Nog een gelukkig nieuwjaar! Behalve voor de pechgeneratie, want vanaf 1 januari is de rente op studieschuld weer verhoogd.
In 2022 klonk er al veel ophef toen bleek dat studenten die een studielening af hebben moeten sluiten en geen basisbeurs ontvingen, vanaf 2023 0,46 procent rente moesten betalen. Waarom dat onterecht zou zijn? Enerzijds omdat ze de basisbeurs al was ontzegd, anderzijds omdat hun een rentevrije lening was beloofd. Het is alsof je een broek koopt, maar de verkoper twee weken later vertelt dat je moet bijbetalen, terwijl diezelfde broek in de uitverkoop hangt bij de buren.
Het werd erger: dezelfde groep studenten moest vanaf 2024 2,56 procent rente betalen. En dit jaar is de rente opnieuw gestegen, naar 2,57 procent. Een kleine stijging, maar toch.
De rente op studieschuld is gekoppeld aan de rente die de overheid zelf betaalt om geld te lenen via staatsobligaties. De studierente dekt de leenkosten van de overheid, en voorkomt tegelijk dat studenten te veel gaan lenen – waardoor het risico op onhaalbare terugbetalingen wordt verminderd. Het staat buiten kijf dat de overheid geld nodig heeft voor allerlei belangrijke plannen, zoals de energietransitie, maar het zou redelijk zijn als het ontzien van de pechgeneratie tussen die plannen kwam te staan. Hun relatief hoge studiekosten beperken vrijheid in studie- en werkkeuzes, en verkleinen hun mogelijkheden op de huizenmarkt – een probleem dat versterkt werd met de invoering van studierente.
Morele drijfveer
Een voorbeeld: mijn huisgenoot droomt van een carrière als cabaretier. Hij is scherp, kan goed vertellen en is bovendien ontzettend grappig. Een artistieke opleiding vond hij echter te onzeker, mede door hoge studiekosten. Hij studeert iets in de trant van Business Finance Business Development Systems Finance Economics. Niets mis mee: financiële zekerheid biedt ruimte voor jezelf en anderen. Het begint pas te knellen wanneer geld zowel de motivatie als het einddoel is, zonder enige intrinsieke of morele drijfveer. Hoewel vrijwel niemand zal beweren dat het leven om geld draait, denk ik dat jongeren dit idee sterker hebben geïnternaliseerd dan ze lief is.
Je kunt je afvragen of het erg is als de nadruk zo op financiële ambities komt te liggen. Mijn antwoord is ja. Vooruitzichten op hoge studiekosten kunnen ontmoedigend werken om aan een studie te beginnen, en kunnen bovendien bepaalde minder lucratieve opleidingen (denk aan taal- , kunst- en cultuurstudies) minder aantrekkelijk maken. Kunst en cultuur zijn essentieel in het bevorderen van de sociale cohesie. In kunst en cultuur ontmoet je elkaar, denk je na over en verplaats je jezelf in de ander, leer je jezelf kennen, en ben je vrij om je te uiten. De kunst- en cultuursector en sociale cohesie zijn als twee goede vrienden, die polarisatie en individualisering buitensluiten. Een vrij prominent aanwezig probleem in de Nederlandse samenleving.
Rendementsdenken
Vrijwel alle politieke partijen behandelen de schuldenkwestie als een opzichzelfstaand probleem. Maar waarom? Waarom zouden we de schuldenkwestie niet combineren met het bevorderen van de sociale cohesie? Dat klinkt ingewikkeld, maar het CDA was dichtbij een elegante oplossing.
Die partij stelde namelijk bij de vorige verkiezingen voor om studenten die hun studieschuld versneld afbetalen, korting te geven. Het is een schoolvoorbeeld van rendementsdenken, waarbij het draait om financieel gewin en winst. Precies de reden waarom mijn huisgenoot, die allerminst godvrezend is, op het CDA stemde. Zijn welgestelde ouders zouden de versnelde aflossing kunnen regelen.
Het CDA is ook voor de maatschappelijke dienstplicht, waarbij jongeren verplicht worden tot een bijdrage aan de samenleving, bijvoorbeeld in de zorg of bij defensie. Mijn voorstel is om de twee ideeën van het CDA te combineren. Het moet mogelijk worden een korting op studieschuld, of een vrijstelling van rentebetaling, te verdienen met sociaal-maatschappelijk werk – als je al iets tegenover een korting op de schulden van de pechgeneratie wilt zetten.-
Waakzaam
Op deze manier ga je ongelijkheid tegen, zowel in financiële middelen als in kansen, en voorkom je een hoos aan wellicht ongemotiveerde arbeidskrachten. Tegelijkertijd blijven de voordelen van zowel de versnelde aflossing als van de maatschappelijke diensttijd in beeld: er komt geld vrij, arbeidstekorten worden opgevuld, en medemenselijkheid krijgt de plaats die haar verdient.
Regelingen en plannen die het rendementsdenken uitdragen, zoals het kortingsplan en de invoering van studierente, leggen jongeren een gedachtegoed op dat tot eenzelfde soort leven leidt, en daar moeten we voor waken – hoe noodzakelijk andere plannen ook zijn.
Meer dan 150 reacties kreeg D66’er Sophie den Ouden (25) op het filmpje waarin ze aangeeft in de lokale politiek te willen doorgaan. Nijmegen kent „te weinig betaalbare woonruimte, mensen leven langs elkaar heen, en de stad slibt dicht”. Honderdvijftig misogyne, haatdragende en seksistische reacties volgden, die nauwelijks inhoudelijk van aard waren. Vergezeld van de mededeling dat zij maar „een dikkere huid” moest hebben als ze daar niet tegenkon.
Compliment aan iedereen, en specifiek vrouwen, mensen met een migratieachtergrond, of uit andere gemarginaliseerde groepen die zich in willen zetten voor het publiek belang. Die zich de komende weken kandidaat stellen voor de landelijke (29 oktober) of lokale (18 maart) verkiezingen. Die zich niet laten afschrikken door zogenoemde toetsenbordridders.
Uit de Monitor Integriteit en Veiligheid 2024 bleek dat bijna de helft van alle politieke ambtsdragers dat jaar te maken kreeg met een vorm van agressie of intimidatie – een verdubbeling in vergelijking met 2014. Zorgelijk is dat die agressie steeds minder over politieke tegenstellingen of kwesties gaat, maar persoonlijk van aard is. Vrouwelijke politici hebben anderhalf keer vaker met agressie te maken, en voelen zich minder veilig tijdens het uitoefenen van hun ambt.
Zij ervaren bovendien ook, signaleert politicoloog Zahra Runderkamp in haar promotieonderzoek, een opeenstapeling van andere barrières: lange vergaderdagen die ervoor zorgen dat politiek en een gezin moeilijk te zijn combineren, en een harde, door mannen gedomineerde werkomgeving. Met als gevolg dat ze meer moeite hebben hogere functies te bereiken en relatief snel de politiek verlaten.
Iedereen moet zich dit aantrekken. Volksvertegenwoordigingen horen – nee, moeten – een afspiegeling te zijn van de samenleving. Niet alleen in politieke opvattingen, maar in achtergrond, sekse, opleiding en leeftijd. Die ‘dikke huid’ is geen vereiste, gevoelige types kunnen uitstekende politici zijn.
Dat vraagt de komende tijd wat van wervings- en selectiecommissies, en daarna van formateurs. Runderkamp signaleert dat sommige partijen divers werven, maar witte mannen hoog op de lijst zetten of lijsttrekker maken. Het streefcijfer van de overheid is 40 tot 60 procent vrouwen in het openbaar bestuur. De Tweede Kamer haalt dat niet (36,7 procent), het kabinet-Schoof niet (38 procent), gemeenteraden niet (35,1 procent), noch wethouders (28 procent).
De persoonlijke aanvallen op politici beperken zich niet tot de buitenwereld. Ook onderling zoeken politici de laatste jaren opvallend vaak het conflict op persoonlijk niveau. Zeker in de Tweede Kamer, en het zijn zeker niet alleen partijen aan de flanken die zich hieraan bezondigen. Het debat over de kabinetsval, eerder deze maand, was een nieuw dieptepunt. Dit proces vergiftigt niet alleen het debat, maar leidt er ook toe dat minder mensen met talent zich melden om ook de politiek in te gaan.
Barrières voor mensen met een minder bevoorrechte achtergrond moeten zo veel mogelijk worden weggenomen. Dat is vaak veel minder ingewikkeld dan het lijkt, blijkt uit het onderzoek van Runderkamp. Kleine praktische aanpassingen (betere verlofregelingen, minder lang doorvergaderen) kunnen een groot verschil maken.
Taaier is dat ook de politieke cultuur toe is aan verandering. Bevecht elkaar op inhoudelijke verschillen, niet op de man of vrouw. Alleen dan zijn burgers ook daarop aan te spreken.
Onder toeziend oog van een toegesnelde buurtbewoner rijdt een graafmachine met een lading buizen door een smalle straat in het Limburgse Nieuw-Bergen. Dankzij aanwijzingen van twee collega’s arriveert de bestuurder zonder het naastgelegen tuinhek te raken op de bouwplaats, waar uiteindelijk zo’n vijfendertig huizen moeten verrijzen. Wilhelm Marais, die er even later zijn Honda-motor parkeert, bereidt er de stroomvoorziening voor, in opdracht van netbeheerder Enexis.
Omdat de toestroom van elektrotechnische ingenieurs vanaf Nederlandse universiteiten te klein is om de vacatures op te vullen, is de Zuid-Afrikaanse ingenieur begin dit jaar naar Nederland gehaald. „Ik maak berekeningen voor de aannemer en uitvoerders”, zegt Marais, die vandaag voor het eerst op de bouwplaats is omdat hij voornamelijk op kantoor werkt. De 24-jarige Zuid-Afrikaan, gehuld in oranje veiligheidsjas, heeft een bouwtekening en een helm in zijn handen. Naast hem staan zijn teammanager en een woordvoerder.
Marais’ Zuid-Afrikaanse collega Heyneke Meyer (26) moet door een treinstaking noodgedwongen thuiswerken in Eindhoven, waar hij samenwoont met zijn vrouw. De derde landgenoot op de Venlose vestiging is op vakantie.
Van een cultuurschok is geen sprake, zegt Meyer als hij op een later moment belt met NRC, al ziet hij wel duidelijke verschillen met zijn geboorteland. „In Zuid-Afrika is het sociale vertrouwen niet groot genoeg voor zelfscankassa’s in de supermarkt. Mensen zouden er zeker misbruik van maken. Er worden risico’s genomen als het op de wet aankomt.”
Inmiddels werkt Enexis met 24 Zuid-Afrikanen, verspreid over zijn vestigingen in Eindhoven, Roosendaal, Venlo, Tilburg en Maastricht. De eerste groep ging er begin 2024 aan de slag, binnenkort beginnen nog vier Zuid-Afrikanen, in Zwolle.
Wachtlijsten
Vanwege zijn Zuid-Afrikaanse krachten houdt Enexis de plannen van het demissionaire kabinet-Schoof, om de eisen van de ‘kennismigrantenregeling’ eventueel aan te scherpen, scherp in de gaten. Het bedrijf ziet vooral de mogelijke verhoging van de inkomenseisen als een probleem.
Wilhelm Marais bij Enexis in Venlo. Foto Merlin Daleman
Bedrijven die gebruik maken van de ‘kennismigrantenregeling’, bedoeld om hoogopgeleide werknemers van buiten Europa snel aan een verblijfsvergunning te helpen, moeten kennismigranten onder de dertig jaar minimaal 4.171 euro bruto salaris per maand betalen (exclusief vakantiegeld). Dat bedrag is 98,49 procent van het maximale startsalaris voor een Enexis-engineer. „We willen de Zuid-Afrikaanse collega’s niet meer betalen dan onze Nederlandse collega’s als ze hetzelfde werk verrichten”, zegt de Enexis-woordvoerder.
Volgens de website van de immigratiedienst IND sluiten de salariscriteria echter aan bij wat gangbaar is bij vergelijkbare banen in Nederland.
Enexis heeft kennis- en arbeidsmigranten hard nodig, want door netverzwaring en netuitbreidingen neemt de hoeveelheid werk „structureel” toe. De netbeheerder moet de komende acht jaar onder meer achthonderd verdeelstations voor ‘middenspanning’ plaatsen, waar vooral veel bedrijven behoefte aan hebben. De hele vernieuwingsoperatie duurt waarschijnlijk vijftien tot twintig jaar, waardoor de wachtlijsten voor toetreding tot het net nog lang zullen aanblijven.
Nederlanderschap
Enexis kwam de Zuid-Afrikanen via iSprout op het spoor. Deze Eindhovense detacheerder selecteert alumni van Zuid-Afrikaanse universiteiten als Pretoria en Stellenbosch, laat hen naar Nederland komen, regelt de procedures bij de IND en helpt bij huisvesting.
Voor het vertrek uit Zuid-Afrika moeten de geselecteerden taalniveau B1, eenvoudig Nederlands, behalen. Eenmaal in Nederland is niveau B2 het streven, vergelijkbaar met het niveau van een geslaagde havo- of vwo-leerling. Omdat het Afrikaans veel overeenkomsten heeft met het Nederlands, gaat het leren van de taal sneller, aldus Enexis.
Als de samenwerking beide partijen bevalt, kunnen Marais en zijn landgenoten na zo’n anderhalf jaar detachering bij Enexis in dienst treden. Na een verblijf van vijf jaar in Nederland kunnen ze dan het Nederlanderschap aanvragen.
Marais kijkt uit naar dat moment, zegt hij een dik uur later in een vergaderzaal op het Enexis-kantoor in Venlo. Op tafel staat een vlaai, die zijn teammanager heeft meegebracht vanwege het bezoek. „Ik wil meer wereldervaring opdoen, mensen uit verschillende culturen leren kennen”, verklaart Marais zijn migratiemotivatie. Dat familieleden van zijn vrouw, Simonique Duminy, al negen jaar in Nederland wonen, helpt tegen heimwee.
Dankzij het hogere inkomen kunnen kennisemigranten het onderwijs voor hun familieleden in Zuid-Afrika betalen
Bijkomend voordeel van de verhuizing is dat Marais hier niet steeds over zijn schouder hoeft te kijken, zegt hij – anders dan in Zuid-Afrika, dat vanwege de vaak gewelddadige misdaad niet de beste plek is om een gezin te beginnen. „Bij mij persoonlijk is er enkel iets uit mijn auto gejat, maar ik wil mogelijke levensgevaarlijke situaties voor zijn.”
Meyer was oorspronkelijk van plan om in Zuid-Afrika te blijven, waar hij al drie jaar werkervaring opdeed, vertelt hij. „Ik leerde veel bij mijn oude werkgever, maar de kans om in Nederland nieuwe kennis over de energietransitie op te doen kon ik niet weigeren.”
Brain gains
Volgens hoogleraar Europees migratierecht Tesseltje de Lange (Radboud Universiteit) is het vertrek van hoogopgeleide ingenieurs uit Zuid-Afrika, waar bedrijven en inwoners geregeld last hebben van stroomuitval, niet per se nadelig voor Zuid-Afrika. „Recent academisch onderzoek toont aan dat het braindrain-verhaal niet alleen nadelen heeft.”
Voor de migranten zijn er duidelijke ‘brain gains’, zeker bij de hoger opgeleiden. Hoewel er in deze sector wellicht personeeltekorten zijn in Zuid-Afrika, „is niet gezegd dat hun daar een aantrekkelijke carrière wordt geboden”, aldus De Lange. De kennismigrant gaat er carrièretechnisch op vooruit, ook qua inkomen. En dat extra geld „kan onder meer gebruikt worden voor scholing van familieleden in Zuid-Afrika. Ook kan er kennis worden uitgewisseld met het geboorteland”, legt zij uit.
Marais’ vrouw is nog op zoek naar een baan in de IT, vertelt ze aan het eind van de middag in hun rijtjeshuis met tegeltuin in Venlo-Noord. Aan de wand hangen trouwfoto’s. „Mijn Nederlands is nog niet op B2-niveau, maar bedrijven waar ik solliciteerde zochten iemand die Engels én Nederlands sprak.” Meyers partner had dezelfde ervaring, maar werkt inmiddels bij iSprout.
Wilhelm Marais op het kantoor van Enexis in VenloFoto Merlin Daleman
Partners van kennismigranten zijn „echt een onbenutte groep, omdat ze vaak over het hoofd worden gezien door recruiters”, stelt De Lange. Veelal blijven ze vanuit Nederland, voor hun opdrachtgevers in het geboorteland werken. „Terwijl ze ‘als partner van’ geen tewerkstellingsvergunning nodig hebben, ze kunnen meteen aan de slag.”
Lees ook
Grip op migratie. Kan dat eigenlijk wel?
Buiten werktijd verkennen Marais en zijn vrouw Nederland. Op donderdag spelen ze geregeld padel in Eindhoven, zaterdags kopen ze vlees en groente op de Venlose markt voor een braai (een Zuid-Afrikaanse barbecue). Eens in de twee maanden borrelen ze met andere gemigreerde Zuid-Afrikanen. Dan wordt de ‘sokkie’ gedanst, een vooral bij Afrikaners populaire stijldans, en komt de brandewijn uit het vaderland op tafel. Een „taste of home”, noemt Marais het.
Al zeker een jaar of tien hebben we met een nieuw wezen te maken. Een menstype met erg veel geld, onwaarschijnlijke toekomstvisies en opgeblazen ambities. Om bijvoorbeeld, met technologie die deels nog moet worden uitgevonden, de mensheid tot in de verre toekomst voor uitsterving te behoeden. Op aarde dan wel elders in het heelal.
Deze nieuwe mensensoort, die vooral voorkomt aan de westkust van de Verenigde Staten, bestaat in verschillende varianten. Misschien bestaat er daarom over de naam nog geen overeenstemming. Maar hoe je ze ook noemt – tech-miljardairs, techbros, oligarchen of AI-overlords – ze zijn druk bezig onze toekomst voor ons te bepalen.
Ze spelen een hoofdrol bij bedrijven die innovatieve spullen maken die niet meer weg te denken zijn uit de levens van miljarden mensen, noch uit het bestuurlijk instrumentarium van veel staten. Op het wereldtoneel spelen ze mee als grootmachten. Ze kunnen het verloop van oorlogen bepalen, zoals Elon Musk in Oekraïne bewijst met zijn Starlink-satellieten. En zij beslissen in hoeverre de mens verdrongen zal worden door kunstmatige intelligentie.
Over de technologische en zakelijke successen van deze mannen, het zijn tot nog toe vooral mannen, is al veel gezegd en geschreven. Over hun politieke invloed eveneens. Maar over het dénken van deze techbros, en de ideologie waardoor ze worden gedreven, is minder bekend. Dus komt het goed uit dat twee nieuwe boeken daar – vanuit tegenovergestelde posities – een verhelderend, en ook ontluisterend, licht op werpen. Want juist nu Amerika zijn rol als stabiliserende factor in de oude wereldorde opgeeft, is het zaak een goed beeld te krijgen van deze nieuwe, ongekozen wereldspelers.
In welke grenzeloze dimensies zij denken geeft wetenschapsjournalist Adam Becker goed weer in de titel van zijn informatieve en tijdige boek: More Everything Forever. Voor minder doen mannen als Elon Musk en Jeff Bezos het niet. Beiden waren van jongs af aan gefascineerd door sciencefiction. Nu besteden ze enorme sommen van hun duizelingwekkende vermogens aan de bouw van raketten die de mensheid een interplanetaire toekomst moeten bezorgen. „Ze begrijpen sciencefiction niet”, schrijft Becker. „De dystopische romans die ze lazen, zagen ze aan voor een routekaart voor de toekomst.”
Musk wil met zijn bedrijf SpaceX de planeet Mars koloniseren, voor het geval leven op aarde onmogelijk wordt. Bezos ziet meer in de migratie van bewoners van aardbewoners naar reusachtige ruimtestations, verspreid over ons zonnestelsel. Omdat nu eenmaal niet iedereen astrofysica heeft gestudeerd, krijgen de zelfverzekerde tech-miljardairs vaak maar weinig weerwoord als ze zulke toekomstvisioenen verkondigen.
Sciencefictionfantasieën
Becker heeft wél astrofysica gestudeerd. In heldere taal maakt hij gehakt van de sciencefictionfantasieën van de twee, door stap voor stap te wijzen op het ontbreken van een wetenschappelijke basis voor hun dromen. „SpaceX is voorlopig zeker een serieus bedrijf”, erkent hij. „Dat een raket van SpaceX in de komende decennia op Mars landt, is goed mogelijk. Het probleem is de rest van Musk’s visie.” Geduldig somt Becker op: tijdens de reistijd van zes tot negen maanden die nodig is om in een baan om de Rode Planeet terecht te komen, zou een mens blootgesteld worden aan gevaarlijke straling van de zon; eenmaal op Mars is de straling zo sterk dat je je in een hol onder de grond moet verstoppen; de planeet is een woestijn, het schaarse water is vervuild met giftig stof, etc. etc.
„Maar stel dat het over vijftig jaar tóch mogelijk zou zijn dat er mensen op Mars leven”, vervolgt Becker welwillend. „Niet een miljard of een miljoen mensen, maar een paar honderd, in tunnels onder de grond. Waar ze volledig afhankelijk zijn van de aanvoer van water, voedsel en technologie van de Aarde, verzorgd door SpaceX. Wie wil zo leven? Het is al moeilijk genoeg om mensen te vinden die bereid en in staat zijn om acht maanden te overwinteren op de Zuidpool. Vergeleken met Mars lijkt het leven op Antarctica een vakantie op Tahiti.”
Ook Bezos wil de ruimte koloniseren, vooral omdat er veel waardevolle grondstoffen te winnen zouden zijn. Becker beargumenteert overtuigend dat het allemaal „gevaarlijke waanideeën” zijn, waarmee de tech-miljardairs de aandacht handig afleiden van de zeer reële problemen op aarde waar ze wél daadwerkelijk iets aan zouden kunnen doen, maar waarvoor ze geen verantwoordelijkheid willen nemen. Zoals armoede, klimaatverandering, de groeiende behoefte aan energie en de ellendige arbeidsomstandigheden in de magazijnen van het door Bezos opgerichte Amazon.
Eenzelfde mechanisme signaleert Becker bij de opgeklopte voorspellingen over supersterke kunstmatige intelligentie. AGI, of Artificial General Intelligence, zou het denken van de mens al over enkele jaren kunnen evenaren of overtreffen. Dat zou een ‘explosie van intelligentie’ teweeg brengen en een oplossing bieden voor al die reële problemen waar we nu in de wereld voor staan. Wat de techbros goed uitkomt, want als kunstmatige intelligentie alles oplost zijn er geen politieke maatregelen meer nodig die hun ondernemingsvrijheid weleens aan lastige regels zou kunnen binden. Technological salvation, het geloof dat technologie uiteindelijk verlossing biedt voor alles, is hun ideologie en vluchtheuvel.
Hoe de verwezenlijking van die ideologie eruit kan zien, toont Alexander Karp, ceo van data-analyse-bedrijf Palantir. Samen met zijn medewerker Nicholas Zamiska schreef hij The Technological Republic: een hoogdravend pleidooi voor een samenleving waarin alles moet wijken voor technologische innovatie, in dit geval vooral gericht op toepassingen voor leger en politie. In dit boek geen interplanetaire vergezichten of ontploffende superintelligentie – wel een forse dosis technological salvation ten bate van de nationale en internationale veiligheid, sectoren waarin Palantir niet toevallig zijn geld verdient.
Onbedoeld jaagt Karps technologische republiek je de stuipen op het lijf. Met de complexiteit van democratie lijkt hij weinig op te hebben. Eén van de ondernemers met wie hij Palantir oprichtte, Peter Thiel, werd berucht om zijn uitspraak dat hij niet meer gelooft dat vrijheid en democratie nog met elkaar te verenigen zijn. Terwijl Thiel een overtuigd Trump-aanhanger is (en de drijvende kracht achter de carrière van vicepresident JD Vance), gaat zijn compagnon Karp door voor Democraat – maar daarvan is in dit boek weinig te merken. De staat zou zich de waarden moeten eigen maken die Silicon Valley groot gemaakt hebben: meedogenloos pragmatisme, vrijheid om dingen op te bouwen, en de overtuiging dat je niet alleen de beste mensen moet aantrekken, maar ze ook royaal moet betalen.
‘Een nieuw Manhattanproject’
Opmerkelijk is het trefzekere venijn waarmee Karp andere grote techbedrijven hekelt. Die zijn vergeten dat Silicon Valley zijn opkomst dankt aan de nauwe samenwerking met het ministerie van Defensie, de staat dus. Palantir stelt zich uitdrukkelijk in die traditie en maakt AI-toepassingen en andere softwaresystemen voor het Pentagon, terwijl de „technologische klasse” daar volgens Karp op neer kijkt. De „Wunderkinder van Silicon Valley”, schrijft hij honend, verspillen hun talent aan onbenullige apps voor consumenten, die slechts gericht zijn op vermaak.
Naar analogie van de ontwikkeling van de eerste atoombom pleit Karp voor „een nieuw Manhattanproject, om exclusieve controle te houden over de meest geavanceerde vormen van kunstmatige intelligentie voor het slagveld”. Tegen de achtergrond van de rivaliteit met China mag daar veel voor te zeggen zijn – tot je bedenkt waarom de vergelijking met het Manhattanproject volledig mank gaat.
Destijds was er geen misverstand over dat de overheid – het leger en uiteindelijk de president – de touwtjes stevig in handen had. In het Amerika van Trump zijn overheid en politiek tot de hoogste niveaus in de greep van private belangen en het grote geld. In de ‘technologische republiek’ heet dat ‘nauwe samenwerking’, maar dan wel een samenwerking tussen een zwakke overheid en technologiebedrijven die geen strobreed in de weg wordt gelegd.
Bij vlagen verzandt The Technological Republic in bitter gemopper en geklaag. Bedrijven als Google, Meta en OpenAI zouden meewaaien met het sentiment onder hun werknemers die niet voor defensie willen werken. Maar daarin is het boek al ingehaald door de werkelijkheid. Na de herverkiezing van Trump wisten de grote tech-bedrijven niet hoe snel ze zich aan het nieuwe politieke klimaat moesten aanpassen. Palantir, dat zijn strategie al jaren eerder had gericht op defensiedollars, bleek een wegbereider.
Nu kan je zeggen: dat er voor militaire technologie gouden tijden zouden aanbreken hebben Karp en Peter Thiel, die bij Palantir de grote man achter de schermen is, goed en tijdig gezien. Maar dat doet hun rol geen recht. Zij hebben het huidige bewind niet zomaar zien aankomen, ze hebben het actief naderbij gebracht en hun belangen daarbij voor de komende jaren veiliggesteld. Thiel was in 2016 de eerste techbro die Trump steunde. Hij stelde Musk voor aan Trump. Hij introduceerde ook zijn protegé JD Vance bij Trump, en wist Trump zelfs te overtuigen om Vance, die Trump ooit ‘Amerika’s Hitler’ had genoemd, te selecteren als zijn vice-president.
The Digital Republic is een staaltje sjieke propaganda voor de eigen sector van de twee Palantir-auteurs, maar dat niet alleen. Wat het boek de moeite waard maakt is dat Karp (in rode hoofdletters op het omslag) en Zamiska (in kleinere zwarte letters) onbedoeld een kijkje geven in de ziel geven van een doorgaans nogal gesloten, maar invloedrijke onderneming, waar we nog veel van gaan horen.
Elon Musk, de luidruchtige kampioen van het techkapitalisme, heeft het uiteindelijk niet lang uitgehouden in het centrum van de macht. Na een knallende ruzie op sociale media heeft hij in de president zijn meerdere moeten erkennen. Maar het zou voorbarig zijn daaruit te concluderen dan de politiek haar autoriteit over de wereld van techbros heeft hersteld. Aan de technologische republiek wordt nog hard voortgebouwd: kijk alleen maar naar de grote tech-investeringen, op civiel en militair gebied, en naar de prioriteit die de ontwikkeling van AI krijgt.