René van Meurs (39) heeft de hele tijd gelijk maar krijgt het van niemand. Dat vindt hij zelf in elk geval, horen we aan het begin van zijn nieuwe cabaretvoorstelling. Er wordt een ‘assertiviteitsprobleem’ geconstateerd. Staat hij niet iets té fanatiek in het leven?
Hierover gaat Noodzakelijk kwaad, de opvolger van het Poelifinario-winnende 2636. Daarin draaide het om vader- én zoonschap, naar aanleiding van de geboorte van een zoontje en een trip die Van Meurs en vader ondernamen naar Schotland. Laatstgenoemde komt ook kort voorbij in deze zesde voorstelling, wanneer Van Meurs zijn kind bij opa en oma afzet voor een onaangekondigd logeerpartijtje. Zonder veel vragen was de reden daarvan duidelijk geweest: Van Meurs en zijn vriendin hadden ruzie.
Opnieuw houdt Van Meurs het in Noodzakelijk kwaad dichtbij huis. Dat levert wisselende resultaten op. Leuk zijn de anekdotes waarin zijn ‘assertiviteitsprobleem’ hem doen belanden in sitcom-achtige situaties. Op de onbelangrijkste momenten probeert Van Meurs zijn gelijk te halen. Zo belandt hij in een hoogoplopende discussie met een pompstationmedewerker nadat hij zonder wc-geld te betalen onder het poortje doorkroop en interpreteert hij op de snelweg een handgebaar verkeert waardoor hij denkt parkeerplaatsseks aangeboden te krijgen.
Sterk is ook het verhaal waarin hij namens zijn kind een knutselopdracht uitvoert. Bloedfanatiek stort hij zich op een geloofwaardige imitatie van een peutertekening, maar de omtrek die hij tekent van zijn duim leidt tot een verhit meningsverschil met de juf over de interpretatie ervan. Van Meurs vertelt met dik aangezet medeleven voor zichzelf, maar ondertussen zie je vooral een antiheld die slecht in staat is hoofd- van bijzaken te onderscheiden. Het resulteert in een vermakelijk tragikomisch portret.
Overdaad
Jammer is dat de onrustige en hyperactieve Van Meurs nogal geneigd is tot een overdaad aan oneliners. Vooral als hij vertelt over situaties waarbij het gevaar van clichématige grappen levensgroot is (ruzie met vriendin), trapt hij geregeld in die val („Wij voeden ons zoontje tweetalig op. Ik spreek Nederlands en mijn vriendin zeurt”). Zijn spervuur aan grappen is dan als muntjes gooien in een grijpmachine op de kermis: hij wint weliswaar wat, maar verliest ook een boel.
Van Meurs vertelt hoe hij zich na escalatie van een onbeduidende ruzie met twee jeugdvrienden terugtrekt in een vakantiepark. Zijn favoriete stijlmiddel – zich opwinden tot een hoogtepunt – levert een aantal leuke verhalen op. Onnodig is wel dat hij vriend Jos vaak geforceerd grappig probeert te maken met diens accent, iets tussen Haags en Rotterdams in. Meestal sorteren Jos’ lompe tegeltjeswijsheden („Als je het gelijk wil hebben, dan koop je maar een waterpas”) op zichzelf namelijk al voldoende effect.
Het is geen verrassing dat het uiteindelijk allemaal goed komt tussen Van Meurs en zijn vriendin. Van Meurs breit het einde wel érg mooi rond, maar onoprecht voelt zijn catharsis niet. Zijn karate-leraar en vrienden weten hem duidelijk te maken dat hij niet de hele tijd zijn eigen gelijk hoeft te verdedigen, of dat van een ander aan te vallen: „Want als je dat doet win je hooguit je gelijk, maar verlies je alles eromheen.”