Net in de week dat de moordaanslag op de cartoonisten van Charlie Hebdo wordt herdacht, en aandacht voor de precaire positie van politieke tekenaars gepast zou zijn, wees The Washington Post een politieke tekening af. Tekenares Ann Telnaes, al jaren vast verbonden aan de krant, nam per kerende post ontslag.
En ze publiceerde een schets van wat The Post haar lezers wilde onthouden. Ze tekende vijf figuurtjes, in aanbidding geknield voor de zware buik van een standbeeld van Donald Trump. Drie heffen een zak geld als offerande. Eentje zwaait met een lipstick (vul de betekenis zelf even in). En namens Disney ligt Mickey Mouse in complete overgave uitgestrekt. Het is een elegante cartoon die zich vrolijk maakt over de machtigmannen die Donald Trump op de drempel naar zijn presidentschap alvast naar de ogen zien, omdat ze weten aan welke kant hun brood binnenkort beboterd wordt. Een rake trap, echter niet aanstootgevend, nauwelijks agressief. Dus wat is het probleem?
De redactie verklaarde dat Telnaes’ tekening niet kon omdat die inhoudelijk doubleerde met de bijdrage van een columnist. Oftewel: deze mening hadden we al. Ja, maar je had ’m nog niet in een tekening. Anders dan een krantenstuk dreunt een goeie cartoon binnen voor je het weet. Alleen al Telnaes’ zelfvernederende Mickey, daar kunnen woorden niet tegenop.
Telnaes houdt het op censuur. Op een knieval van de krant voor Jeff Bezos, te herkennen in een van de kereltjes op haar tekening. Hij is eigenaar van The Washington Post.
We houden kinderen erbuiten, zei haar bureauchef. Dat deed Ted Cruz juist niet, die gebruikte de meisjes voor zijn campagne, dat was precies Telnaes’ punt. En toch accepteerde ze de beslissing en dat is in lijn met haar artistieke stijl. Ze zet voor gek, ze bijt. Maar vals wil ze niet zijn.
Dit keer stapt ze op, want bij deze afwijzing is er geen spoor van principes. Hier wordt haar de tekenpen gesnoerd om problemen met eigenaar Bezos te voorkomen. Machtige mannen torenen hoog op de top van de apenrots. Hun machtswellust is een dankbaar onderwerp in de kunsten. Denk aan magnaten à la Logan Roy in de serie Succession of Charles Foster Kane in de film Citizen Kane. Elon Musk gaat aan kop – elke keer dat ik hem tekeer zie gaan, kan ik de associatie met James Bonds aartsvijand Blofeld niet onderdrukken. Het enige wat ontbreekt is die angorakat, voor de rest klopt het als een donderbus.
Het kapitaal dat deze cartoonist daartegenover zet, is haar onafhankelijkheid. Ann Telnaes is niet te koop.
Hoe klinkt het als de liefde je tot waanzin drijft? Het Koninklijk Concertgebouworkest roept deze week de hulp in van twee grote operasterren voor het antwoord op die vraag: de Britse topdirigent Antonio Pappano leidt zijn achtste programma bij het orkest; de wereldberoemde mezzosopraan Joyce DiDonato debuteert.
In Het Concertgebouw zelf is DiDonato geen onbekende. Ze komt er al bijna twintig jaar over de vloer met bijzondere programma’s – in september kreeg ze er zelfs de Concertgebouwprijs voor – maar met het huisorkest werkte ze nog niet eerder samen. Best gek, bekende ze vorig jaar in NRC.
Woensdagavond maakte ze haar KCO-debuut. Op DiDonato’s instigatie klinkt er een werk van de Amerikaanse componist Jake Heggie (1961). Een dubbeldebuut, want het is de eerste keer dat zijn muziek op de lessenaars van het KCO staat. Heggie is vooral bekend om een tiental opera’s, maar vanavond klinkt een georkestreerde liedcyclus, in een tweeluik met het beroemdste werk van de Franse romanticus Hector Berlioz (1803-1869).
Lees ook
Dit interview met Joyce DiDonato
Hunkering
Berlioz componeerde in 1830 zijn autobiografische Symphonie fantastique, of ‘een episode uit het leven van een kunstenaar’. Zonder woorden, puur instrumentaal dus, verbeeldt hij zijn eigen hunkering naar een Ierse toneelactrice. De muzikale hel barst los als zijn liefde onbeantwoord blijft en de kunstenaar zichzelf met opium vergiftigt. In een koortsachtige nachtmerrie hoor je doodsklokken luiden, de heksen dansen, en Berlioz’ afgehakte kop van het schavot stuiteren.
Zo’n honderd jaar na Berlioz werd beeldhouwster Camille Claudel op last van haar broer opgesloten in een gekkenhuis. Ze zou krankzinnig zijn geworden na haar destructieve affaire met leermeester Auguste Rodin. De laatste dertig jaar van haar leven bracht ze in de gesloten inrichting door. Nog eens een eeuw later liet Jake Heggie zich door haar verhaal inspireren tot de liedcyclus Camille Claudel: Into the fire, gecomponeerd met de stem van DiDonato in gedachten.
Heggie en Berlioz dus: allebei verhalende muziek over een kunstenaar, over onbeantwoorde en gekmakende liefde, met waanzin tot gevolg. De twee werken lijken in premisse zó sterk op elkaar, dat je het gerust een open deur kunt noemen om ze achter elkaar te programmeren. Die keuze blijkt niet ideaal: de stukken worden eerder tegen elkaar uitgespeeld dan dat ze elkaar complementeren. En dan laat het zich wel raden wie er als sterkste uit de bus komt: het is niet voor niets dat het KCO vrijdag al zijn 250ste uitvoering van de Symphonie fantastique aantikt.
Vernuft
Heggies liedcyclus verbleekt bij het muzikale vernuft van Berlioz. Into the fire moet het meer hebben van zijn indringende sfeerbeelden dan van verrassende wendingen of overrompelende gekte. De klanken van de ‘Prelude: Awakening’ worden bijvoorbeeld mooi spookachtig als een slagwerker met een strijkstok langs het metaal van de vibrafoon schraapt. In het eerste deel (‘Rodin’) grijpt DiDonato je met haar krachtige stemgeluid bij de lurven.
Ingekleed in een wat kalmer, impressionistischer concertprogramma kan dit werk ongetwijfeld een grote indruk maken, maar naast de maniakale koortsdromen uit de Symphonie fantastique blijf je je vooral afvragen hoe het kan dat Berlioz tweehonderd jaar vóór Heggie al zoveel moderner klonk. Het is voornamelijk aan DiDonato’s aangrijpende vertolking te danken dat het atmosferische Into the fire deze woensdagavond overeind blijft, en aan de Pucciniëske intensiteit waarmee Pappano de orkestpartijen kleurt.
Pappano’s dirigeerstijl bezorgde hem een jaar of tien geleden een tennisarm, en daar kun je je als toeschouwer van alles bij voorstellen. Maar zeker bij Berlioz heeft dat verwoede gehouw met zijn armen een grootse uitwerking. Soms laat hij het orkest effectief langs de randen van het lelijke scheren. Dat de strijkers in het tweede deel met flinke portamenti (glijdende noten) spelen, en steeds nét niet helemaal gelijk, versterkt het gevoel dat je aangeschoten van de champagne door een walsende menigte zwabbert. Het opdoemen van de geliefde, als een haarscherpe klarinetsolo, werkt dan ineens ontnuchterend.
Door de orkestklank af en toe haast onhoorbaar zacht te houden, hebben de krankzinnige climaxen twee keer zo veel impact. Houtblazers die zichzelf overschreeuwen, grommende bassen, stampend paukengeweld. En dan die slotakkoorden van de delen, waar het koper steeds zo kraakhelder doorheen priemt! Hoe klinkt het als de liefde je tot zinderende, magistrale waanzin drijft? Nou, zo dus.
Aan de vier zijden van het toneel in de Bourlaschouwburg in Antwerpen hangen schermen waarop boventiteling te lezen is, voor het horende publiek. Op de vloer wordt in het stuk bijna uitsluitend via Vlaamse Gebarentaal gecommuniceerd. Daarmee is de voorstelling [meeuw] van Toneelhuis en Olympique Dramatique, een bewerking van De meeuw van Anton Tsjechov, een unicum voor het Vlaams repertoiretoneel.
NRC-recensent Marijn Lems, horend, bezocht de voorstelling, samen met de niet-horende theatermaker en danser Boaz Blume. Blume geeft les in de Nederlandse Gebarentaal en werkt als vertaler voor verschillende musea. Daarnaast treedt hij op als gebarendichter, en creëerde hij samen met de eveneens dove performer Brendan Lodder de voorstelling Exit Comfortzone!, waarin ze samen met een muzikant en een choreograaf een boeiende uitwisseling aangingen tussen dans, gebarentaal en muziek.
Hoe verschillen hun ervaringen? Hoe spelen de theatermakers daar op in? Ze spraken er na afloop van de voorstelling over, met een tolk.
Marijn Lems: „In [meeuw] staat een gemengde cast van dove en horende performers samen op de vloer. Als iemand die de gebarentaal niet beheerst zag ik geen verschil in taalbeheersing – maar ongetwijfeld kon jij snel zien wie de taal al machtig was en wie het pas tijdens het creatieproces heeft geleerd.”
Boaz Blume: „Nou, ik sprak de dove performers al voor de voorstelling, dus dat hielp! Maar het is een groot compliment naar de horende acteurs dat je bijna geen verschil zag, ik begreep dat ze slechts zes maanden hebben kunnen leren en oefenen. Ik vond het zelf lastig om iets over de uitvoering te zeggen, omdat Nederlandse Gebarentaal en Vlaamse Gebarentaal behoorlijk van elkaar verschillen. Desondanks vond ik Lut Reysen, de oudste dove acteur, fenomenaal in haar gebaren: ze had een bijzonder mooie expressie en prachtig afgeronde handbewegingen.
„Ik vond het heerlijk om eens puur naar de acteurs te kunnen kijken – als ik normaal naar het theater ga kan dat alleen met boventiteling of een tolk, en moet ik mijn aandacht de hele tijd verdelen tussen de vertaling en wat er op de speelvloer gebeurt.”
ML: „Het viel me op dat de boventiteling gedurende de voorstelling van vorm veranderde. In het eerste bedrijf zijn het volledige zinnen, maar gedurende het tweede bedrijf verandert het naar steekwoorden. Daardoor vroeg ik me af: is dit een zuiverdere weergave, heeft gebarentaal zelf een grammatica met vervoegingen of gebaar je eigenlijk alleen kernwoorden?”
BB: „Gebarentalen hebben een eigen grammatica, maar die vastleggen is lastig. Er is niet per se een vaste woordvolgorde of zinsopbouw, daarin kun je variëren. Vervoegingen zijn geen onderdeel van een gebaar zelf – om aan te geven dat iets zich in het verleden of de toekomst afspeelt heb je aparte gebaren.
„Zelf had ik een andere ervaring met de veranderende boventiteling: het was voor mij een uitnodiging om steeds beter op de gebarentaal en de acteurs zelf te letten, omdat die in verhouding ‘rijker’ werd dan wat er nog in de projecties verscheen.”
Scheiding in het publiek
ML: „In de laatste scène verdwijnt de boventiteling zelfs helemaal. Als de twee jeugdvrienden Konstantin en Nina elkaar weer ontmoeten na lang van elkaar gescheiden te zijn geweest, kunnen ze elkaar niet meer verstaan: Konstantin communiceert in gebarentaal en Nina in gesproken taal. Daarmee ontstaat ook een scheiding in het publiek: de horende kijkers kunnen Konstantin niet meer volgen, en de dove kijkers kunnen Nina niet langer verstaan. Net als de hoofdpersonages drijft ook het publiek verder uit elkaar.”
BB: „Interessant, zo had ik er niet naar gekeken. Ik kreeg aan het slot overigens de neiging om de gesproken taal tóch te willen begrijpen – ik had een gebarentolk meegenomen en ik heb tijdens dat gedeelte toch naar haar zitten kijken, ook al was het dus opzettelijk dat ik het toen niet meer begreep.”
ML: „In de boventiteling worden niet alleen de dialogen geprojecteerd. Het volume van het omgevingsgeluid wordt met een decibeldisplay weergegeven, als er een pianotoets klinkt verschijnt er een muzieknoot in beeld, en op een gegeven moment neemt het blaffen van een hond het hele scherm over.”
BB: „Ja en dat blaffen was toen niet te horen toch? In het begin representeren ze dat nog door met een doek te wapperen, maar dat houdt op een gegeven moment op. En ze leken op verschillende manieren met de verhouding tussen geluid en beeld te spelen. De eerste twee keer dat het pistool in de voorstelling afging was de knal zo hard dat ik hem kon horen, terwijl er de derde keer alleen op het scherm van tien tot nul werd afgeteld en bleef het schot zelf achterwege, toch?”
ML: „Inderdaad, het was grappig om alle horende toeschouwers hun vingers al in hun oren te zien stoppen terwijl het geluid uiteindelijk uitbleef.”
Emanciperend
BB: „Ze hebben ook slim gewerkt met hoe geluid voor dove mensen werkt – ik voelde de trilling van het gestamp op de houten vloer, en van de pistoolschoten. Van andere dove kijkers begreep ik dat de bas achterop de tribune nog beter voelbaar was.”
ML: „Wat mij vooral bijblijft is enerzijds de weldadige stilte van de voorstelling, die het drama veel harder aan laat komen dan het geschreeuw waar repertoiretheater regelmatig in verzandt, en anderzijds een besef van het theatrale potentieel van gebarentaal.”
BB: „Mijn droom is dat doven en horenden vaker samen voorstellingen maken. In Amsterdam had je vroeger het Handtheater dat ook Nederlandse Gebarentaal als uitgangspunt nam, dat heeft mij als kind en jongvolwassene enorm geïnspireerd. Het werkt bijzonder emanciperend om theater te zien dat voor en door de dovengemeenschap is gemaakt.”
[meeuw] door Toneelhuis en Olympique Dramatique. Gezien 24/11, Bourla, Antwerpen. Regie: Stijn van Opstal. In Nederland te zien op 17 januari (Den Haag) en 26 januari (Amsterdam). Info: toneelhuis.be
Net in de week dat de moordaanslag op de cartoonisten van Charlie Hebdo wordt herdacht, en aandacht voor de precaire positie van politieke tekenaars gepast zou zijn, wees The Washington Post een politieke tekening af. Tekenares Ann Telnaes, al jaren vast verbonden aan de krant, nam per kerende post ontslag.
En ze publiceerde een schets van wat The Post haar lezers wilde onthouden. Ze tekende vijf figuurtjes, in aanbidding geknield voor de zware buik van een standbeeld van Donald Trump. Drie heffen een zak geld als offerande. Eentje zwaait met een lipstick (vul de betekenis zelf even in). En namens Disney ligt Mickey Mouse in complete overgave uitgestrekt. Het is een elegante cartoon die zich vrolijk maakt over de machtigmannen die Donald Trump op de drempel naar zijn presidentschap alvast naar de ogen zien, omdat ze weten aan welke kant hun brood binnenkort beboterd wordt. Een rake trap, echter niet aanstootgevend, nauwelijks agressief. Dus wat is het probleem?
De redactie verklaarde dat Telnaes’ tekening niet kon omdat die inhoudelijk doubleerde met de bijdrage van een columnist. Oftewel: deze mening hadden we al. Ja, maar je had ’m nog niet in een tekening. Anders dan een krantenstuk dreunt een goeie cartoon binnen voor je het weet. Alleen al Telnaes’ zelfvernederende Mickey, daar kunnen woorden niet tegenop.
Telnaes houdt het op censuur. Op een knieval van de krant voor Jeff Bezos, te herkennen in een van de kereltjes op haar tekening. Hij is eigenaar van The Washington Post.
We houden kinderen erbuiten, zei haar bureauchef. Dat deed Ted Cruz juist niet, die gebruikte de meisjes voor zijn campagne, dat was precies Telnaes’ punt. En toch accepteerde ze de beslissing en dat is in lijn met haar artistieke stijl. Ze zet voor gek, ze bijt. Maar vals wil ze niet zijn.
Dit keer stapt ze op, want bij deze afwijzing is er geen spoor van principes. Hier wordt haar de tekenpen gesnoerd om problemen met eigenaar Bezos te voorkomen. Machtige mannen torenen hoog op de top van de apenrots. Hun machtswellust is een dankbaar onderwerp in de kunsten. Denk aan magnaten à la Logan Roy in de serie Succession of Charles Foster Kane in de film Citizen Kane. Elon Musk gaat aan kop – elke keer dat ik hem tekeer zie gaan, kan ik de associatie met James Bonds aartsvijand Blofeld niet onderdrukken. Het enige wat ontbreekt is die angorakat, voor de rest klopt het als een donderbus.
Het kapitaal dat deze cartoonist daartegenover zet, is haar onafhankelijkheid. Ann Telnaes is niet te koop.