. Hun ogen lachten niet mee. Skileraar Mike en analist Antine zochten manieren om de breuk te verklaren zonder elkaar nog meer pijn te doen. Ze gaven geen details, spraken in algemene termen. Maar in elke zin klonk door dat hun Winter vol Liefde-sprookje uiterst moeizaam was geëindigd.
Woensdag werd de afsluitende reünieaflevering van het populaire datingprogramma uitgezonden op RTL 4. Daarin kwamen alle deelnemers van dit seizoen samen op een locatie in Amersfoort om te vertellen hoe hun liefdesavontuur na de opnames was afgelopen. De oogst bleek, zoals vaker, zwaar teleurstellend. Van de vijf potentiële relaties had slechts één standgehouden. En het was niet die van Mike en Antine. Antine was namelijk tot de conclusie gekomen dat het niet mogelijk was om alleen met Mike te daten. De man is als een voordeelverpakking: stap je met hem in een relatie, dan krijg je zijn nauw betrokken ouders er gratis bij.
In de eerste weken van het programma had ik al weinig hoop dat de 33-jarige Mike (wonend en werkend met zijn ouders) zich aan de greep van moeder Monique zou ontworstelen, die de camera van tijd tot tijd toevertrouwde dat haar zoon op zoek was naar een meisje dat op haar leek. Er waren familieoverleggen en interventies; gezamenlijke uitjes en allerlei adviezen. Ik was niet de enige die zich daar uitstekend mee vermaakte: ook in tv-columns in andere kranten werd Mikes moeder gesignaleerd als hoofdpersoon van dit seizoen. De redactie van RTL Boulevard praatte graag over „moeder Mo”. Daar mengde zelfs Gert Verhulst zich in de discussie: „Elke keer duikt ze ergens op aan een raam, of bij een deur, of ergens op de achtergrond. Het is een soort ‘Waar is Wallie’.”
‘Seksbom’
Mike onderging die bemoeienis lijdzaam. Maar toen kwam Antine. Terwijl de goedlachse Friezin direct Mikes nummer één bleek, stribbelde Monique steeds meer tegen. Verkapte kritiek werd al gauw explicieter. Antine was een „seksbom”. Antine zou Mike wegkapen. Antine had enkel oog voor Mike; niet voor Monique. Toen de twee vrouwen ruzie kregen omdat Monique had gezegd dat ze „nog geen klik” voelde met haar potentiële schoondochter, deed Mike het ondenkbare: hij koos de kant van Antine. „Ze is hier in eerste instantie voor mij”, zei hij tegen zijn moeder. „Niet voor jou.” En tegen alle verwachtingen in leek Monique zich naar die nieuwe situatie te voegen. Ze legde het bij met Antine en rustte haar zoon uit met doosjes badbruistabletten. „Love”, stond erop. Ze zei: „Dat is leuk. Dan kunnen jullie elkaar inschuimen.” Ja, ze was nog steeds érg betrokken. Maar ze deed wel haar best. Het verhaal herschreef zich in mijn hoofd. Het was niet langer een freudiaanse koortsdroom, maar ging nu over volwassen worden; je eigen weg vinden; de eerste stappen zetten naar onafhankelijkheid. Zelfontwikkeling! Verlate coming-of-age! Alles wat nog miste was een verlossend zinnetje bij de reünie om de goede afloop mee te beklinken.
Maar die zin kwam woensdag dus niet. In plaats daarvan vertelde Monique in een interviewtje dat ze soms met haar handen voor haar ogen had gezeten toen ze zichzelf terugzag op tv en dat haar zoon zo verdrietig was geweest nadat het uitging met Antine. Antine zat er ondertussen veel minder goedlachs bij dan tijdens het hele liefdesavontuur. En toen skileraar Mike met onvaste stem zei dat dit de eerste keer was dat hij en zijn geliefde Friezin elkaar zagen sinds hun breuk, klonk dat niet meer als een smeuïg verhaal over opdringerige moeders of als een feelgoodverhaal over persoonlijke groei. Het samenhangende narratief viel uiteen in kleine stukjes. Daar op die witte bank bleken Mike en Antine niet de personages die ik van ze had gemaakt. Ze bleken echte mensen.
Olaf van der Donk, tientallen jaren belastingadviseur van private-equityfondsen, wilde er opeens niets meer mee te maken hebben. Hij had genoeg van de miljardendeals, de billable hours, de stress, de harde onderlinge verhoudingen. Leeg en moe, dat werd hij ervan. Hij werd vijftig, en liet zich omscholen tot tuinman. Groenperken en borders ontwerpen, kubieke meters aarde inrijden, bomen planten, dat was fijn en overzichtelijk. Full body contact gardener noemde hij zichzelf, alsof het een vechtsport was.
Zeven jaar later, in 2020, begon hij zich toch weer met zijn oude werk te bemoeien – maar dan vanaf een andere kant. De aanleiding: het zoveelste „halfslachtige” en „slecht onderbouwde” debat in de Tweede Kamer over private equity, waarin „weer niks werd besloten”. Als niemand politici van correcte informatie wilde voorzien, moest hij dat maar doen.
Hij kende de branche van binnenuit. Hij had met eigen ogen gezien hoe bedrijven kaalgeplukt achterbleven nadat ze waren gekocht door opkoopfondsen. De managers namen beslissingen die goed waren voor henzelf, zag hij, niet voor het bedrijf. Hij wist ook hoe weinig belasting de private-equitymiljonairs hadden betaald die hij tegenkwam in zijn woonplaats Bloemendaal.
En dus schreef hij in 2020 een groot aantal Kamerleden aan om hun zijn hulp en advies aan te bieden. Alleen PvdA-Kamerlid Henk Nijboer toonde belangstelling.
Complexe deals
Van der Donk, nu 62 jaar, werkte na een korte carrière als belastinginspecteur decennialang als belastingadviseur bij grote advocatenkantoren op de Zuidas en in Londen. Daar groeide hij uit tot een van de best betaalde fiscalisten van het land, à 1.200 euro per uur. Zijn specialiteit was private equity, overnames met geleend geld, waarbij het zittende management van de overgenomen partij aandelenpakketten krijgt om „de neuzen dezelfde kant op te krijgen”. Aan hem de taak de complexe deals fiscaal behendig te structureren.
In zijn beste jaren ging hij van deal naar deal en hielp het ene na het andere Nederlandse bedrijf aan nieuwe eigenaren. De vaak buitenlandse opkopers hadden maar één doel: zo snel mogelijk zo veel mogelijk verdienen aan de zo’n bedrijf. Van der Donk was goed in zijn werk. In 2005 won hij de M&A Award, de vakprijs voor fusie- en overnamespecialisten. Hij heeft de plexiglas bokaal bewaard met zijn foto erop: een typische Zuidasman, met een brede gestippelde stropdas en een intense, Wolf of Wall Street-achtige grijns.
Het waren de jaren dat private-equityfonds APAX uitgeverij PCM overnam, en investeringsfonds Providence kinderopvangbedrijf Catalpa – later Estro: twee deals waar Van der Donk van dichtbij bij betrokken was. De overgenomen bedrijven bleven berooid achter, Estro ging na vier jaar failliet.
Maar hoe leg je de belastingkwesties rond dit soort complexe deals uit aan parlementariërs? „De meeste Kamerleden werken hard, maar er zijn zoveel fiscale vraagstukken dat ze lang niet alles kunnen doorgronden”, zegt hij in de eetkamer van zijn villa in Bloemendaal, met uitzicht op zijn grote, goed gecureerde tuin met zwembad. Rond private equity is het bovendien al jaren stil. Mede door de goedlopende economie blijven faillissementen uit en daardoor zijn er ook geen faillissementsverslagen of rechtszaken die inzicht bieden in de techniek en de details van private-equitydeals.
Van der Donk is geen spijtoptant of klokkenluider, en hij is ook niet rancuneus, benadrukt hij. „Het is allemaal legaal. Als we met z’n allen democratisch besluiten dat private-equitymanagers heel belangrijk zijn en fiscale voordelen verdienen – prima. Maar ik maak me druk over wat daaraan vooraf gaat. Kennen de politici de feiten wel, bijvoorbeeld over hoeveel belasting die managers betalen? De mensen die deze deals doen, verdienen jaarlijks tonnen, miljoenen, maar betalen veel lagere tarieven dan mensen in loondienst.”
Een van de verklaringen: vermogende bedrijven en particulieren zijn rijk genoeg om een lobbyist in te huren. Dat kan de gemiddelde belastingbetaler niet betalen, zegt Van der Donk. „Het gevaar is patronagepolitiek; dat alleen bepaalde groepen voordelen krijgen. Dat het bij private equity alleen nog maar om de aandeelhouder draait. Het algemeen belang heeft geen lobbyist.”
Het algemeen belang heeft geen lobbyist
Waarover maakt u zich het meest druk?
„Over hoe slecht Kamerleden geïnformeerd worden. Private equity groeit hard in Nederland, steeds meer bedrijven worden overgenomen door investeringsfondsen. Dat is zo wezenlijk voor de Nederlandse economie, daar zouden we alles van moeten weten. De opkopers zadelen de bedrijven op met schulden, wat niet in het belang kan zijn van een bedrijf. We moeten meer oog hebben voor het feit dat bedrijven hierdoor kwetsbaar worden. Ook moeten politici begrijpen hoe de aandelenpakketten voor de managers van een overgenomen bedrijf werken.”
Foto Merlijn Doomernik
Hoe zit dat?
Van der Donk legt het geduldig uit, zoals hij dat ook aan Kamerleden doet. Bij private equity wordt een financiële constructie rond een overgenomen bedrijf opgezet, vertelt hij. De opkopers en de managers van een opgekocht bedrijf verwerven tegen een laag bedrag aandelenpakketten, zogeheten ‘lucratieve belangen’, „een soort turbo-aandelen”. Het idee is om het bedrijf binnen een paar jaar – „zeg vijf” – met dikke winst door te verkopen. Het bedrijf staat er daarna meestal slechter voor, zegt hij, maar de lucratieve belangen „zijn intussen veel meer waard geworden”.
Die aandelenpakketten hebben een functie. Ze duwen de neuzen van de managers en de private-equitypartijen dezelfde kant op, alignment of interests in vaktermen, of skin in the game. „Het bestuur van een overgenomen bedrijf moet de belangen dienen van de opkopers. Ze moeten natuurlijk niet gaan dwarsliggen over zaken als pensioenen, werknemersrechten, schuldratio’s of klanten.”
Hoe doe je dat?
„De beste manier is om managers aandelen te laten kopen. Dan lopen ze zelf risico als het bedrijf niet met winst wordt doorverkocht. We mikten daar heel precies op. We keken naar iemands privéleven. Jonge vent? Huisje in een Vinexwijk? Hypotheek? Dan lieten we hem instappen voor 80.000 euro, een ton. We zochten de pijngrens op. Dan zou het echt zeer doen als het mis zou gaan. Reken maar dat die dan braaf de agenda van de koper uitvoert. En als het dan goed gaat, verdient-ie heel veel: tonnen, soms miljoenen.”
En dan komt de Belastingdienst langs?
„De fiscus belast de winst op deze aandelen zeer vriendelijk. Deze mensen betalen rond de 30 procent belasting over hun verdiensten. De ‘miljonairsvrijstelling’ noem ik dat.”
Had Wouter Bos (PvdA) in 2008 als minister van Financiën de belastingen op private-equitywinsten niet juist verhoogd?
„Dat zou je denken. Er was toen veel maatschappelijke onrust over private equity en Bos had de Kamer beloofd dat de managers in de sector zwaarder belast zouden worden. Zij zouden het toptarief van bijna 50 procent gaan betalen. Maar adviseurs en ambtenaren op het departement wisten allemaal dat er een geitenpaadje was en dat niemand meer dan zo’n 30 procent zou betalen. Een private-equitymanager die in aanmerking wil komen voor de miljonairsvrijstelling, hoeft alleen maar bij een fiscaal adviseur binnen te stappen en een eigen bedrijfje op te zetten om een lager tarief te betalen.
„Ik vind dat problematisch. Voor de bühne lijkt het opgelost, maar in werkelijkheid is er niets veranderd. Ondertussen heeft de Kamer geen idee hoeveel geld hiermee gemoeid is. Hoeveel managers hebben zo’n lucratief aandelenpakket? Hoeveel geld loopt de Belastingdienst mis? Het typeert hoe er met private equity wordt omgegaan.”
Weglopen met miljoenen
Inmiddels is er een aanzet, mede dankzij de vragen en adviezen van Van der Donk. In april 2024 dienden Kamerleden Folkert Idsinga (NSC) en Senna Maatoug (PvdA-GroenLinks, nu wethouder in Utrecht) een motie in om de winsten uit de aandelenpakketten van private-equitymanagers tegen het toptarief te belasten. De motie werd aangenomen, maar het ministerie van Financiën besloot eerst onderzoek naar de praktijk te doen. De resultaten ervan kwamen vorige maand vrij. In de jaren 2023 en 2024 hebben circa 3.000 private-equitymanagers zo’n aandelenpakket aangemeld bij de fiscus, staat daarin. Over de jaren ervoor is niets bekend, over de waarde van de aandelen evenmin.
Van der Donk: „Die getallen zeggen me weinig. Natuurlijk: er zijn ook managers met kleine aandelenpakketten, maar veel zitten erin voor grote bedragen. De winkelketen Action – eigendom van het Britse opkoopfonds 3i – is uitgebreid in de media geweest. Als die straks wordt verkocht, lopen er managers met bedragen van honderden miljoenen weg. Zij vallen vast ook onder de miljonairsvrijstelling. Reken uit hoeveel belastinggeld dat ons scheelt.”
U wilde iets doen en nu is er de motie en het rapport. Bent u trots?
„Nou, nee. Na al die jaren is er één dun rapportje, waar weinig in staat – behalve wat we al sinds 2008 wisten, namelijk dat de managers zo’n 30 procent belasting betalen. Na jaren vertraging kan het parlement nu met dat gegeven aan de slag.
„Ik neem de Kamerleden niets kwalijk. Objectieve fiscale informatie bereikt hen veel te weinig. Belastingadviseurs en advocaten houden hun mond, het is niet in het belang van hun klanten om de Tweede Kamer te informeren. De branchevereniging van belastingadviseurs beperkt zich tot technische commentaren op wetsvoorstellen. Ambtenaren zijn bang om politiek gevoelige uitspraken te doen. Ngo’s snappen er weinig van, Oxfam Novib begint over de koloniale geschiedenis van belastingverdragen. VNO-NCW vindt alles best en VVD-prominent Annemarie Jorritsma, die zelf in de private-equitybelangenbehartiging zit, jubelt dat alles geweldig gaat. Soms zijn er rapporten van het ministerie, die zijn nuttig, maar al met al is het bar weinig.
„Eerst dacht ik: ik ben maar een boekhoudertje, maar inmiddels heb ik het idee dat ik Kamerleden echt een beetje op weg kan helpen. Belastingheffing is een van de pilaren van onze samenleving. De controle daarop vanuit de Kamer is enorm belangrijk.”
Zijn er meer problematische belastingdossiers waarmee u zich wil bemoeien?
„Ja, zeker. Kijk eens naar de landbouwvrijstelling, een enorm fiscaal voordeel voor boeren dat teruggaat tot 1819 – en geen enkele functie meer heeft. Of naar de bedrijfsopvolgingsregeling, die vooral vermogende families bevoordeelt. Van 73 fiscale regelingen die een paar jaar geleden waren onderzocht, bleken er maar elf nut en noodzaak te hebben. De lijst is eindeloos.”
U lijkt boos. Maar u heeft toch zelf goed verdiend aan de praktijk.
„Ik ben niet boos. Nou ja, soms. Ondertussen profiteer ik nog steeds van de opmars van de private equity. Eerst legde ik dure tuinen aan bij advocaten en bankiers. Inmiddels doe ik ook tuinen van private-equitymanagers.”
In de 37 jaar dat Gerri Eickhof verslaggever was voor de NOS is nagenoeg alles op de buis onderhevig geweest aan verandering, behalve de aanwezigheid van Eickhof zelf. Tot nu. Eickhof gaat met pensioen. Deze zondag maakt hij zijn laatste item voor het NOS Journaal.
Zijn oeuvre als verslaggever is omvangrijk, niet alleen door de hoeveelheid items die hij in al die jaren maakte, maar ook door de verscheidenheid ervan. Een deel van de journaal-kijkers zal bij de naam Gerri Eickhof in eerste instantie denken aan de items die hij maakte met een bontmuts met flappen op zijn hoofd. Of aan zijn live tirade over Ajax in 2009, waarbij hij zijn persoonlijke frustratie (hij noemde de Arena „een megalomane vliegende schotel”) over de crisis waarin de Amsterdamse voetbalclub zich verkeerde niet verborg.
Een ander item dat tot digitale roem leidde ging over vanwege coronamaatregelen gesloten camping-wc’s, dat hij (zonder overleg met zijn chef) afsloot in rijm. „Zelfs voor doorgewinterde kampeerders is het warempel geen pretje, om steeds te moeten poepen op een chemisch toiletje”, zei hij. Dat item werd vervolgens op Radio 1 geanalyseerd door cabaretier Joep Beuving, die zei: „In het handboek ‘Hoe word ik een cultheld’ heeft Gerri Eickhof een eigen hoofdstuk.”
Maar Eickhof deed dat niet voor de cultstatus, zei hij in een interview met de Volkskrant in 2020, ook zijn ludieke items waren altijd in dienst van de uitzending. Het gaat vooral over hoe je „een onderwerp fatsoenlijk” op de buis krijgt, zei hij. En ook de balans in de uitzending speelde voor hem een rol. „Van tevoren keek ik hoe de journaaluitzending in elkaar zat. En ik dacht: poeh, zware uitzending.” Het is een relativering, dat rijmpje over de wc’s. Het moet uitdrukken dat er een lach en een traan is, zegt hij. „Een heel klein traantje, in dit geval.”
Oorlogen en rampen
Maar het werk van Eickhof omvat veel meer dan alleen de items waarmee hij zichzelf tot cult-verslaggever verhief. Hij bezocht crisisgebieden wereldwijd om verslag te doen van oorlogen en rampen. In zijn biografie schrijft hij: „Ik heb reportages gemaakt in acht verschillende oorlogen op drie verschillende continenten, soms wel twee, drie, vier maanden per jaar.”
Gerri Eickhof en Nederlandse collega’s gestrand in een hotel in Bratunac. Ze reisden in 1994 mee met het bataljon Dutchbat. Foto: Ed Oudenaarden / ANP
Hij was onder andere in Kosovo, in Irak en in 1994 in Rwanda, ten tijde van de genocide. Daar bezocht hij een ziekenhuis waar hutu-vluchtelingen binnenkwamen. Dat ziekenhuis werd getroffen door een cholera-epidemie. Hij wist dat eindredactie de beelden van „stapels lijken” uit zijn item zou snijden. Maar door er extra veel „afschuwelijke close-ups” in te stoppen, zorgde hij dat „het overzichtsshot van de lijken” er toch in bleef, vertelt hij in het Volkskrant-interview. Dit zou hij bij natuurrampen niet doen, maar oorlog, stelt hij, is „man made misery, en dan vind ik dat je zoiets moet laten zien”.
Nee, dat werk was niet altijd fijn, schrijft hij ook. „Ik heb daardoor meer doden gezien dan een gemiddelde begrafenisondernemer bij het eerste lustrum.” Hij heeft meermaals gevangen gezeten, hoewel „meestal gelukkig maar een paar uur”. Een ontvoering in Belgrado in 1999 noemt hij „een dieptepunt”.
Het „kantelpunt” kwam in 2008. Toen de NOS hem belde met de vraag of hij naar Georgië wilde, zei zijn destijds zeven jaar oude zoontje Koen dat hij niet moest gaan. „Ga maar niet, ze schieten je dood”, had hij gezegd – en dus ging Eickhof niet. Een dag later kwam RTL-cameraman Stan Storimans om het leven door rondvliegende granaatscherven na een bombardement van het Russische leger op de stad Gori.
Binnenland
Daarna werd het door lichamelijke problemen (artrose) sowieso lastiger voor Eickhof om zich door onveilige gebieden te manoeuvreren. Zijn werk richtte zich daarom meer op binnenlandse verslaggeving.
Wel was erbij toen Barack Obama verkozen werd tot president van Amerika, in november 2008. Hij stond in het park in Chicago waar Obama zijn overwinnigsspeech zou houden. „Ik geloof dat ik toen wel erg vrolijk was”, zegt hij over dat moment. Hij heeft pas in het hotel „een traantje geplengd”.
De laatste jaren, sinds de Black Lives Matter-beweging opkwam, ondervond hij dat het moeilijk vond om over racismegerelateerde onderwerpen objectief verslag te doen. Een aantal items heeft hij om die reden overgeslagen, zoals het verslag van de BLM-demonstratie op de Dam, waarbij de focus kwam te liggen op het overschrijden van de anderhalvemeter-regel. „Als je iemand anders kan vinden, is dat misschien beter”, zei hij daarover tegen zijn chef. En ook de begrafenis van Gerard Reve in 2006 wilde hij niet verslaan, vanwege de „heel racistische uitspraken” die Reve heeft gedaan. De partner van Reve, Joop Schafthuizen, had zes jaar voor zijn dood in een interview met de VARAgids aangegeven dat als Eickhof op televisie kwam dat hij en Reve naar de televisie spuugden. Eickhof zelf was trots op die uitspraak. „Ik heb nog lang gedacht, elke keer als ik voor de camera stond: ‘Zo. Zitten ze weer lekker te spugen’. Dat schonk me buitengewoon veel genoegen.”
Wasmachine
In 1988, het jaar dat Eickhof begon bij de NOS, schafte hij ook zijn eerste eigen wasmachine aan. Dat blijkt uit een bekend filmpje van VPRO Tegenlicht, waarin hij als bewijs ook de aankoopbon laat zien. Het apparaat heeft al die jaren niet alleen zijn kleding gewassen, vertelt hij, hij ordende ook zijn gedachten terwijl hij naar de machine keek. De oude heeft niet lang daarna de geest gegeven, bij de nieuwe zit hij minder graag. Ze hebben een lange staat van dienst, zowel Eickhof als zijn wasmachine.
Dat aan de carrière van Eickhof nu een einde komt, vindt hij zelf niet erg, zei hij vorig jaar in een interview met Panorama. Hij ziet er zelfs „enigszins naar uit”, maar niet vanwege de rust. „De samenleving is niet meer zo leuk en de berichtgeving wordt daardoor ook minder aangenaam. Het is gewoon niet meer zo leuk als tien of twintig jaar geleden om te vertellen wat er in Nederland aan de hand is.”
Sinds een aantal jaar gaat het op links bijna nergens anders over dan de eventuele fusie tussen PvdA en GroenLinks. En er zit vaart achter de plannen: donderdag maakten de partijen bekend dat ze in juni al gaan stemmen over een samensmelting, een jaar eerder dan gepland. Al in 2026 zou de nieuwe fusiepartij dan een feit kunnen zijn. Er is overigens nog wel verzet: vooral uit PvdA-hoek, waardoor de weg van de minste weerstand nu geen fusie van gelijken is, maar dat GroenLinks zich meer en meer naar de wensen van de PvdA schikt.
Maar moeten PvdA en GroenLinks eigenlijk wel fuseren? Politicologen zijn van meet af aan sceptisch geweest. Daarvoor worden een aantal blijvend relevante argumenten aangevoerd. Allereerst wijzen zij erop dat het (potentiële) electoraat van beide partijen gewoonweg van elkaar verschilt qua standpunten, en vooral ook qua prioriteiten.
Een fusiepartij zou proberen beide kiezersgroepen te verenigen, is het überhaupt mogelijk alletwee even goed te bedienen, of in een nieuwe eenheid te forceren? UvA-hoogleraar Politicologie Tom van der Meer zei al eens dat een fusiepartij „een hoek ongedekt moet laten, op links of op rechts”. Andere partijen krijgen volgens hem daardoor de kans „om ruimte te pakken, om kiezers te winnen”. Naarmate een fusiepartij meer eenheid uitstraalt, zal ze alleen maar meer hoeken ongedekt laten.
Tegelijk is een linkse fusiepartij ook een cadeautje voor rechts. Want met een versnelde fusie wordt het rechtse partijen wel heel makkelijk gemaakt om deze fusiepartij te verslaan. Alles wat rechtse partijen daarvoor moeten doen, is tijdens de campagne precies de onderwerpen benadrukken die kiezers van PvdA en GroenLinks uiteendrijven: zogenoemde ‘wigonderwerpen’. De fusiepartij zal dan kleur moeten bekennen en een deel van de achterban teleurstellen.
Vooral in de Angelsaksische wereld worden wigonderwerpen veel gebruikt in verkiezingscampagnes. In 2019 behaalde Boris Johnson een verkiezingsoverwinning met de slogan ‘Get Brexit Done’. Hij slaagde erin zijn achterban te verenigen achter zijn pro-Brexit-standpunt, terwijl Labour, dat in het Verenigd Koninkrijk het gehele linkse electoraat bedient, vaag bleef over de Brexit. De partij en haar kiezers waren immers verdeeld over dit onderwerp.
In Amerikaanse verkiezingen worden onderwerpen die voor slechts kleine groep kiezers echt een bepalende rol in hun leven spelen – stamcelonderzoek, het minimumloon, het homohuwelijk – al langer uitvergroot om de kiezers van de tegenstander te verdelen.
Duidelijk stelling nemen
In Nederland kan zo’n aanpak natuurlijk ook werken. Rechtse partijen hoeven de linkse fusiepartij alleen maar te dwingen om duidelijk stelling te nemen over bijvoorbeeld een vleestaks, steun aan Israël of de aanleg van nieuwe vliegvelden en het potentiële electoraat waaiert uiteen. Kiest de partij duidelijk positie, dan haakt een deel van de kiezers teleurgesteld af. Blijft de fusiepartij vaag, dan lopen kiezers naar concurrenten op links die wél duidelijk stelling nemen, zoals de SP of de Partij voor de Dieren.
Een goed argument vóór een fusie, is dat die de kans vergroot dat de nieuwe partij vanwege de grotere electorale basis deel wordt van een tweestrijd of driestrijd tijdens de campagne. Maar moet je daarvoor een volledige fusie doorvoeren? Of kan dat ook met een gezamenlijke lijst, zoals bij de vorige verkiezingen al het geval was? Als GroenLinks en de PvdA nu samensmelten, dan is er ook geen weg meer terug als het allemaal niet blijkt te werken. En vooralsnog blijven de verkiezingsresultaten eerder steken op het niveau van het verkiezingsjaar 2017, dat destijds al als een teleurstelling gold.
Zelfs als er bij beide linkse partijen zoveel enthousiasme is voor steeds innigere samenwerking, dan zou het alleen al om strategische redenen verstandig zijn om alsnog de verschillen te erkennen en te institutionaliseren. Daar zijn allerlei vormen voor te bedenken. Bijvoorbeeld een overkoepelende federatie van losstaande partijen, een al dan niet tijdelijke linkse alliantie (zoals in Frankrijk), of simpelweg de belofte om enkel samen de coalitie in te gaan, zoals die al bestond.
Juist door ruimte te creëren voor verschillen en tegenstellingen, die zich eventueel ook naar het parlement kunnen vertalen, kunnen PvdA en GroenLinks een breder publiek aanspreken. Dan hoeven partijleiders zich ook niet in allerlei vreemde kronkels te wringen in een poging iedereen tevreden te houden. Zo snel mogelijk fuseren betekent een eenheid forceren uit twee achterbannen die nu nog fundamenteel van elkaar verschillen – en dus uiteen te drijven zijn. Het zou naïef zijn om te denken dat rechts dat niet al lang doorheeft.
Lees ook
‘Nieuwe beweging’ op links is echo van beproefd concept