In Vollenhove, een oud Zuiderzeestadje in de kop van Overijssel, sta ik voor het huis waar mijn oma in opgroeide. ‘Anno 1678’ staat er op de trapgevel van het prachtige monumentale pand. Tegenwoordig zit hier bed & breakfast De Scheve Deur, verwijzend naar de inderdaad scheefgezakte voordeur. Ik wandel de Kerkstraat door langs meer zeventiende-eeuwse huizen. Na een paar honderd meter passeer ik de Grote Kerk waarna ik uitkijk over de haven. Deze wandeling heeft mijn oma als klein meisje dagelijks gemaakt.
Vervolgens keek ze op deze plek uit over de zee: de Zuiderzee. Ze zag een weidse horizon, rook zilte lucht en bij helder weer kon ze in de verte de eilanden Schokland en Urk zien liggen.
Toen ze dertien was veranderde haar uitzicht radicaal. De Zuiderzee was enkele jaren eerder al afgesloten door de Afsluitdijk en werd nu voor haar ogen drooggelegd. Het golvende water veranderde in vlak en kaal land. Nog altijd uitgestrekt, maar de deining, de schepen, het leven was weg. De Noordoostpolder kwam in 1942 droog te liggen, waarmee de Zuiderzeekust tussen Lemmer en Vollenhove verdween. Kustplaatsen als Blokzijl, Kuinre en dus ook Vollenhove keken voortaan niet meer uit over zee, maar lagen ingeklemd tussen oud en nieuw land.
Natuuramnesie
Ruim tachtig jaar later kijk ik aan tegen het Vollenhoverkanaal, het smalle water dat nog rest. Voor me wuift het riet, aan de overkant zie ik de strakke bomenrijen. Over een brug rijden auto’s van en naar de polder.
Ik had er nooit echt over nagedacht dat mijn beleving van deze omgeving zo’n andere is dan die van mijn oma vroeger. Ik wist dat hier vroeger zee was, maar had weinig voorstelling van hoe dat er precies uitzag; wat er op de oevers groeide, hoe de contouren van het land liepen en wat voor planten en dieren er leefden.
Dat is niet zo gek, schrijft historisch ecoloog Marc Argeloo in zijn boek Natuuramnesie, dat als veelzeggende ondertitel heeft Hoe we vergeten zijn hoe de natuur er vroeger uitzag. De natuur zoals we die om ons heen ervaren, verandert per generatie en iedere generatie redeneert vervolgens vanuit zijn eigen referentiekader. Daarbij vergeten we hoe anders en, zo redeneert Argeloo, hoeveel rijker de natuur was ten tijde van eerdere generaties. De bloemrijke coulissenlandschappen uit de jeugd van mijn grootouders ken ik als egaal groene grasvlakten. Door welke dieren en planten zij zich omringd zagen en in welke hoeveelheid, daar heb ik geen weet van.
Dat proces speelt niet alleen op individueel, maar ook op collectief niveau. Argeloo schrijft hoe de kennis van de rijkdom van de natuur met iedere generatie verdwijnt uit ons collectieve bewustzijn. We hebben geen weet meer van soorten die zijn uitgestorven, zoals de dunbekwulp. We kunnen ons amper voorstellen dat er ooit regelmatig bruinvissen en dolfijnen in de Zuiderzee zwommen en hebben niet door dat de vissen en vogels die overblijven steeds lichter van formaat en kleiner in aantal worden. Met iedere generatie neemt de achteruitgang toe, maar elke generatie accepteert de situatie uit de eigen jeugd als status quo; dat wordt de nieuwe norm. De sluipende achteruitgang wordt daardoor nauwelijks opgemerkt. Dat fenomeen staat bekend als het shifting baseline syndrome, het syndroom van het verschuivende referentiekader.
‘Ecologisch heimwee’
Voor mijn oma was er allesbehalve sprake van een sluipende achteruitgang. In haar geval was haar horizon plotsklaps en definitief veranderd. Toch lijken de natuur en het landschap ook bij zo’n radicale breuk weg te ebben uit ons collectieve bewustzijn. Voor mijn ouders was de nieuwe polder al de norm geworden, al hoorden ze nog weleens de verhalen van hun ouders. Een generatie later is de zee goeddeels vergeten, althans waar het gaat om de natuurlijke kant.
In veel oude kustplaatsjes en ook in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen is er veel aandacht voor de culturele aspecten, zoals de klederdrachten, de dialecten en scheepstypen. Maar wat betekende de verandering van het landschap? Het verdwijnen van dieren en planten, de geuren en het uitzicht? Voor mijn oma moet het gevoeld hebben alsof haar horizon van haar werd afgenomen. Zoiets moet op een psychologisch, emotioneel en misschien ook spiritueel niveau toch iets doen.
Ja, mijn oma vond het weliswaar gek dat die zee opeens weg was, maar verder heeft ze er weinig over gesproken. Er was geen ruimte voor weemoedig omkijken. Ze moesten vooruit. Sterker nog, nu die polder er toch lag kon je er maar beter gebruik van maken. Toen ze met mijn opa trouwde verhuisde ze zelfs naar de nieuwe Noordoostpolder om er nooit meer weg te gaan.
Als mijn oma er al moeite mee had dat haar horizon was verdwenen, dan liet ze dat in ieder geval weinig merken. Anderen hadden wel een uitgesproken last van ‘ecologisch heimwee’, lees ik in het artikel ‘Zuiderzeeblues’ van ecoloog Theunis Piersma, uit 2001. Hij laat de dan 77-jarige Pieter Mulder uit het Friese Koudum aan het woord. Mulder was geboren in de jaren twintig en daarmee een generatiegenoot van mijn oma. Hij had een prachtige jeugd aan de Zuiderzee, zoekend naar schelpen en krabbetjes bij laagwater. De Afsluitdijk maakte daar een abrupt einde aan. Mulder vertelde hoe hij sinds de komst van de Afsluitdijk nog altijd, iedere dag opnieuw, verdriet voelde over het verdwijnen van de Zuiderzee. Hij zag het water van zout in zoet veranderen: „Het water gaat stinken; de Zuiderzee sterft af. De krabbetjes en de gepen verdwijnen, en op het strand rotten de kadavers van bruinvissen en zeehonden weg. Zuiderzee wordt IJsselmeer, een saaie bak met groenig zoet water zonder getij.”
Piersma verbaasde zich dat zo weinig mensen gebukt gingen onder het verdwijnen van de Zuiderzee. Dat men weinig leek te geven om het verlies van het landschap en de ecologische ontwrichting die ermee gepaard gingen. Het ‘ecologische heimwee’ van Pieter Mulder was een uitzondering.
Voor Piersma was het IJsselmeer zijn referentiekader, niet de Zuiderzee. Toch herkende hij zich in het verhaal van de oude Mulder. Als achtjarig jochie, struinend over de strandjes bij het Friese Rode Klif, een uitkijkpunt aan het IJsselmeer, realiseerde hij zich al dat hier iets vreemds was gebeurd. Dat van een zee geen sprake meer was, ook al werd er bij hem thuis gesproken van ‘de zee’. Zeewater hoorde zout en helder te zijn met een zilte geur. Hoeveel leven bood die oude Zuiderzee wel niet, mijmert Piersma. Wat had hij graag dat unieke estuarium met zijn prachtige zout-zoet gradiënten meegemaakt, met uitgestrekte zeegrasvelden waar stekelroggen in voorkwamen. Vissoorten waren talrijk (onder meer steuren, ansjovis en gepen), en tot ver in de Zuiderzee kwamen tuimelaars, zeehonden en bruinvissen voor.
Belang van oude reisverslagen
Binnen twintig jaar na de afsluiting van de Zuiderzee was de biodiversiteit gedecimeerd. Drie wetenschappers van de Universiteit Utrecht en de Waddenacademie bevestigden het uitsterven van onder meer schelpdieren, slakken, krabben en garnalen, zoals Pieter Mulder dat voor zijn ogen had zien gebeuren. Ze berekenden dat de door hen onderzochte biodiversiteit met ruim 40 procent was afgenomen. Er kwamen weliswaar nieuwe soorten, maar die konden het verdwijnen van oorspronkelijke soorten niet compenseren. Dat was overigens al snel na de afsluiting bekend. De wetenschappers halen onder meer een rapport uit 1954 aan, dat al constateerde dat de zout- en brakwatersoorten zich niet aan de nieuwe omstandigheden konden aanpassen, waardoor een uniek brakwaterecosysteem in Nederland verdween.
Weinigen gaven om de ecologische ontwrichting die met het verdwijnen van de Zuiderzee gepaard ging
Het is belangrijk om het Zuiderzeeverleden te bestuderen, beargumenteren de wetenschappers. Klimaatverandering dwingt ons namelijk opnieuw grootschalig in te grijpen in Nederlandse kustgebieden. Om ons land te beschermen tegen de stijgende zeespiegel onderzocht kennisinstituut Deltares mogelijke maatregelen. Een van de opties is het aanleggen van een landstrook voor de Noordzeekust, waarmee het getij-gedreven kustwater, net als bij de Zuiderzee, zou veranderen in een stilstaand zoetwatermeer. De eerdere ervaringen met de Zuiderzee leren ons wat voor grote gevolgen een dergelijke ingreep kan hebben.
Om zicht te krijgen op het verschuivende referentiekader en het biodiversiteitsverlies raadplegen schrijvers en onderzoekers verschillende bronnen. De wetenschappers van de Universiteit Utrecht en de Waddenacademie gebruikten bijvoorbeeld tellingen en observaties uit rapporten van vlak voor en na de afsluiting van de Zuiderzee. Ecoloog Theunis Piersma haalde zijn informatie naar boven via oral history. Ook putte hij uit oude reisverslagen. Zo verwees hij naar schrijver Jacob van Lennep die in 1823 honderden zeehonden zag liggen op een smalle landtong. Het is die combinatie van bronnen waar ook Marc Argeloo in zijn Natuuramnesie voor pleit. Naast wetenschappelijke biologische gegevens zijn ontwikkelingen in de natuur ook te destilleren uit archieven, herinneringen van oude vissers en reisverslagen.
Kunnen dit soort bronnen mij helpen om een voorstelling te maken van de horizon van mijn oma? Hoe zij haar jeugd aan zee beleefde kan ik haar niet meer rechtstreeks vragen – ze overleed in 2019. Wellicht kunnen oude reisverhalen dat vergeten verleden leven inblazen. Bijvoorbeeld de verslagen van journalist Fred Thomas, die in de jaren dertig en veertig langs de Zuiderzee reisde om de veranderingen op te tekenen. Nergens vond Thomas het havenfront „zoo interessant” als in Vollenhove, waar „twee maal per etmaal de wereldzee frisch levensbloed in zijn aderen joeg en de wierigzilte geuren, die straten en huizen doortrokken, geen mufheid en geen bederf duldden”.
Behalve de geur geeft Thomas ook een indruk van het landschap: „een zilte zee, traag verloopend in ’t moeras, borrelend tusschen de rietpollen en bevorderend, door de wisseling van het tij, een weligen wasdom der zilvergrijze biezenvelden”. Vooral die velden vol biezen vind ik een mooi detail. De biezen werden hier in de omgeving op grote schaal geteeld en gebruikt voor onder meer het vlechten van matten.
Kleurschakeringen
Thomas benoemt ook het uitzicht vanaf een klif, vlak buiten Vollenhove: „Ik heb er vaak gezeten op de glooiing, ’s morgens en ’s avonds, bij elke weersgesteldheid. Ik heb er de zilverige zee zoo vredig zien schitteren, wijd en ver het zicht naar de kust.”
Een andere schrijver, Henri Polak, tevens vooraanstaand politicus, was vooral geraakt door de manier waarop het licht op het water viel. De kleuren die hij op de Zuiderzee kon onderscheiden zag hij nergens anders: „Hier vertoont het watervlak een fijne parelmoer-tint of een zacht glanzend parelgrijs, elders een iriseerend kleurenbeeld, of een kleuren-mengsel van zacht paars, door vaag geel gaande tot helder groen.” Het kleurenspel op de Zuiderzee was vermaard bij schilders. De Duitse schilder Joseph Beuys beweerde zelfs dat het speciale Hollandse licht verdwenen zou zijn met het aanleggen van de polders (deze mythe vormde het uitgangspunt voor de prachtige gelijknamige documentaire ‘Hollands licht’ uit 2003).
Ik ben benieuwd waar mijn oma naar keek. Lette ze op de kleurschakeringen of tuurde ze vooral in de verte? Bestudeerde ze de verschillende botters of had ze meer interesse in de rietgorzen en wilde eenden die voorbij vlogen? Of was de zee voor haar slechts decor? In Vollenhove kijk ik nogmaals uit over de haven. Ik denk aan de details van Thomas – de biezenvelden, de glooiing, het kleurenspel en de frisse geuren – die mijn beeld prompt van kleur voorzien.
Natuurlijk geven reisverslagen soms een romantisch beeld, maar ze vormen een mooie aanvulling op wetenschappelijke berekeningen en observaties. De combinatie van bronnen kan ons helpen om onze natuuramnesie tegen te gaan. Bovendien laten de auteurs met hun beschrijvingen een diepe verbondenheid met de omgeving zien. Ze helpen ons herinneren aan hoe onze voorouders de horizon beleefden.
Aandacht daarvoor is in Nederland geen overbodige luxe. Onze wateren, van het IJsselmeer en de Waddenzee tot aan de Noordzee, worden almaar verder volgebouwd. Nederland kent een geschiedenis van ingrijpende veranderingen in het landschap. Iedere halve eeuw ziet de landkaart er weer anders uit dan daarvoor. Dat zal over vijftig jaar niet anders zijn. We kijken daarbij vooral vooruit, zonder stil te staan en om te kijken wat er allemaal verloren gaat. Zonder te begrijpen in wat voor land onze ouders en grootouders leefden. Bij het vormgeven van onze toekomst kan het geen kwaad om af en toe eens door de ogen van onze grootouders te kijken.
Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’