Column | Je lichaam bevrienden

Een tijd geleden werd er iets in mij gevonden, iets waarvan mijn huisarts niet meteen kon zeggen wat het nou precies was. Tussen ontdekking en uitsluitsel zat een aantal weken waarin ik wakker lag met gedachtes als ‘Maar ik ben toch veel te jong!’ tot ‘Heejhoi God, tijd geleden, alles goed?’

Uiteindelijk bleek de vondst goedaardig. Ik vierde het met mijn geliefden, maar de opluchting bleek tijdelijk want enkele dagen later merkte ik dat bij het minste of geringste pijntje weer alle alarmbellen afgingen. Het geloof in mijn gezondheid had een deuk opgelopen, mijn lichaam was van een koddige massa cholesterol veranderd in iets dat me ieder moment kon verraden.

Een paar weken later at ik bij een vriendin en voelde opeens iets in mijn borst. Direct stroopte ik het internet af, op zoek naar een doodvonnis.

„Is er iets?”, vroeg de vriendin ongerust. Ik vertelde dat ik me zorgen maakte.

„Weet je waar ík me zorgen over maak”, zei ze boos, „dat jij om de haverklap je adem inhoudt. Alsof je je ergens schrap voor zet. Daar kan die pijn in je borst ook vandaan komen hè.”

Ah. Ik was door mijn angst om ziek te worden mezelf juist ziek aan het maken.

Enkele dagen later stuurde ze me een interview door, waarin psychiater Bessel van der Kolk vertelde over patiënten die door een nare gebeurtenis bang waren geworden voor hun lichaam. Ook hun adem vervlakte, ook zij vreesden elk pijntje of onverwachte sensatie. Van der Kolk onthulde dat ze veel aan yoga hadden gehad. Ze ademden weer normaal, de stress verminderde en zo konden ze, aldus Van der Kolk, „vrienden worden met hun lichaam”.

Onmiddellijk haalde ik mijn yogamat onder het stof vandaan. Gaandeweg kwam er rust en verdween de angst. Ik besefte dat ik even een slak was geworden, die zich bij de minste of geringste gebeurtenis terugtrok in zijn huisje. En ik wilde geen slak zijn, althans niet een die alleen maar bezig was met gevaar in plaats van met leven. Natuurlijk kan er weer iets in mij worden gevonden, en kan het dan wél mis zijn. Maar geen enkele ingehouden adem verandert dat. Ik blijf nou eenmaal, zoals ieder levend wezen, een tijdelijk verschijnsel.

Sindsdien lig ik elke dag op de mat. Met elke ademteug probeer ik terug in mijn lijf te zinken, in een poging om het te bevrienden.

„Rustig maar”, zeg ik dan tegen mijn lichaam. „Ik ben het maar.”

„Ja”, grinnikt mijn lichaam. „Voor nu.”