Boegbeeld van de Portugese dans? De Kaapverdiaanse Marlene Monteiro Freitas (45) ziet niet zo veel in het etiket waarmee festival Brandhaarden haar omschrijft. Ze gelooft sowieso niet in een nationaal predikaat. „Ik ben op Kaapverdië geboren, maar woon en werk daar niet. Ik woon in Portugal, maar mijn werk is gemaakt in verschillende Europese steden onder verschillende condities en bij verschillende productiestructuren omdat ik geen eigen, vast gezelschap heb. Mijn werk representeert dus geen land of een manier van maken. Al is de Kaapverdiaanse cultuur wel een belangrijk element, denk ik.”
„Denk ik”, „misschien”, „waarschijnlijk” – het zijn woorden die de met zachte stem sprekende Freitas vaak gebruikt tijdens het telefoongesprek. Ze zoekt naar woorden, stelligheid is haar vreemd. Net zo lijkt niets vast te staan in het werk dat sinds ongeveer vijftien jaar op gretige internationale belangstelling kan rekenen. Personages (zelf spreekt ze liever van figuren), objecten, ritmes, betekenissen – alles schuift en transformeert en wie haar werk voor het eerst ziet, voelt zich overrompeld en verward door een vloedgolf aan krankzinnige beelden.
In de solo waarmee zij in 2010 doorbrak, Guintche, belichaamt zij een ongrijpbaar, meervoudig wezen dat verandert van gehandschoende danser in een clown, een acrobaat, een virtuoos heupwiegende bokser of een stram trippelende vogel met verschrikt vertrokken gelaat en grotesk opengesperde ogen (die ogen zijn inmiddels een handelsmerk). Al die figuren roeren zich in haar lichaam, soms tegelijkertijd, in een strijd om voorrang. Ze is mens, dier en automaat tegelijk, een absurde, carnavaleske figuur die voortdurend nieuwe betekenissen en identiteiten suggereert.
Het idee voor Guintche ontstond na het bezoek aan een stomend jazzconcert. In de solo openbaren zich verschillende aspecten van haar achtergrond. Als danseres begon ze zonder officiële lessen of enig ander voorbeeld dan het onstuimige carnaval op São Vicente en wat videobanden. Vanaf haar achttiende volgde ze een dansopleiding in Lissabon, om later in Brussel bij het vermaarde P.A.R.T.S. van Anne Teresa De Keersmaeker naar een eigen benadering te zoeken. „Ik streef niet actief naar een stijl of vorm die je zus of zo kunt benoemen. Misschien ook wel, ik heb zelf geen afstand tot de werken. De stukken ontstaan vanuit een onderwerp en de dansers met wie ik werk. Een specifieke methode nastreven is beperkend, ik wil juist zo open mogelijk zijn naar alle manieren en mogelijkheden.”
Antropomorfe muziekstandaards
Openheid en groteske intensiteit zijn dan ook de kenmerken die dwars door haar gevarieerde oeuvre lopen, evenals doorlopende transformatie en tegenstellingenparen als leven en dood, mooi en lelijk, humor en ernst. Freitas’ voorstellingen zijn verre van eenduidig. „Het is niet goed als het te realistisch of eenduidig wordt omdat ik de toeschouwer ruimte voor eigen interpretatie wil laten.”
In Bacchae – prelude to a purge (2017; destijds al te zien tijdens festival Spring) laat Freitas mogelijke interpretaties telkens switchen in een hybride van dans, film, slapstick, performance en concert. Blaasinstrumenten veranderen er in verrekijkers of lange snavels en muziekstandaards worden op hun antropomorfe kwaliteiten beproefd. In de installatie Cattivo, ook in Brandhaarden, voert de choreografe dat onderzoek verder en zijn de muziekstandaards de performers. „Toen ik Bacchae maakte, wilde ik steeds verder bouwen met de standaards en stuitte ik steeds op het feit dat ik voldoende ruimte moest overlaten voor de performers . Zo is het idee voor de installatie ontstaan. De muziekstandaards vroegen er zelf om.”
De voorstelling Bacchae is absurdistisch en surrealistisch, vol onverwachte wendingen en verrassende omkeringen. „Net als bij Euripides, waar scènes ook van de ene op de andere seconde veranderen zonder logisch verband. In de repetitiefase is ritme de sleutel tot een vertaling van het onderwerp. Ritme is de leidraad. Ik denk dat elk idee te vertalen is naar ritme en dat ritme een soort zin of logica creëert door de manier waarop scènes ritmisch zijn opgebouwd, met gestapelde of achter elkaar gelegde beelden, de coëxistentie van beelden, gebeurtenissen, opposities.”
Leven bij het kwaad
Freitas reikt een uitputtende hoeveelheid beelden aan, die niet per se tot één interpretatie hoeven te leiden, vindt zij. Bacchae líjkt in elk geval een uitzinnige, caleidoscopische viering van de oeroude dionysische drang naar ongebreidelde driftbevrediging bóven het moderne apollinische ideaal van harmonieuze en rationele orde.
Veel eenduidiger lijkt Mal – Embriaguez Divina (2020, de titel verwijst naar George Batailles La littérature et le mal), dat overkomt als een voor haar doen expliciet politiek statement. Dansers manipuleren nijver met stapels papier, papier transformeert tot een hoedje, een snavel, een fluit, tot vlag bij een militaire parade. Papier vertegenwoordigt machten en identiteiten. In Mal toont Freitas in prachtige beelden het kwaad van de bureaucratie.
„We onderzochten aspecten van het kwaad, vertaald naar protocollaire choreografieën – denk aan een rechtbank, een militaire parade, een protestmars. Een van de aspecten die mij daarbij interesseren, is dat mensen vaak in de nabijheid van het kwaad leven maar dat hebben geïntegreerd in het leven van alledag. Ze zien het niet.”
Al bij de geschiedenislessen op school is het een schrikbeeld dat zij zelf ook als de spreekwoordelijke kikker in de pan langzaam zou worden gekookt zonder het gevaar te bemerken. „Hoe? Kikker in de pan? Wat een geweldige metafoor. In de geschiedenis zie je telkens dat mensen achteraf zeggen: ‘We wisten het niet.’ Dat gaat over ons allemaal. Zouden wíj het zien, zouden we genoeg ogen en oren hebben om het kwaad te herkennen. Zouden wíj handelen wanneer bevolkingsgroepen hun rechten worden ontzegd?”