Het is duidelijk dat de terugkeer van Trump grote consequenties zal hebben voor Europa’s veiligheid. In zijn veelbesproken maidenspeech als NAVO-baas pleitte Mark Rutte dan ook voor fors meer investeringen in onze defensie. Vervolgens heeft dit weer geleid tot een ware stortvloed aan opiniestukken uit progressief-pacifistische hoek, waarin vraagtekens gezet worden bij de noodzaak tot ‘militarisering’ van onze maatschappij.
Om ons te beperken tot enkele representatieve bijdragen in deze krant: Ewald Engelen en Marianne Thieme zien vooral het westen als grote boosdoener en vinden dat Rusland en Oekraïne „beide schuld dragen”; en Hebe Willems wijst erop dat juist „toenadering en samenwerking” lang effectief is geweest, en waarschuwt voor het gevaar dat militarisering vormt voor progressieve waarden.
Het is belangrijk dat er progressieve stemmen zijn in het debat over defensie en veiligheid, en hoe deze zaken zich moeten verhouden tot andere prioriteiten. Maar deze stemmen zullen weinig effectief zijn als ze het bestaan van externe dreigingen ontkennen omdat deze de eigen idealen in de weg zitten.
Het klinkt mooi: simpelweg inzetten op vrede en diplomatie in plaats van te investeren in onze defensie. Maar in de argumenten van veel pacifisten is weinig aandacht voor de reële dreiging die uitgaat van Rusland en China. De vele oproepen tot een vaag gedefinieerde ‘vrede’ hebben dan ook gemeen dat ze meestal gedaan worden door mensen met weinig gespecialiseerde regio-of talenkennis, en getuigen van een beperkt, West-Europees perspectief.
Eeuwenlange geschiedenis
Het pacifistische argument lijkt ervan uit te gaan dat als het Westen maar ‘deëscaleert’, landen als Rusland en China ook automatisch vrede zullen willen nastreven. Dit miskent de aard van deze autoritaire regimes, en versimpelt de oorzaken van het Russisch en Chinees expansionisme. Dit expansionisme heeft een eeuwenlange geschiedenis en kan niet slechts gereduceerd worden tot een defensieve reactie op westerse agressie. Bovendien waren toenadering en samenwerking in recente jaren juist de kern van de Europese buitenlandpolitiek.
Lees ook
Poetin viel Oekraïne binnen in 2014. Maar toen bleef het Westen dagdromen over dialoog en ‘deëscalatie’
Zoals Tom-Jan Meeus heeft laten zien in NRC, was de reactie van Nederland en de EU op het begin van de Russische invasie in Oekraïne in 2014 er een van ‘deëscalatie’ en dialoog met Rusland. Onze coöperatieve houding heeft echter weinig indruk gemaakt, zoals de volledige invasie van Oekraïne vanaf 2022 heeft aangetoond. Ook was openheid jegens, en samenwerking met, China decennialang het westerse devies. Zo is toetreding tot de WTO in 2001 cruciaal geweest voor China’s economische groei. Maar de resulterende economische verstrengeling gebruikt China nu tegen ons, en vormt een steeds groter gevaar voor onze vrije samenlevingen.
Als Engelen en Thieme pleiten voor begrip dat „Rusland en China de vrome praatjes van het westen niet meer geloven”, bezien ze deze complexe geschiedenis paradoxaal genoeg door een wel erg West-Europese bril. „Strategische empathie” (dixit Engelen) met Rusland is immers slechts mogelijk door Oost-Europese perspectieven te marginaliseren. Dit is precies wat de pacifisten dan ook structureel doen; door te pleiten tegen wapensteun voor Oekraïne, en te negeren dat Oost-Europese landen de soevereine keuze hebben gemaakt voor NAVO-lidmaatschap. ‘Strategische empathie’ met de Chinese leiders is slechts mogelijk als we de genocide op de Oeigoeren negeren. Deze genocide kan dan ook op weinig aandacht rekenen uit pacifistische hoek.
Taiwan heeft nooit de optie gehad de eigen defensie en veiligheid te verwaarlozen
Het is terecht kritisch te zijn op het Westen, bijvoorbeeld als het gaat om Amerikaanse buitenlandpolitiek of de erfenis van het kolonialisme. Toch schiet dit perspectief tekort als het gaat om de uitdaging die het autoritair expansionisme vormt voor democratische samenlevingen. Het is belangrijk ons te realiseren hoe Rusland en China vroeger zo groot geworden zijn, en om meer te luisteren naar de stemmen van Oekraïners, Oeigoeren of Tibetanen.
Taiwan als voorbeeld
Progressieve stemmen zijn wel degelijk nodig in het Nederlandse geopolitieke debat. Voor het creëren van een meer democratisch weerbare maatschappij is niet alleen Defensie belangrijk, maar ook zaken als een sterke verzorgingsstaat, goed onderwijs, en respect voor het gelijkheidsbeginsel. Juist hierin schiet de huidige (radicaal-)rechtse regering ernstig tekort, alle aandacht voor defensie ten spijt. Hebe Willems’ waarschuwing dat militarisering de samenleving schade toebrengt, en haaks staat op het realiseren van progressieve idealen, verdient dan ook onze aandacht. Maar nu we steeds minder kunnen leunen op de VS voor onze veiligheid, hebben we helaas niet meer de luxe externe militaire dreigingen simpelweg te negeren.
Bij het vinden van een nieuwe balans kunnen we wellicht te rade gaan bij een land dat als geen ander ervaring heeft met deze dilemma’s. Taiwan heeft, vanwege de constante dreiging van een Chinese invasie, nooit de optie gehad om zoals West-Europa de eigen defensie en veiligheid te verwaarlozen. Onder deze donkere wolk heeft het land zich echter ontwikkeld tot een progressieve modeldemocratie, bekend om het hoge percentage vrouwen in de politiek, en waar als eerste land in Azië het homohuwelijk is gelegaliseerd.
Aandacht voor defensie, en het onder ogen zien van de dreiging van Rusland en China, kan (en moet) dus wel degelijk samengaan met het verwezenlijken van progressieve idealen.