Het donkerste moment van de nacht

De nieuwe rubriek Op deze plek iedere week een rubriek waar we na één aflevering weer mee stoppen. Dit keer ‘Onware clichés’. In deze eerste en tevens laatste aflevering: ‘Het donkerste uur komt vlak voor de dageraad’.


Foto Sunil Aralikatti / EyeEm

De nieuwe rubriek

In Waverley, zijn historische roman uit 1814, laat Walter Scott de opstandige clanleider Fergus MacIvor en zijn mannen ’s nachts een geheime route door een moeras nemen om de Engelse troepen te omzeilen. Eerst worden de Schotten bijgelicht door de sterren, maar „vlak voor de dageraad dooft hun schijnsel uit”, schrijft Scott, en is „het pad niet langer van de duisternis te onderscheiden”.

Dat het vlak voor de dageraad het donkerst is, was in overdrachtelijke zin in Scotts tijd al lang een staande uitdrukking, zo niet een cliché: ook op de moeilijkste momenten moet je hoop houden, want juist dan is de verlossing nabij. Als koning David eens zwaar in de penarie zit, „as it is always darkest just before the Day dawneth”, komt God zijn meest benarde dienaren helpen, schreef Thomas Fuller al in 1650 in zijn ‘atlas’ van het Palestina uit de Bijbel.

Maar is het ook echt zo? W.F. Denning, een Britse amateur-astronoom die een autoriteit werd met zijn waarnemingen van meteoren, was er volkomen zeker van. „In de duizenden nachten die ik buiten heb doorgebracht [heb ik vaak gemerkt] dat vlak voor de dageraad een grotere duisternis als een mantel over de omgeving valt, waarbij voorwerpen die in de voorafgaande uren van de nacht duidelijk waarneembaar waren, worden uitgewist”, citeert de Monthly Weather Review hem in 1914.

In Scotts Schotse roman is het simpel: de sterren zijn niet meer te zien en de zon is nog niet op. Maar Denning zei geen verklaring te kunnen bedenken voor dat korte moment van grotere duisternis. Hij hoopte op hulp van mede-astronomen, maar die is tot op de dag van vandaag niet gekomen.

Na het donker gaat langzaam het licht aan en soms wordt het niet eens helemaal donker. Want „door de nacht schoof de zon die je niet zag door ’t Noorden”, schreef Nescio in ‘De Uitvreter’ (1911). „En ’t laatste licht van den dag schoof mee door ’t Noorden en werd ’t eerste licht van den nieuwen morgen. Zoo raakte de eene dag aan den anderen, zooals dat in Juni altijd is.”

Als een heldere maan de nacht verlicht, maar weer onder is vóór de eerste schemering, ja dan is het vlak voor de dageraad zeker op zijn donkerst

Als Dennings fenomeen al bestaat, want het blijkt niet uit metingen, kan de enige verklaring een subjectieve zijn, denkt Marcel Minnaert. In De natuurkunde van ’t vrije veld (1937) zegt hij te vermoeden dat het alleen tussen de oren bestaat van iemand die gedurende de nacht is gewend aan het donker. De „eerste ochtendklaarte” verstoort vervolgens wel het nachtzicht, maar is nog „te zwak […] en tot een te klein gedeelte van de hemel beperkt om merkbaar te kunnen verlichten”.

In een tijd dat het bijna nergens in Europa ’s nachts nog pikdonker is, stel ik mij voor dat het misschien ook het interval kan zijn tussen de valse dageraad en de echte. Die valse ochtendschemering, ook bekend als het Zodiaklicht, is het zwakke schijnsel dat kort voor de echte soms een tijdje te zien is boven de oostelijke horizon. Het wordt veroorzaakt door interplanetaire stofdeeltjes die zonlicht verstrooien. De profeet Mohammed waarschuwde al voor deze al-fajr al-kaadhib; wacht dan nog even met je ochtendgebed en het breken van de vasten!

Of: als een heldere maan de nacht verlicht, maar weer onder is vóór de eerste schemering, ja dan is het vlak voor de dageraad zeker op zijn donkerst. Dat is binnenkort trouwens het geval, rond 4 of 5 november, leert de tabel met tijden van maanopkomst en ondergang van het KNMI. Maar het is natuurlijk niet wat Denning bedoelde, want op zo’n nacht valt er geen meteoor te zien.

Wat weer wel klopt, is dat het aan het eind van de nacht het koudst is. En het stilst ook, als de nachtdieren alweer rusten en de dagdieren nog niet wakker zijn. En de „nerveuze” beklemming, alsof „de lucht zich verdicht”, waar Denning het over heeft, is óók herkenbaar. Gelukkig is de verlossing dan inderdaad nabij. Want het duurt niet lang meer of daar is eerst het ‘blauwe uur’, en dan komt de godin Eos met haar roze vingers de hemelpoorten voor haar broer Helios open doen.