Ooit, toen wij nog voorlazen en J.K. Rowling een alom geliefde en onomstreden jeugdboekenauteur was, wezen wij de kinderen op een belangrijke les uit Harry Potter en de Geheime Kamer. Daarin blijkt een onschuldig ogend dagboek in werkelijkheid een werktuig van de duivelse Voldemort („Hij die niet genoemd mag worden”) te zijn. Hier leerden wij uit: degene die tegen je praat (ook online, kinderen!) is soms niet degene die hij, zij of hen voorwendt te zijn. Zorg ervoor dat je weet wie er tegen je praat.
Wat voor de Potterlezer geldt, geldt ook voor NRC; vandaar dat anonieme bijdragen niet welkom zijn op de opiniepagina’s. Wat deed dan het artikel ‘Zuckerbergs ommezwaai is laf maar terecht’ (14 januari) in de krant, vroegen lezers zich af. Dat had immers geen auteur, slechts een noot met uitleg: „Dit artikel verscheen eerder in The Economist en werd geselecteerd en vertaald in samenwerking met 360 Magazine. The Economist vermeldt geen auteursnamen bij zijn stukken.” Bijgevolg zat NRC ook met een anonieme bijdrage. Wordt dat de toekomst, sneerde een lezer: opinies zonder auteur, straks misschien wel geschreven door ChatGPT?
Dat niet. „Voor mij was het vergelijkbaar met het hoofdredactionele commentaar van NRC”, zegt chef Opinie Lotfi El Hamidi. „Daar staat ook geen naam onder, al heeft het een duidelijke afzender.” Bovendien is The Economist een degelijk blad met een solide reputatie – sinds 1843.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data88311447-47d2b1.jpg|https://images.nrc.nl/FFoJCGf571AmBRIHU5dQL7UHfk0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data88311447-47d2b1.jpg|https://images.nrc.nl/klHuljqzIJ363M-NnKJkSyOAn_A=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data88311447-47d2b1.jpg)
Voor een andere briefschrijver maakte dat niks uit. „Normaal gesproken is bij een opinieartikel duidelijk wie de auteur is[…] Ook kan hiermee worden nagelopen welke mogelijke belangen een auteur heeft met betrekking tot het onderwerp, iets dat hier volstrekt onmogelijk is.” De lezer miste informatie over de ideologie van The Economist, een blad dat zich traditioneel sterk maakt voor vrijhandel en economisch liberalisme.
Nu is een ideologische achtergrond voor een opiniestuk geen bezwaar – integendeel – en die blijkt als het goed is in de eerste plaats uit de tekst zelf. Bovendien heeft The Economist de journalistieke onafhankelijkheid hoog in het vaandel staan. Vandaar dat ik geneigd ben om voor dat blad een uitzondering te maken. Ook al omdat ik het toejuich dat NRC opinies publiceert die buiten Nederland tot stand zijn gekomen.
In de lijst geldschieters van de denktank dook ook Google op
Dat NRC-lezers willen weten wat voor vlees ze in de kuip hebben, bleek ook uit kritische reacties op twee verhalen waarin medewerkers van denktanks aan het woord kwamen. Zo merkte een briefschrijver naar aanleiding van een interview met George Barros van het Institute for the Study of War (‘Rusland is helemaal niet in de positie om concessies te eisen van Oekraïne of het Westen’, 22/12) op dat die instelling warme banden onderhoudt met de Amerikaanse wapenindustrie. Voor redacteur Rob Schoof was vooral van belang dat de denktank een plaats is waar veel deskundigheid samenkomt. „Het gebruikt daarvoor bronnen in Rusland en Oekraïne zelf. Bovendien meldt het bij elke bewering van welke bron die afkomstig is, en in hoeverre het zelf de bewering heeft kunnen verifiëren.” Op zich hoeft dat vermelding van de achtergrond van de denktank niet in de weg te staan – of een portret van de organisatie als geheel.
Vergelijkbare opmerkingen kreeg ik over een uitgebreid vraaggesprek met econoom Sander Tordoir, die werkt voor het Centre for European Reform (CER). Hij betreurde daarin het afketsen van een plan van Google om een campus in Berlijn te openen. Dat had Duitsland kunnen helpen om een belangrijke economische stap voorwaarts te zetten. Een abonnee nam daarop de werkgever van Tordoir onder de loep. Wat bleek: de site van het CER noemt Google als een van de geldschieters. Dat had de lezer wel willen weten, schreef hij. Daarbij past de relativering dat die lijst lang is. Google (met een bijdrage van ‘minder dan 29.000 euro’) is een van de 42 ‘Corporate members’. Zestien daarvan geven tussen de 30.000 en 50.000 euro. Als Google een vinger in de pap heeft, lijkt het dus een kleine vinger te zijn (of veel pap).
Het gewicht van de doopceel
De lezer vindt de kwestie breder dan Google. Ook andere financiers hebben volgens hem belangen in het debat over de Duitse industriepolitiek. Dat zijn op zich relevante kwesties, zegt Mark Beunderman, auteur van het artikel. „Maar de bijdrage van Google is klein. Moet je die dan vermelden? Als je er bijvoorbeeld een bijzinnetje aan wijdt stel je meteen iemands integriteit ter discussie, terwijl ik geen enkele aanwijzing heb dat Googles donatie en Tordoirs punt over die campus met elkaar te maken hebben. Ik werk vaker met CER en ken hun experts als kritische mensen. De denktank zegt ook bewust meerdere, relatief kleine geldschieters te hebben. Bedrijven die een denktank steunen hebben niet allemaal hetzelfde belang.” Er valt veel over de financiering van organisaties – en niet alleen denktanks – te zeggen, vindt hij. „Misschien ligt een oplossing bij gesprekken met denktanks of ngo’s in het vooraf bekijken van hun financieringsbronnen. Dan kun je tijdens het interview beter meewegen of bespreken welke belangen er mogelijk meespelen.”
Dat lijkt me hoe dan ook nuttig. Al past hier een kanttekening met betrekking tot het gewicht dat je aan het doopceel van de afzender moet toekennen. Uiteindelijk is de hoofdvraag of iemand dingen te vertellen heeft die de moeite waard zijn. Ook als die geld betrekt uit bronnen waar je moeite mee hebt, tot ‘hij die niet genoemd mag worden’ aan toe. Zoals wijlen J.L. Heldring de lezers van NRC Handelsblad voorhield: „Slechte mensen kunnen nog buitengewoon intelligente dingen zeggen.”
Arjen Fortuin
Reacties: [email protected]
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
