Column | Heb gerust een beetje meer vertrouwen in Europa

Een man zit in de trein en kijkt uit het raam. Hij wordt steeds ongeruster. Hij heeft de indruk dat mensen elkaar op stations en in dorpen waar de trein doorheen raast iets vreselijks vertellen. Hij ziet hoe ze grote ogen opzetten. Hoe ze elkaar dingen toeroepen, in beweging komen, hun huizen uit rennen. Wat er aan de hand is, weet hij niet. Misschien is er helemaal geen probleem en verbeeldt hij het zich maar. Zijn medepassagiers lijken niets te merken. Of willen ze het niet merken, en stoppen ze het weg?

Net als de treinreiziger in het titelverhaal van Catastrophe and Other Stories van de Italiaanse schrijver Dino Buzzati (1906-1972), zijn veel Europeanen momenteel angstig en onzeker. Het nieuwe jaar begint net, de dagen worden al langer, maar burgers lijken weinig vertrouwen te hebben in wat er komen gaat. Ze zitten in die trein, en het anticiperen op wat ze straks bij aankomst aantreffen – Trump die president is, handelsoorlogen, Rusland dat Europa bedreigt, grote ruzie over de Europese begroting – maakt ze bijna angstiger dan wat er werkelijk gebeurt. Dus iedereen zwijgt en de reiziger wacht bloednerveus tot de trein zijn eindbestemming bereikt.

Hoe doorbreek je dat? Ten eerste door te beseffen dat dingen niet altijd per se fout hoeven te lopen. President Assad is afgezet, de hoge inflatie is verdwenen, Europa produceert intussen meer elektriciteit uit windenergie dan uit gas, zuidelijke eurolanden groeien harder dan landen in het noorden. Ten tweede, belangrijker nog, kun je die verlammende angst doorbreken door vertrouwen te hebben – vertrouwen dat Europa toekomstige uitdagingen aankan als we er met zijn allen maar hard genoeg aan trekken. Gebrek aan vertrouwen in eigen kunnen is in Europa bijzonder sterk ontwikkeld. Te sterk.

Dat is makkelijk te verklaren. De lidstaten hebben de macht in Europa. En zij willen alleen dingen Europees doen als het echt niet anders meer kan – ofwel, op het hoogtepunt van een crisis. Maar er komen altijd weer nieuwe crisissen, want de wereld verandert constant en Europa moet mee veranderen. Daardoor is Europa op elke nieuwe crisis per definitie niet voorbereid en is iedereen bang dat dít de crisis is die Europa gaat nekken. In 2008 was dat de bankencrisis, in 2012 de eurocrisis. Daarna kwamen de vluchtelingencrisis, Brexit, Covid en de oorlog in Oekraïne, die op zijn beurt meer crises ontketende – veiligheid, defensie, energie, enzovoort. Elke keer dachten velen: nu valt Europa van een klif. Maar dat gebeurde niet. Europese landen hebben andere belangen, andere culturen, economieën, taboes, geografie.

Dus ze reageren ze in eerste instantie allemaal anders, op elke uitdaging. Het is daardoor normaal dat ze altijd eerst ruziemaken. Maar wat intussen ook normaal is: dat regeringsleiders dan bijeenkomen en compromissen smeden waar iedereen mee kan leven. Daar is de EU voor uitgevonden: als mechanisme om geschillen vreedzaam op te lossen.

Waarom dat nog steeds werkt? Omdat ons dat sinds de jaren vijftig voorspoed en vrede heeft gebracht, en regeringsleiders niet willen dat dit van een klif valt. De prijs is ze gewoon te hoog. Zelfs voor iemand als Viktor Orbán, die altijd enorme nummers maakt van dat vreselijke Brussel maar achter de schermen in 95 procent van de gevallen akkoord gaat met zijn collega’s.

Helaas weten veel burgers dit niet. Op school leer je van alles over de trans-Atlantische relaties of het nazisme, maar bijna niets over het naoorlogse Europa en hoe het zich altijd met horten en stoten ontwikkelt. En waarom het steeds nieuwe gedaantes aanneemt omdat het altijd op totaal andere uitdagingen en crises moet reageren. We zitten weer middenin zo’n enorme transformatie. Het Europa dat draaide om geld verandert in een Europa dat draait om veiligheid.

Voorspelling: ook in 2025 zal Europa proberen de catastrofe te vermijden. Traag als altijd, en met vallen en opstaan. Zo langzamerhand moeten we daar toch een beetje op kunnen vertrouwen.