DeWolff omarmt in Rotterdam het onverwachte

‘Namens V.O.F. DeWolff mag ik jullie nog één nummer aanbieden.” Zanger-gitarist Pablo van de Poel heeft zojuist ruim anderhalf uur lang als een bezetene het eelt van zijn vingertoppen én stembanden staan raggen. Met broer/drumbeul Luka en orgelvreter Robin Piso gaat hij voor in een dampende eredienst waarin zo’n beetje alle goden der rock ’n roll, blues en soul tevreden zijn gesteld en de bomvolle Rotterdamse Maassilo wordt teruggeworpen naar tijden waarin alles nog goed was.

Maar nu Van de Poel een paar minuten na het jubelende slotapplaus alsnog terugkeert en een toegift aankondigt, voel je toch de teleurstelling door de zaal golven.

Echt? Eén nummertje maar?

Die vrees is – uiteraard – volkomen onterecht. Want dat „ene nummer” worden er natuurlijk toch twee – ‘Nothing’s Changing‘ en ‘Freeway Flight’ – en die zullen samen alsnog een half uur duren. Dus hup, daar gaan weer. Allemaal instappen in de muzikale teletijdmachine die DeWolff heet en op weg naar sonische verlichting nog talloze tussenstops zal maken bij de haltes psychedelische bluesrock, bezwerende boogiewoogie, rauwe country en meeslepende soul.

Dat laatste genre speelt de hoofdrol op het net verschenen, veertiende album Muscle Shoals, dat het Limburgse trio opnam in de gelijknamige legendarische studio in Alabama. Daarop wekken ze soulhelden van weleer – die daar ook allemaal platen maakten – tot leven. En ja, dat is logisch, want DeWolff is de laatste jaren sowieso steeds soulvoller geworden, maar Otis Reddinger of Marvin Gayer dan op Muscle Shoals hebben ze niet eerder geklonken.

DeWolff in de Maassilo in Rotterdam.
Foto’s Andreas Terlaak

Heupwiegen en borstcrawlen

Voor de bijhorende clubtour, die start in Rotterdam, is de band uitgebreid met een bassist en twee heupwiegende en armzwaaiende achtergrondzangeressen die ook als ze niet zingen fanatiek blijven borstcrawlen. De ondersteuning geeft de rest verlichting: Piso krijgt zo een vrijere rol omdat hij niet voortdurend laag brommende baslijnen uit zijn orgels hoeft te toveren. Van de Poel kan af en toe zijn gitaar laten hangen om uit volle borst te zingen, of als een verre, vergeten neef van Little Richard het publiek prekend op te zwepen.

Maar toch. Het hoeft niet, zo bewijst de vlammende toegift die ze ouderwets met zijn drieën eruit knallen en die minstens evenveel (of daarom juist wel meer) indruk maakt.

De grap is dat het eigenlijk niets uitmaakt wát DeWolff speelt, áls ze maar spelen. Hits of uitgesproken publiekslievelingen hebben ze niet. Die hebben ze ook niet nodig. Het deert simpelweg niet welke riff Van de Poel inzet, óók een op het eerste gehoor schijnbaar niemendalletje als ‘Will o’ the Wisp’ zal vroeg of laat aanzwellen tot een gierende rockopera.

Zo weet DeWolff het uitgekauwde hippiecliché – het gaat niet om de bestemming maar de reis – nieuw leven in te blazen: het gaat niet om het nummer, maar de trip. De pompende baslijn uit Jimi Hendrix’ ‘Hey Joe’, de galmende samenzangclimax uit Joe Cockers ‘With a Little Help from my Friends’, de ronkende orgelsolo’s én ijselijke hoge krijspartijen uit ‘Child in Time’ van Deep Purple – ze komen allemaal langs en versmelten met het DeWolff-oeuvre.

Maar wat het zo mooi maakt, zijn de drie jonge honden die zich om beurten uitleven op hun instrumenten in verbluffende improvisaties waarin ze het onverwachte omarmen, dynamiek maximaal uitmelken en elkaar voortdurend ruimte gunnen.

Behalve verbijsterende vingervlugheid en vervaarlijk hoge high kicks met zijn cowboylaarzen beschikt voorganger Van de Poel over een ontwapenend soort bravoure. Terwijl hij vanaf het podium op speakers klimt waarop rode verbodsstickers prijken, verklaart hij doodleuk: „Ik ben artiest, dus ik mag dat.” Wanneer hij zingend door de zaal rent, probeert bij de bar een gratis drankje te bietsen („Mag ik misschien een biertje van jou?”) om vervolgens tóch braaf te betalen („Hier heb je een muntje”).

En hij mag dan na zijn slotwoord parmantig zijn microfoon laten vallen, na die quasi-stoere mike drop en de finale bandbuiging pakt hij die toch weer gewoon op. „Hallo…?” klinkt het vol verwondering door de Maassilo. „Haha! Hij doet het nog!”