Een meertje aan de muur

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, zegt de stiefmoeder in Sneeuwwitje. Dat zegt ze al heel lang, want Sneeuwwitje is een sprookje en die beginnen in de lang verleden tijd. ‘Er was eens’ is nooit gisteren. En inderdaad, reeds de oude Egyptenaren, Grieken, Romeinen, Inca’s, Azteken, Chinezen hadden spiegels. In Turkije zijn fragmenten gevonden van gepolijst obsidiaan die dateren van 6000 jaar v.g.j. (voor gangbare jaartelling) en misschien als spiegel gebruikt werden door de bewoners van Çatalhöyük, een van de eerste steden.

Voor de mythische tijd daarvoor bedachten de Grieken Narcissus, die in het water van een meertje keek, zichzelf zag en prompt verliefd werd. Volgens Ovidius, die het verhaal opnam in zijn Metamorfosen, was het water van dit meertje heel helder. Er had nog nooit een geit of een herder uit gedronken, het was waarlijk onbezoedeld, ‘zilverachtig en glanzend’.

Hoe goed waren de spiegels waar de antieken in keken als ze niet zo’n meertje bij de hand hadden? Obsidiaan is zwart vulkanisch glas. De Grieken keken in brons en zilver. Er zijn wel objecten in musea voor oudheden die worden aangeduid als spiegels, maar erin weerspiegeld word je nooit: de naamgever van het object is verdwenen.

Wat je nu ziet in musea is meestal een groengrijze cirkel, een troebele, dichtgeslibde vijver, geen helder meertje. De versieringen zijn van bijzaak hoofdzaak geworden, de achterkant is de voorkant geworden. En versierd werden ze, de randen en de handvatten van een object zo kostbaar. Maar wat zag de vrouw of man die zo’n met naakte jongelingen of andere voorstellingen versierde spiegel in de hand nam om toch vooral zichzelf te zien? Vrouwen en mannen verzorgden net als nu hun haar en make-up voor een spiegel, maar wat ze precies zagen, blijft raadselachtig. Het verleden mag niet schoongewassen worden, maar kan van één zo’n spiegel in een museum – er zijn er echt een heleboel –  het patina niet weg geschraapt, van een replica het metaal zo gepolijst dat we kunnen zien wat ze toen zagen? Als op een schilderij. Leonardo da Vinci noemde de spiegel de meester van de schilder. Dus. Alberti noemde Narcissus zelfs de uitvinder van de schilderkunst. Dus.

Dat die spiegels uit de oudheid niet zo helder waren als het meertje van Narcissus of de spiegels van nu kunnen we misschien opmaken uit de Bijbel. In zijn eerste brief aan de Korintiërs vergelijkt apostel Paulus het heden met een spiegel, en wat je daarin ziet is onvolmaakt (1 Kor. 13:12). „Als Paulus onze spiegels had gekend, zou hij een andere metafoor hebben gekozen!”, beweert de website theologie.nl.

Misschien is juist het feit dat een spiegel niet zo helder scheen wat het tot een instrument van magie heeft gemaakt. In een wazige spiegel kun je sneller iets anders zien dan in een heldere.

Historici die over de spiegel hebben geschreven laten zich merkwaardig weinig uit over de helderheid van hun onderwerp. Vast staat alleen dat er na de Middeleeuwen een grote verbetering plaatsvindt. Op het eiland Murano bij Venetië werden spiegels van glas gemaakt, helderder en zuiverder dan alles wat eraan voorafging. Volgens een aantal historici valt het moment van ontstaan van de moderne spiegel niet toevallig samen met de Renaissance, als ook het moderne zelfbewustzijn wordt geboren.

Het geheim van de fabricage van de spiegels werd door de Venetiaanse overheid angstvallig bewaakt. Elke spiegel was nog een toverspiegel, ook als je alleen jezelf erin zag. Toch lukt het een minister van de zonnekoning in de zeventiende eeuw enige ambachtslieden naar Parijs te lokken, en weer een paar jaar later is de spiegelzaal in het Paleis van Versailles een feit.

Sindsdien zijn er alleen maar meer spiegels gekomen, en foto’s en film en video, een caleidoscoop aan mogelijkheden om jezelf te zien. Wie schrikt nog van zijn spiegelbeeld als hij het toevallig in een winkelruit ziet? Wie kan zich de eerste keer dat zij zichzelf zag herinneren? Daarvoor moet je waarschijnlijk terug naar de negentiende eeuw. Iedereen weet nu vrijwel voortdurend hoe hij eruitziet.

Die overvloed heeft er waarschijnlijk aan bijgedragen dat spiegels nu niet meer zo hoog in aanzien staan. Maar elke spiegel blijft een toverspiegel. Ik denk aan zout – daar is ook een mooi sprookje over – en aan het nog vrij recente verleden, toen een vriendin na een lange reis weer in een stad was aangekomen, misschien wel Çatalhöyük, en op een ansichtkaart schreef: „Eindelijk weer spiegels!”