Caroline van der Plas ging er donderdagavond eens goed voor zitten. Woeste Grond was op tv. Boerendrama zoals de BBB-leider dat graag ziet. Het gaat over een Twentse familie, drie generaties innig verbonden – aan elkaar, aan de koeienboerderij, aan de grond. Opa verliest bijna zijn arm in de grasmaaier, de zoon gaat scheiden, zijn nieuwe vriendin trekt bij hem in, de kleinzoon sluit zich aan bij het verzet. Diens gewapende groep Boerengrondverzet wacht met fakkels een politica op bij haar huis en pleegt een aanslag op een asielzoekerscentrum.
Maar dan. Thuis op de bank verslikte BBB-leider Van der Plas zich bijna in haar Deventer koek. Oma graaft een kistje op met nazi-parafernalia die van haar foute vader zijn geweest. Ze vertelt aan de kleinzoon dat de methodes van het Boerengrondverzet – intimidatie, terreur – lijken op die van de NSB. Wil hij ook aan de verkeerde kant van de geschiedenis eindigen? Woedend postte Van der Plas op X: „@NPO, wat is dit? Boerenprotest vergelijken met NSB? What the hell. Kamervragen zijn in de maak.” De woordvoerder van AvroTros moest vervolgens aan haar uitleggen dat Woeste Grond een soap is: „Zoals het genre al aangeeft is dit fictie. Fictie betekent dat het verzonnen is.”
Ja en nee. Seriemaker Johan Nijenhuis verzon zijn soap toen de boerenverzet in Nederland hevig woedde. Het Boerengrondverzet modelleerde hij naar Farmers Defense Force. De boodschap van de serie is: onvrede op het platteland is terecht, maar terreur is fout. En laat de asielzoekers erbuiten.
In Woeste Grond draait het om de warme familiebanden. Veel conflict, vooral in de liefde. Het begint met de scheiding nadat moeder is vreemdgegaan. Of in het Nedersaksisch dialect dat ze in de serie spreken: ze heeft onder ’t droad heen vrett’n en thuus alles loaten stoan. Haar man neemt vervolgens een vriendin in de stad (hij heeft een wiefke veur ’t gaas jaagd). Ondertussen raakt de Twentse gemeenschap op drift door de oprukkende stadse vijand die met strengere regels het boerenbedrijf knevelt. De boerenleenbank doet moeilijk. Het „strakke yogavrouwtje” Fleur Braadhuis verleidt de oom en wil grond opkopen om er vakantiehuisjes op te plempen. Andere stadse types drijven de huizenprijs op.
Aanslag op azc
Een sterke, aangename tv-serie. En met dagelijks één miljoen kijkers een onverwachte hit voor de publieke omroep. Die wil al langer een eigen soap in de vooravond op NPO 1, voor de weken dat talkshow Eva er niet is. Maar die wens was wat op de achtergrond geraakt doordat soaps in de tv-wereld worden weggedrukt door de goedkopere reality-tv. Woeste Grond scoort nu beter dan Eva en zelfs beter dan GTST.
Met de streekserie kunnen ze bovendien de kritiek pareren dat Hilversum voornamelijk de randstad bedient. En inspelen op de romantische gevoelens van veel kijkers over het boerenleven. Zoals columnist Tina Nijkamp vrijdag zei bij Nieuws van de Dag (SBS6): „De hunkering naar het platteland, dat nuchtere, dat vriendelijke, dat pure.” De Twentse regisseur Johan Nijenhuis is geknipt voor deze taak. Naast vele romkoms maakte hij eerder de streekfilm De beentjes van St. Hildegard en voor TV Oost de soap Van Jonge Leu en Oale Groond.
Ook in Woeste Grond verzint hij grote conflicten die hij vervolgens snel smoort in luchtige gemoedelijkheid. Uitgerekend met het gewraakte Boerengrondverzet vertilt hij zich een beetje. De aanslag op het azc wordt goed opgebouwd, maar als de autobanden eenmaal branden, snijdt Nijenhuis snel weg en krijgen we er nauwelijks nog iets over te horen. De terreurdaad heeft verder geen gevolgen. Op zich realistisch, boerenterroristen komen in het echt ook overal mee weg. Maar net als in de werkelijkheid is het onbevredigend. Misschien is die aanslag te groot voor de soap. Het kistje met de swastika-armband komt vervolgens uit de lucht vallen, en is ook te zwaar voor de soap. Eigenlijk heeft het geen andere functie dan als inleiding voor de preek van oma tegen haar vuurgevaarlijke kleinzoon.
Vrijdagavond is de finale van het eerste seizoen, in de zomer keert Woeste Grond terug met twintig nieuwe afleveringen. Als het tenminste mag van Caroline van der Plas.
De recente Oekraïense drone-aanval op tientallen strategische bommenwerpers, diep in Rusland, gaat vermoedelijk de geschiedenis in als een van de stoutmoedigste en brutaalste oorlogsoperaties van de moderne tijd. Op duizenden kilometers van de frontlijn gingen Russische vliegtuigen, zonder enige waarschuwing, in vlammen op.
Operatie ‘Spinnenweb’ betekent geen ommekeer in de oorlog. Voor de Oekraïners betekent de overrompeling van de Russische defensie wel een morele opsteker, vergelijkbaar met de inval in Koersk of de aanval op de Krimbrug in 2022. Het toont aan dat Rusland kwetsbaar is. Dat de Russen zich zó lieten verrassen is voor president Poetin bovendien een pijnlijke vernedering. Daarnaast kan het de Russische bevolking niet ontgaan dat de oorlog tegen Oekraïne inmiddels dagelijks voelbaar is in eigen land. Nu zelfs in Siberië.
Vindingrijkheid is de afgelopen jaren een handelsmerk geworden van de Oekraïners. Eerder slaagde het land-zonder-noemenswaardige-marine erin de Russische Zwarte Zeevloot te verjagen uit de wateren rond de Krim. „Jullie hebben de kaarten niet”, schamperde Donald Trump eind februari tegen president Zelensky. Toch slaagt Oekraïne erin militair overeind te blijven – en steeds vaker en harder terug te slaan tegen doelen in Rusland.
Met de ontwikkeling van een indrukwekkend arsenaal aan drones – voor de lange afstand, boven de frontlijn en op volle zee – hebben de Oekraïners een ware revolutie ontketend in de oorlogvoering. Relatief goedkope drones vormen de hoeksteen van de asymmetrische oorlog die Oekraïne voert; slimme wapens compenseren het gebrek aan mankracht, materieel en dure, geavanceerde raketten. Het einde van die ontwikkeling is nog lang niet in zicht: zwermen met honderden of zelfs duizenden drones en de grootschalige inzet van robots op het slagveld, aangestuurd door kunstmatige intelligentie (AI), zijn geen sciencefiction meer.
Lees ook
Oekraïne en Rusland zijn verwikkeld in een wedloop om de ‘onzichtbare’ drone
Die Oekraïense inventiviteit wekt, terecht, bewondering onder de bondgenoten. Maar de westerse partners doen er verstandig aan de Oekraïense drone-aanval ook als een krachtige waarschuwing te beschouwen. Elke Oekraïense innovatie aan het front, zo is de ervaring van de afgelopen drie jaar, wordt binnen de kortste keren niet alleen gekopieerd door de Russen, maar ook in massaproductie genomen en ingezet tegen het origineel. Ook in westerse landen loopt peperduur defensiematerieel op vliegvelden of in havens het risico te worden aangevallen door goedkope drones die nauwelijks zijn op te sporen. Dat is geen bangmakerij; het afgelopen jaar zijn ongeïdentificeerde drones gesignaleerd bij militaire bases in de VS, het VK, Duitsland en boven Noorse wapenfabrieken. En het is geen geheim dat de Russische schaduwoorlog elk jaar intensiever wordt.
De oorlogvoering in Oekraïne is door analisten wel omschreven als een ‘Eerste Wereldoorlog met drones’. Drones hebben een nieuw tijdperk ingeluid, maar dat betekent niet dat tanks, artillerie of gevechtsvliegtuigen overbodig zijn geworden. Integendeel. Drones veroveren geen terrein en leveren niet de vuurkracht van de artillerie of een Leopard-tank.
Wel toont de recente evolutie van oorlogvoering dat drones een vooraanstaande plaats verdienen in een moderne krijgsmacht, ook de Nederlandse, en dat de beveiliging van militaire doelen en cruciale infrastructuur tegen vijandige drones topprioriteit moeten krijgen. Simpelweg vertrouwen op de technologische superioriteit, zoals decennia volstond in westerse landen, is niet meer van deze tijd.
Lees ook
Tegen een droneaanval zoals die van Oekraïne is verdediging amper mogelijk
Ze kwamen er niet uit, in het Kamerdebat deze woensdag over de val van het kabinet. Wie van de fractieleiders was de volwassene? Geert Wilders nomineerde zichzelf: „Uiteindelijk is het ook volwassen politiek dat je je rug recht houdt en dat je principes hebt.” Blijven zitten was „de laffe, makkelijke manier” geweest. „Ik heb de moeilijke manier gekozen, die veel meer lef vergt.”
Dilan Yesilgöz was het er niet mee eens. Weglopen in deze „ongekend onzekere tijden” was juist „onvolwassen en onverantwoordelijk”. Rob Jetten viel haar bij: „Eigenlijk vinden we, misschien wel samen, dat hij zich als leider van de grootste partij een beetje als een kleuter heeft gedragen.”
Frans Timmermans vond Yesilgöz dan weer onvolwassen. Zij was immers „de architect van dit kabinet”. „Neem verantwoordelijkheid. Dat zou eindelijk eens een beetje volwassen zijn, mevrouw Yesilgöz.” Mirjam Bikker maande Yesilgöz om Wilders uit te sluiten: „Kom op, trek een been bij en word verantwoordelijk!”
De ‘wie is de grootste volwassene’-show onttrok de echte vraag aan het zicht: welke politicus behandelt kiezers eigenlijk nog als volwassenen? In elk geval niet Wilders, die voor zijn kiezers bijna huurbevriezing, een hogere huurtoeslag en een lager eigen risico had geregeld, en het toen tóch belangrijker vond om het leger aan de grens te zetten, al heeft niemand daar concreet iets aan. Asiel was immers „ons belangrijkste punt, waarvoor 2,5 miljoen mensen op mijn partij hebben gestemd”. Over de dure boodschappen, zijn grote campagnethema, hoorde je hem niet meer.
Ook Yesilgöz behandelde kiezers niet als volwassenen. Ze beweerde het eens te zijn met Wilders’ ‘tienpuntenplan’, wat overduidelijk onzin was – er stonden dingen in die juridisch onmogelijk zijn (grenzen sluiten voor asielzoekers, geweldplegers met een dubbel paspoort uitzetten), praktisch onmogelijk (het leger aan de grens zetten, statushouders de azc’s uit sturen maar geen voorrang geven bij sociale huur) of waar de politiek niet over gaat (de beslissing of Syrië weer veilig is). Yesilgöz kletste het recht door te zeggen dat ze de punten had gesteund als uit Wilders’ toelichting was gebleken dat ze ‘konden’. Het is alsof je tegen iemand die beweert te kunnen vliegen zegt: „Eens. Als de zwaartekracht niet bestond, dan kon jij inderdaad vliegen.” Esther Ouwehand (Partij voor de Dieren) vatte mijn gedachten goed samen: „Denkt mevrouw Yesilgöz dat de kiezer op z’n achterhoofd gevallen is?”
Ook de rest van het debat was kinderlijk getoonzet. Het ging weinig over waarden en veel over slachtofferschap: het ging over „de mensen thuis” en „de mensen in de buurten en wijken”, die „onvrede” ervaren, zich zorgen maken over hun portemonnee, en „een boterham willen beleggen voor hun kinderen”. Ik kreeg ineens een hekel aan de mensen thuis, en ik zat nota bene zelf thuis het debat te kijken.
Natuurlijk willen mensen graag genoeg geld hebben om hun leven te leiden, liefst een leuk leven. Ze willen een huis voor zichzelf en hun kinderen. Maar wat ze ook willen, daar ga ik althans van uit, is serieus genomen worden: niet alleen als kiezer maar ook als burger. Wie dat in elk geval trachtte te doen, twee jaar geleden, was Pieter Omtzigt. In het verkiezingsprogramma van Nieuw Sociaal Contract stond expliciet dat dit nieuwe contract tweerichtingsverkeer was. De overheid moest goed besturen, maar van de samenleving werd ook iets verwacht: het „aanvaarden van de rechten, plichten en verantwoordelijkheden die bij democratisch burgerschap horen”. Heel concreet werd dit niet, maar het maakte wel nieuwsgierig: gingen we nu eindelijk als volwassenen behandeld worden?
Helaas, er kwam niks van terecht. De afgelopen anderhalf jaar zijn goed bestuur en goed burgerschap nog verder uit beeld geraakt. Goed besturen betekent berekenbaar zijn: langetermijnplannen maken die uitvoerbaar zijn en niet voortdurend worden gewijzigd. Van de kinderopvang tot de stikstofaanpak, van de spreidingswet tot de Lelylijn, op allerlei vlakken leek het kabinet verwikkeld in een kat-en-muisspel met zichzelf, zonder oog voor de burger.
Die burger, ondertussen, werd naar de mond gepraat maar niet voor vol aangezien. In het Kamerdebat was dat weinig anders. In plaats van hem aan te spreken als een heel mens, met wensen én verantwoordelijkheden, behoeften én een moreel kompas, benaderden de meeste politici hem als een zielig consumentje met een kale boterham in z’n hand. Iemand die alleen in zijn eigen hachje geïnteresseerd is, niet in zaken die het zelf overstijgen.
De campagne zal meer van hetzelfde zijn. Ook nu weer zal de kiezer niet als volwassene behandeld worden. Er zullen halve en hele leugens klinken, en beloftes die niemand kan waarmaken. Het zal niet over moraal gaan, maar wel over „onvrede” in de „buurten en wijken”. Ik heb er weinig zin in. Om Yesilgöz te citeren: „Ik vind dat de mensen thuis wat beters verdienen.”
Of hij de foto’s mag bekijken voor ze in de krant komen? Soms lijkt zijn hoofd zo streng of boos, terwijl hij dat niet is. En wat zit er in dat pakketje? Hij wijst naar een paar velletjes papier met aantekeningen die op tafel liggen. Ja, zegt acteur Jacob Derwig (55), hij houdt van controle. Hij speelde hoofdrollen in een lange reeks toneelstukken, films en series en won veel prijzen en onderscheidingen. Zijn acteerwerk kreeg nooit een slechte recensie – en hij kan dat weten, waarover later meer.
Momenteel speelt hij in de reprise van het door hemzelf bewerkte toneelstuk Verdriet is het ding met veren, daarvoor stond hij met zijn zoon Roman op het toneel met een eigen bewerking van Hamlet, beide geregisseerd door zijn goede vriend Erik Whien. Daarnaast was hij te zien in de televisieserie Elixer en vanaf oktober in de Netflix-serie Amsterdam Empire.
Je vrouw, Kim van Kooten, vertelde dat jij zo verantwoordelijk en correct bent dat je niet eens je fiets buiten het fietsenrek parkeert.
„Ik ben opgevoed met een streng gevoel voor hoe het hoort.”
Door je moeder, de kinderrechter.
„Ja, en dan bedoel ik niet eens het vak dat ze uitoefende, maar eerder de familie waarin zij is opgevoed en hoe ze haar leven heeft geleid. Ze heeft weinig ruimte voor zichzelf genomen. En ze liet mij en mijn zusje hetzelfde parcours doorlopen als zij had gedaan: dezelfde hockeyclub, dezelfde tennisclub, hetzelfde gymnasium. Ik neem haar dat absoluut niet kwalijk, maar ik heb als kind nooit echt nagedacht over de vraag of een ander parcours misschien beter bij mij paste. En daar kwam bij dat mijn moeder het alleen deed, mijn vader verliet het gezin toen ik twee was en verhuisde al snel naar het buitenland voor zijn werk. Ze werkte, ze kookte, ze deed de boodschappen. En haar baan was zwaar. Dus dan denkt een kind sneller: ik ga mijn moeder niet lastigvallen, ik doe gewoon wat er van me wordt verwacht. Dan focus je minder op je persoonlijke ontwikkeling.”
Dat patroon zette zich voort na de middelbare school. Zijn ouders dachten: je gaat studeren, want dat hebben wij ook gedaan. En: je gaat bij een studentencorps, want dat is leuk, daar hebben wij elkaar ook ontmoet. En: je gaat toch wel in dienst? „Het waren allemaal vakjes waarvan ik dacht dat ik ze moest aanvinken. Ik ben niet bij het corps gegaan, maar ik ging wel studeren en ik heb me ook laten goedkeuren voor militaire dienst.”
Totdat hij, drie jaar later, „begon met nadenken”. Hij stopte met zijn studie theaterwetenschap, werd aangenomen op de toneelschool en kwam onder zijn dienstplicht uit met hulp van een advocaat. „Ik zou iets gaan worden wat ik zélf had bedacht. Ik richtte met bevriende acteurs een toneelcollectief op. Maar daarnaast bleef ik toch nog lang doen wat er van me verwacht werd. Ik werd bijvoorbeeld vast acteur bij Toneelgroep Amsterdam [nu ITA] en daar had ik een baas, een artistiek leider, die zei: jij gaat dit doen en je gaat dat doen. Pas toen ik ging freelancen, ik was 44, werd ik echt volwassen. Sindsdien bepaal ik zelf de lijn in mijn leven.”
Tussen ‘Hamlet’ en ‘Verdriet is het ding met veren’ had je een halve dag vrij.
„Ja, maar dit zijn fantastische projecten. En ik heb ook periodes meegemaakt dat ik niet zoveel gevraagd werd, daar werd ik zenuwachtig van. Dan komen er gedachtecirkeltjes als: ze zijn nu wel een beetje klaar met me. Ik leg de lat hoog. Het lastige daarvan is dat ik het heel vervelend vind als iets niet goed wordt. Dat wil ik niet en dus werk ik hard. Maar goed, ik ben nu wel moe en verkouden, dus iets meer rust was waarschijnlijk goed geweest.”
Erik Whien zei dat het moeilijk is om de boog te ontspannen als je al jaren tot de beste acteurs van Nederland behoort.
„Toneel is een kwetsbaar medium. Je vraagt mensen om naar het theater te gaan, een kaartje te kopen en anderhalf uur naar je te luisteren. Als het niet goed is, zien we een deel van hen waarschijnlijk nooit meer terug in het theater. Dat is een raar bewustzijn, een rare verantwoordelijkheid die ik voel.”
Hij vindt het bovendien tijdverspilling om matige dingen te maken, zegt hij. „Dat komt ook door de zware tijd die Kim en ik hadden toen ze ziek was en onze kinderen heel klein waren, en ik van hot naar her ging met soms hele slechte voorstellingen.” Kim van Kooten kreeg tijdens de zwangerschap van hun tweede kind de darmziekte colitis ulcerosa. „Ik moest voor Kim zorgen, en voor onze net geboren dochter Kee. Roman was vier. Ik was als vader thuis gewenst, maar moest ook werken.”
Hij was in dienst bij de Toneelgroep Amsterdam. „In die tijd moest ik de hoofdrol spelen in de voorstelling Naar Damascus, geregisseerd door de net overleden Pierre Audi, die de helft van de tijd niet in Amsterdam was omdat hij ook een opera regisseerde in Hamburg. Het stuk was ondoenlijk moeilijk. Híj moest mij vertellen hoe hij het wilde, maar hij was er niet. En ik dacht alleen maar: ik moet bij mijn gezin zijn. Wat ik dan doe, als tegenreactie, is keihard werken. Om het voor mezelf kloppend te maken dat ik niet thuis ben. Nou, dat ging maar nét goed. Ik ben door die periode nog kieskeuriger geworden. Maar ik merk wel dat ik daardoor wat avontuur van me afhoud.”
Tijdens het repeteren maakt Erik jou soms bewust aan het lachen, zodat je even uit „dat serieuze hoofd” komt.
„Echt?” Hij zwijgt even. „Ik denk dat we nu een beeld aan het schetsen zijn van iemand die overdreven serieus is.” Daarna: „Een regisseur heeft een verantwoordelijkheid voor de sfeer en Erik kan iedereen laten lachen en ontspannen. Dat doet hij ongelooflijk goed. Maar ik hoop dit dat een agendapunt is van hem voor de héle cast.”
In Verdriet is het ding met veren, een toneelbewerking van een boek van Max Porter, speelt Derwig een man die zijn vrouw heeft verloren en met twee jonge jongens achterblijft. Het is een fragmentarisch boek, geschreven in hoofdstukjes vanuit het perspectief van de jongens, van de vader en van een kraai die bij het rouwende gezin in huis komt wonen. In de toneelbewerking van Erik Whien en Jacob Derwig worden de jongens gespeeld door twintigers die terugblikken op de periode na het verlies van hun moeder. De kraai wordt gespeeld door zowel de vader als de jongens.
Het was in het begin niet makkelijk voor je om luid kraaiend over het toneel te springen.
„Als ik naar een soort uitzinnigheid toe moet, moet ik daar stapje voor stapje, dag voor dag naartoe groeien. Ik moet mezelf kunnen geloven. Maar dan nog, zoals bijvoorbeeld gisteravond in Amersfoort, zoom ik soms uit en denk ik: wat sta ik nou toch allemaal te dóén?”
Is dat uitzoomen onontkoombaar?
„Ik denk dat dit elke acteur soms overkomt. Maar misschien zijn mijn antennes over wat er gebeurt in het publiek iets gevoeliger dan bij anderen. Als er vijfhonderd mensen in de zaal zitten, wil ik die allemaal meenemen. Deze voorstelling begint met vertellen, heel rustig. Het publiek moet wennen. Gisteren werd er veel gehoest, precies bij de belangrijke woorden: een hoest, een hoest, een hoest. En dan denk ik: oké, ze hebben nu al vier zinnen gemist, kunnen ze het nog wel volgen? En dan zoom ik dus uit en hang ik boven mezelf en zie ik de situatie. Gisteren was ik moe en zag ik mezelf enorm mijn best doen om te voorkomen dat ik buiten adem raakte. En toen ging ik denken: het publiek is niet mee, ze zitten te kijken van: wat doet die man nou toch allemaal?”
Hoe weet je of het publiek wel mee is?
„Na een tijdje hoorden we geen enkele hoest meer.”
Je naasten zien op het podium een vrijheid bij jou die ze privé niet zo zien.
Ongemakkelijke grinnik. „Ja, wat is vrij? Ben je pas vrij als je jezelf toestaat om ook gedurende de dag als een kraai door het huis te springen? Het is een voorrecht dat je als acteur al die kleuren en al die gekte, slechtheid, woede en diep, diep verdriet mag onderzoeken. Dat ik dat nu al mag doormaken terwijl ik dat niet in mijn eigen leven hoef te doen. Ik heb, denk ik, ook een soort concentratie nodig om de dingen te doen die van mij verwacht worden. Ik heb rust nodig overdag om ’s avonds te kunnen springen, en om bijvoorbeeld voor mijn moedertje te zorgen, die slecht ter been is en net een herseninfarct heeft gehad. Ik moet vaak naar haar toe, veel dingen voor haar doen, die mantelzorg kost me best veel energie. Maar ik kom nu over als een stille, krampachtige man. Dat ben ik niet, ik ben vrolijk en ondernemend. Ja, ook bescheiden en rustig. Maar ik vind het niet vervelend om bescheiden in het leven te staan. Bescheidenheid is een mooie eigenschap.”
Kim ziet dat jij je vaak al na twee zinnen afvraagt waarom je nou nog steeds aan het woord bent.
„Ja, ja. Ik hoef mezelf niet heel lang te horen.”
Je vindt het ook vervelend om naar jezelf te kijken. Is dat niet onhandig in jouw werk?
„Ik acteer vanuit mijn verbeelding. Als ik mezelf ter plekke terug zou zien, zou die hele verbeelding aan gort geslagen worden. Ik zou overal aan gaan twijfelen als ik niet terugzie wat ik probeer te doen. Ik ken verhalen van acteurs die zichzelf nog nóóit hebben teruggezien, zoals Anthony Hopkins. Heerlijk lijkt me dat, omdat je dan altijd kunt geloven in wat je doet.”
Wat zie je als je jezelf dan toch terugziet in een film of serie?
„Alleen maar dingen die tegenvallen. De eerste keer mezelf terugzien is heel zwaar. De tweede keer verdraag ik mezelf beter.”
Kijk je dan puur naar je acteerwerk of ook naar hoe je eruitziet?
„Ook.”
Wat zie je dan?
„Dat is heel privé. Ik zie een hoofd waarvan ik denk: niet het allerknapste hoofd. Of: die ogen, een beetje mwah. Die houding, hmmmm.”
Erik vindt dat je een wonderlijk hoofd hebt, hij kan naar je blijven kijken. Snap je wat hij bedoelt?
„Ja, dat hoor ik vaker. Ik ben het markante hoofd. De getroebleerde intellectueel. De meedogenloze crimineel. De briljante politicus. Ik ben in mijn hele carrière nog nooit gecast als de hunk of de knappe vriend. Sommige mensen zeggen: wat heb je toch een goed hoofd. Zelf denk ik: waarom heb ik zo’n onhandig hoofd?”
Had je liever een hunkhoofd gehad?
„Ja, doe mij maar het hoofd van Cillian Murphy [Ierse acteur uit onder meer Peaky Blinders en Oppenheimer]. Heel eigen, maar ook heel symmetrisch. Er zit geen enkel deukje in zijn huid. De sproetjes zitten allemaal op de juiste plek. Het is een mooi, rustig gezicht om naar te kijken. Als ik eruitzag zoals hij, zou er een heel nieuwe wereld voor me opengaan.”
Jacob Derwig was 28 toen hij doorbrak met zijn rol in Hamlet, uitgevoerd met het voormalige theatergezelschap De Trust, onder regie van Theu Boermans. De voorstelling werd een hit, en Derwig was ineens een bekende naam.
Nu speelde je opnieuw Hamlet, samen met je zoon Roman. De nacht voor de première worstelde je met het besef dat mensen nu ook iets van hém zouden gaan vinden.
„Ja, maar die angst heb ik gedurende het hele repetitieproces gevoeld. Het is onredelijk en niet terecht, maar ik wilde dat dit de ultieme stage voor hem zou zijn en niet een teleurstelling.”
Daar kun je je kind toch niet voor behoeden?
„Nou ja, je kunt zeggen: we gaan dit niet doen.”
Heb je dat overwogen?
„Ik zag het vrij snel als een cadeau. Ook omdat ik dacht: hij kan het, en we hebben Erik, en we hebben mijn kennis over het stuk, ik kan hem dingen uitleggen.”
Dat uitleggen bleek een dingetje, dat deed je te streng.
„Ja, ik moest hem juist géén dingen uitleggen, haha. O man, wat een proces. Ik moest juist alles loslaten.”
Erik dacht van tevoren: ik moet Roman coachen, want hij staat met zijn vader op het podium. Maar hij moest vooral jou coachen.
„Oh, zei hij dat? Ja. Dat had ik ook niet verwacht.”
Wat gebeurde er?
„Het is Hámlet. De rol der rollen. Als je daar als jonge jongen je eerste toneeloptreden mee doet, en je heet Derwig, dan zullen mensen zeggen: nou, maar even kijken of hij inderdaad zo goed is, hij heeft die rol vast gekregen vanwege zijn vader. Of, en dat leek me het allerverschrikkelijkste: ik vond de Hamlet van Jacob beter. En ik zag het ook in een groter geheel: dit is mijn kans, mijn moment, om alles wat hij nog niet kan en weet mee te geven voor de rest van zijn leven. Als een toneelleraar. Vraag me niet waarom.”
Ik had me niet gerealiseerd dat met mijn zoon werken óók een proces van loslaten was
Als een soort stoomcursus.
„Ja, precies. Dat was het natuurlijk niet. Maar zo voelde ik het wel. En ik was ook niet echt voorbereid op… Als je zoon het huis uit gaat, moet je hem loslaten. Maar ik had me niet gerealiseerd dat iedere dag met hem mogen werken óók een proces van loslaten was. Hij moest het zelf uitzoeken, zelf dingen ontdekken. Al na de tweede dag belde hij me op om me dat te vertellen.”
Lukte het loslaten je daarna?
„Meestal wel. De bezorgdheid kon soms ineens heel groot zijn. Ik had het stuk zelf bewerkt, samen met Erik, en die bewerking moest zichzelf ook nog bewijzen. En ik moest zelf ook ingewikkelde dingen spelen.”
Op welke momenten kon je het meest genieten?
„Als we aan het eind van de voorstelling hand in hand klaarstonden voor het applaus en het licht uitging. Dan kon ik hem even in zijn nek knijpen om hem te laten voelen: ik ben er, jíj bent er, je hebt het eind gehaald en je hebt het verschrikkelijk goed gedaan. En als het publiek dan voor hem klapte, hoefden ze voor mij liever niet meer te klappen.”
Je houdt al je hele carrière plakboeken bij over jezelf. Waarom?
„Ik ben ermee begonnen omdat dit een verdomd vluchtig beroep is. Ik begon met ’t Barre land, mijn eigen theatercollectiefje, en natuurlijk gooi je die recensies dan niet weg. Die bewaar je! Wist ik veel dat het succes zou voortduren. Het was tegen de vergankelijkheid in, ook omdat ik in hart en nieren een archivaris ben. Ik hou van lijstjes en van dingen bewaren en van orde, het is gewoon een hobby.”
Hoeveel heb je er nu?
„Zestien. Maar dat moet je afwegen tegen de meer dan 250 plakboeken van Jeroen Krabbé.”
Plak je alles in?
„Interviews, recensies, scènefoto’s, foto’s van achter de schermen. Hoe leuk dat ik die nog heb van de tijd op de Toneelschool, of van mijn eerste voorstellingen! Ik noemde Jeroen Krabbé, want in een interview werd een keer tegen hem gezegd: als je alles inplakt wat er over jou gezegd en geschreven wordt, ben je dus eigenlijk je eigen succes aan het rubriceren. En die zin bleef bij mij zó hangen. Ja, dat is dus wat ik ook doe. Ik ben mijn eigen succes aan het bewaren en aan het bevestigen. En toen dacht ik: misschien wordt het tijd om ermee te stoppen.” Daarna, op nadrukkelijk gearticuleerde toon: „Jeroen Krabbé is een hele aardige man. Dat moet ook gezegd.”
Maar je bent er nog niet mee gestopt.
„Nee, en ik denk eigenlijk ook niet dat ik dat ga doen.”
Het heeft bijna iets kinderlijks dat het voor jou zo belangrijk blijft wat anderen van je vinden.
„Toneelspelen is niks als er geen mensen naar kijken. Ik kan niet zelf een leuke avond hebben en daarna vrolijk in mijn bed gaan liggen als er tachtig mensen boos en geeuwend naar huis zijn gegaan. Ik wil mensen beroeren, ze iets laten meemaken, ze laten lachen, laten huilen, ze over iets laten nadenken. Anders is het nonsens wat ik doe.”