N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wereldkunst #35 Er vindt een machtswisseling plaats in de kunstwereld. Maar oude machthebbers als Jan Christiaan Braun en Jan Dibbets zijn niet bereid hun macht uit handen te geven. Hun verwarring is groot. Die komt vooral door ‘woke’.
We staan op een kantelpunt in de geschiedenis, een machtswisseling, en het is fascinerend om te zien hoe sommige mensen daarop reageren. Neem Jan Christiaan Braun, kunstverzamelaar en, volgens zijn bio, voormalig ‘lid van de bestuursraad van het MoMA (New York)’. Hij publiceerde twee weken geleden in deze krant een opiniestuk onder de kop ‘Het Stedelijk wordt bestierd door moraalridders’, waarin hij Stedelijk-directeur Rein Wolfs en de Amsterdamse cultuurwethouder Touria Meliani de mantel uitveegt. Dat doet hij in zinnen waaruit de geur opstijgt van een man die jaren onder een steen heeft geleefd, nu zijn hoofd weer boven de grond steekt en tot zijn stomme verbazing constateert dat de wereld niet op hem heeft gewacht. „Tot mijn verbijstering omarmt het museum de wens van de wethouder om de collectie van het museum op termijn wat betreft gender en etnische afkomst veel diverser te maken”, schrijft Braun. En: „Het zou de directeur toch in de eerste plaats moeten gaan om de kwaliteit van de kunstwerken en het blijvende belang ervan voor toekomstige generaties? De kleur van de maker en of die wel of niet met een piemel is uitgerust is van ondergeschikt belang.”
Nog interessanter werd het toen kunstenaar Jan Dibbets zich bij Braun aansloot. In een vijf zinnen tellend NRC-briefje meldde hij: „Een museum voor moderne kunst moet vrijelijk kunnen experimenteren, kunnen knarsen, dwars zijn en moedige keuzes verdedigen.” En: „Als wij, uit gemakzucht, het niet eens meer de moeite vinden om de waarde en verworvenheden van onze eigen cultuur te verdedigen dan ‘cancelen’ we het kostbaarste erfgoed dat we hebben.”
Wat deze dubbelcollectie van hints en hondenfluitjes zo interessant maakte was dat je zelden zo goed krijgt geëtaleerd hoe mensen van de huidige ontwikkelingen in de war kunnen raken. En vooral: hoe vreemd ze dan gaan redeneren. Braun en Dibbets zijn namelijk hét perfecte voorbeeld van witte mannelijke machthebbers die decennialang de dienst hebben kunnen uitmaken zonder zich ooit af te hoeven vragen waar ze die macht aan te danken hadden. Braun, rijk geworden met kopieerapparaten, was in de jaren negentig van de vorige eeuw een van de grootste Nederlandse verzamelaars van beeldende kunst en, zoals hij zelf ook schrijft, oprichter van het bijzondere en eigengereide privémuseum Overholland. Prachtig museum, maar Braun ontpopte zich óók tot een machtsmanipulator pur sang die voortdurend probeerde mensen en situaties naar zijn hand te zetten, daarbij op het lachwekkende af met zijn MoMA-bestuursfunctie zwaaiend.
Dibbets was aan het einde van de jaren zestig een van de wegbereiders van de internationale conceptuele kunst, en daarmee lid van een generatie die zonder enige scrupules de bestaande verworvenheden van de kunst ondergroef en genadeloos afrekende met hun voorgangers. Daarmee had hij veel succes: in de jaren zeventig kon je als kunstenaar geen kwast meer oppakken zonder aan de spot van Dibbets of zijn volgers ten prooi te vallen – al snel groeide hij uit tot een internationale ster wiens werk over de hele wereld werd getoond en die school maakte als hoofdbegeleider aan De Ateliers. Dat ‘kostbaarste erfgoed’ waar Jan Dibbets over schrijft is dan ook ongetwijfeld het werk van Jan Dibbets.
Maar ho, wacht even. Nu dreig ik zelf te doen waar ik eigenlijk een hekel aan heb: stereotypering. Het mag dan verleidelijk zijn Braun en Dibbets af te schilderen als plucheplakkende ouwe zakken, vervelend genoeg is het leven soms iets gecompliceerder. Machtsgeile Jan Christiaan Braun maakte in Overholland namelijk ook prachtige tentoonstellingen, met als hoogtepunt, zoals hij zelf schrijft, in 1990, Black USA, waarin hij als een van de eersten het werk samenbracht van zwarte Amerikaanse kunstenaars als David Hammons, Romare Bearden, Robert Colescott en Martin Puryear – een emancipatoire groundbreaker. En Dibbets en zijn generatie hebben, hoe je het ook wendt of keert, veel betekend voor de bevrijding van de beeldende kunst – weg met die hardnekkige gehechtheid aan het (verhandelbaar) object, leve de kunst waarin alles kan worden gemaakt, ondergraven, zijn.
Het probleem is alleen dat de Braunen en de Dibbetsen zelf niet lijken te zien dat ze op dit moment ten prooi vallen aan hetzelfde mechanisme dat hen groot heeft gemaakt. Ook zij waren, jong en aanstormend, volop aan het ‘cancelen’: mensen met ideeën die je niet bevallen uit het discours en de aandacht wippen. Dat heette toen weliswaar geen cancelen maar ‘avant-garde’ – maar in de praktijk werkte het precies hetzelfde, met als enige grote verschil dat de argumenten ervoor nu niet komen uit de kunst, maar uit de wereld eromheen. Tegelijk krijgen Dibbets en Braun véél meer gelegenheid om hun gram te spuwen dan de ‘traditionele’ kunstenaars die zij naar de mestvaalt van de geschiedenis verwezen: als die iets durfden tegen te werpen, werden ze simpelweg weggezet als kleinzielige zeikerds die de tijdgeest van revolutie en verandering niet begrepen.
En kijk nu: op dit moment zitten we in net zo’n tijdgeestwisseling, maar de Braunen en de Dibbetsen zijn veel minder makkelijk bereid hun macht uit handen geven. En zeker zo belangrijk: ze zijn met veel meer. Op dit moment kun je geen borrel of opening meer binnenstappen (zeker na het uitkomen van White Balls on Walls, een documentaire waarin de zoektocht van de Stedelijk-directie naar een diverser beleid wordt gevolgd) zonder dat er iemand opduikt met een tekst als: ‘wat vind jij nou van het Stedelijk?’ Op het antwoord: ‘prima ontwikkeling, ze pakken het soms nogal onhandig aan, maar de visie is interessant’, volgt dan meestal eerst een ‘ja, dat is wel waar, maar…’ en vervolgens een enigszins onhandig betoog vol termen als ‘kwaliteit’ ‘cancelen’ en ‘woke’. Pijnlijke gesprekken zijn dat vaak, vooral omdat je daaruit vooral merkt hoe groot de verwarring is.
Die komt vooral door ‘woke’. ‘Woke’, de term, komt uit Amerika en werd daar oorspronkelijk gebruikt voor het feit dat je je bewust was (‘wakker’) van racisme en sociaal onrecht tegen minderheden – en dat het tijd was dat daar iets aan veranderde. Vervolgens werd de term echter al snel (en venijnig) gekaapt door (extreem) rechts om de extreme uitwassen van deze volstrekt gerechtvaardigde pogingen tot emancipatie te gebruiken om datzelfde emancipatiestreven belachelijk te maken, tot een gevaar uit te roepen en zo te proberen hun eigen positie veilig te stellen.
Die begripskaping – die moet eruit. Door gewoon te benadrukken dat ‘woke’ niks anders betekent dan gelijkberechtiging – en wat is daar nou op tegen? Het ís toch ook een feit dat er veel minder vrouwen in museale collecties zitten? Veel minder werk van zwarte en lhbti-kunstenaars? En dat het interessant is, een verrijking, om óók te zien en te horen wat zij, met hun blik, over onze wereld hebben te melden? Wanneer mensen dan komen met het (eeuwige) tegenargument van: het schiet door, het is alleen nog maar zwart, je mag helemaal niks meer zeggen is het antwoord: (a) dat is niet waar (ga maar turven, ook in het Stedelijk) en (b) zulke nep-woke-discussies leiden af van de essentie. In sport hebben ze daar een leuke uitdrukking voor: ‘oog op de bal’. Daarmee bedoelen ze: hou je blik op de kern, laat je niet afleiden door de schijnbewegingen van de tegenstander, de venijnige trappen op je hiel, het slappe gemekker om gele kaarten – het gaat om de bal, want met de bal kun je scoren. Die bal is in dit geval de emancipatie. De manier waarop je die emancipatie vervolgens regelt, hoe je keuzes maakt, hoe je zorgt dat niemand zich buitengesloten voelt, is stap twee. Maar hou je oog op de bal en laat je niet afleiden door rare frames en gelegenheidsargumenten, zoals Braun en Dibbets.
‘Woke’ betekent niks anders dan gelijkberechtiging – en wat is daar nou op tegen?
Angst voor verlies
En maak hen ook niet belachelijk: vermoedelijk steunen ze het emancipatiestreven meer dan je denkt, maar worden ze afgeleid door de vele en snelle veranderingen in de maatschappij, de angst voor het verlies van hun positie en alle rumoer die angstig-rechts veroorzaakt om verdeeldheid te zaaien.
Want de kern blijft simpel: het doel van de emancipatiebewegingen is zo terecht, dat geen zinnig mens ertegen kan zijn. Vervolgens moeten we vooral heel veel en uitgebreid en rustig gaan discussiëren over de manier waarop we met dat streven omgaan. Hoe bepaal je in deze omstandigheden de norm voor kwaliteit? Wat is de betekenis van traditie? Hoe kan iedereen zich gezien voelen, zonder dat de kunst wordt gedwongen voortdurend een braaf soort meningenmiddelpunt na te streven?
En ook: door mensen toe te staan zich te vergissen, fouten te maken, onhandigheden te bedrijven, zonder dat hun hoofd meteen op het hakblok wordt gelegd of wordt vermalen in een Twitterstorm. Discussie: ik ben bijvoorbeeld heel nieuwsgierig naar de redenen van het Stedelijk om zich zo nadrukkelijk te focussen op kunst met een Surinaamse en Antilliaanse achtergrond, en kunst met wortels in Marokko, Turkije of andere mediterrane landen veel minder aandacht te geven. Of naar de reden voor het feit dat het ‘Hoofd Onderzoek & Curatorial Practice’ van het Stedelijk, Charl Landvreugd, op dit moment zijn eigen kunst in het museum exposeert – geen ramp, maar wel behoorlijk onhandig voor de geloofwaardigheid van de Stedelijk-veranderingsagenda. Kan daar alsjeblieft over worden gepráát?
Tegelijk kan het ook geen kwaad als de groepen die voor emancipatie strijden de fluwelen handschoenen nog even uit laten: hoeveel geduld moet je hebben met een klasse van Brauns en Dibbetsen die na eeuwen van macht nog steeds laat zien een stuk beter te zijn in praten dan in luisteren? Maar laat dit alsjeblieft niet ontaarden in een machtsstrijd die de (kunst)wereld nog verder uit elkaar drijft. Oog op de bal kortom, in het volle, leidende besef dat de cultuur als geheel door deze maatschappelijke verbreding enorm kan worden verrijkt. Dat de kunst erdoor zal worden verdiept en breder zal worden gedragen – en daarmee krachtiger wordt en bestendiger, ook op de lange termijn. Oog op de bal, dan kunnen we gezamenlijk scoren.