Natúúrlijk werd Sifan Hassan afgelopen maand uitgeroepen tot Nederlands sportvrouw van het jaar. Het was alweer de derde keer dat de nu 32-jarige atlete de eretitel van NOC-NSF kreeg toebedeeld, maar het was de eerste keer dat ze zo’n vooraf onmogelijk geachte prestatie had neergezet. Bij de Olympische Spelen in Parijs behaalde ze medailles op drie afstanden, zowel op de baan als op de weg. Na brons op de 5.000 en 10.000 meter won ze met een ongeëvenaarde slotsprint op de Esplanade des Invalides ook de race waar het in de oudheid volgens de olympische mythevorming allemaal mee begonnen was: de marathon. Het leverde haar aan het eind van 2024 niet alleen de Nederlandse uitverkiezing op, maar terecht ook de nog wat aanzienlijker titel van beste atlete van de wereld van de Wereldatletiekbond. Hassan was de eerste Nederlandse atleet die deze eer te beurt viel.
De combinatie van rennen op de baan én op de weg is niet heel gangbaar. Gevraagd naar haar motivatie om niet te kiezen tussen ogenschijnlijk onverenigbare disciplines, had ze bij het NOC-NSF-gala weinig woorden nodig. Ze houdt van „bijzondere dingen”, zei ze. „Ik ben gewoon nieuwsgierig.” Hassan leek zich voor die nieuwsgierigheid haast te verontschuldigen, wat wellicht meer over de tijd zegt dan over de spreker. Zoals vaker charmant struikelend over haar eigen woordenstroom, kwam ze direct na de finish in Parijs met een soortgelijke verklaring voor haar onbegrensdheid. Ze was heus „niet speciaal”, zei ze en kende ook regelmatig angstige momenten. „Alleen heel vaak durven mensen iets niet te proberen. Ik durf het wel.”
In een van de weinige openhartige interviews die ze gegeven heeft, suggereerde Hassan in 2022 dat ze tegenslag nodig heeft om goed te presteren. Over de jaren voordat ze als alleenstaande minderjarige asielzoeker in Nederland belandde, heeft ze altijd weinig losgelaten – alleen dat het voor haar als tiener in Ethiopië „gevaarlijk” was. Misschien dat haar „mentale kracht” groot is door de dingen die ze heeft meegemaakt, zei ze tegen NRC. „Dat ik kan besluiten: oké, nu voel ik even helemaal niets.” Jongeren van nu worden volgens haar te veel gepamperd. Ze hoeven geen beslissingen te nemen en durven dat daarom ook niet meer, filosofeerde ze recent in een ander vraaggesprek over haar buitengewone prestaties.
Hassan is een wereldburger die geboren werd in Ethiopië, ging hardlopen in Friesland, nu woont in de Verenigde Staten en gelukkig uitkomt voor Nederland. De oprechte blijheid die ze na de 42,195 kilometer in Parijs toonde, bleek zo aanstekelijk dat collega-renner Dick Schoof, in het dagelijks leven premier van een kabinet dat nog overtuigd moet worden van nut en noodzaak van opvang van vluchtelingen, haar ter plekke jubelend in de armen viel. En terwijl in Frankrijk bij geestverwanten van ‘schaduwpremier’ Geert Wilders gemor klonk over de hoofddoek die Hassan niet in de wedstrijd maar wel bij de medailleceremonie droeg, prees de PVV-leider zelf op X haar „weergaloze prestatie” de hemel in. Dat ze die hoofddoek droeg, zei ze later, was om te laten zien dat moslima’s sterke vrouwen met een eigen wil zijn. Ze voelt zich „rolmodel”.
Nieuwsgierigheid is meer dan jezelf uitdagen of fysieke pijn opzij zetten. De nieuwsgierigheid die Sifan Hassan aan de dag legt is een levenshouding waar mensen in defaitistische tijden een voorbeeld aan zouden kunnen nemen. Haar optimisme, haar eigengereidheid en opmerkelijk vermogen te verbinden, kunnen in dit nieuwe jaar nog goed van pas komen: alles is mogelijk, voor wie erin gelooft – en vooral ook durft te falen.
Toen in 2023 een akkoord werd bereikt over het oceaanverdrag, was de euforie groot. Onderhandelaars spraken van „een enorm succes voor het multilateralisme”. Milieuorganisatie Greenpeace noemde het akkoord „een teken dat in een verdeelde wereld de bescherming van natuur en mensen kan zegevieren over geopolitiek”.
Ruim twee jaar later, op de oceaanconferentie vorige week in Nice, was van die vreugde weinig over. De zestig ratificaties van individuele landen die de Franse president Emmanuel Macron wilde binnenhalen om het oceaanverdrag rechtsgeldig te maken, kwamen er niet. De teller bleef steken op vijftig – ook Nederland heeft nog niet geratificeerd – plus de toezegging van zo’n vijftien landen dat hun ratificatie eraan komt, zonder duidelijk tijdpad.
Zo gaat het vaker met internationale afspraken over het milieu. Ze kunnen rekenen op brede verbale steun van regeringsleiders, maar als het op daadkracht aankomt, prevaleren nationale belangen. Zelfs een land als Duitsland, voorvechter van streng Europees klimaatbeleid, valt stil als het in Brussel gaat over de vervuiling door de auto-industrie.
Bescherming van de planeet – of het nu gaat om klimaat, natuur of grootschalige vervuiling – kan niet zonder internationale verdragen, en dus mondiale samenwerking. Alleen zo kan het gat in de ozonlaag worden gedicht, zoals is afgesproken in het Montrealprotocol (1989). Alleen zo blijft Antarctica gevrijwaard van grondstofwinning, zoals is vastgelegd in het Antarctisch Milieuprotocol (1998) dat hoort bij het Antarcticaverdrag. Alleen zo kan gevaarlijke opwarming van de aarde een halt worden toegeroepen, zoals is overeengekomen in het Parijsakkoord (2015). En alleen zo kan in de toekomst de oceaan op bescherming rekenen.
Maar is de wereld nog in staat tot zulke grote verdragen? „De volle zee is niet te koop”, zei Macron in zijn toespraak in Nice. „Zoals ook Groenland niet te koop is.” De oceaan mag nooit veranderen in „het Wilde Westen”, waar landen zelf beslissen welk deel van de rijkdom ze nemen, vond VN-chef António Guterres. Volgens de Braziliaanse president Lula, gastheer van de klimaattop in november, hangt „de dreiging van unilateralisme” als een donkere wolk boven de oceaan.
Zo klonk er op de oceaanconferentie veel nauwelijks verholen kritiek op het ‘America First’-expansionisme van president Donald Trump. Maar Trump is niet de enige die de internationale gemeenschap uitdaagt, het multilateralisme wankelt op vele fronten. De inval in Oekraïne heeft laten zien dat Russische steun voor mondiale samenwerking nooit veel meer was dan een Europese illusie, gekoesterd door goedkoop gas. Voor China reikte globalisering nooit verder dan onbelemmerde handel en grondstofdeals.
De laatste jaren is op milieuconferenties ook de argwaan in het mondiale Zuiden tegenover met name de rijke landen alleen maar meer gegroeid – met als een van de dieptepunten het besluit van India op de klimaattop van eind vorig jaar in Azerbeidzjan om openlijk afstand te nemen van de ‘consensus’, omdat de rijke landen onvoldoende betaalden voor klimaathulp.
Het is iets wat juist Europa zich, als hoeder van het multilateralisme, moet aantrekken. Internationale samenwerking heeft een prijs, ook als het gaat over behoud van de oceaan, biodiversiteit en het klimaat. Het zou van roekeloosheid getuigen om die prijs niet te betalen. Want als de planeet daarvan de dupe wordt, worden we dat uiteindelijk allemaal.
Een complete stad platbombarderen? Onbeschaafd – en ineffectief bovendien. Dat vonden de Amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog van de strategie die de Britse luchtmacht hanteerde voor haar aanvallen op nazi-Duitsland. De Royal Air Force legde met tapijtbombardementen hele steden in de as, terwijl de Army Air Force van de Verenigde Staten met precisie-missies industrie en infrastructuur op de korrel nam.
De Amerikanen lieten deze strategie varen toen ze in het voorjaar van 1945 hun bommenwerpers richting Japan dirigeerden. In zes maanden tijd veranderden B-29’s de helft van het Japanse stedelijke gebied in een smeulende puinhoop, met de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki als huiveringwekkend crescendo van de campagne.
Over het waarom achter deze beslissing schreef de Britse historicus Richard Overy het boeiende Regen van verwoesting. De bombardementen op Japan, 1945. Overy is een autoriteit op het gebied van de Tweede Wereldoorlog – en dan met name de luchtoorlog – waarover hij meer dan dertig titels publiceerde. Zijn nieuwste boek is geen uitputtende beschrijving, missie voor missie, van de Amerikaanse campagne tegen Japan, maar een scherpe analyse van de denkprocessen die de Amerikanen tot hun strategie brachten. Hij beantwoordt ook de vraag wat alle verwoesting uiteindelijk bijdroeg aan het besluit van de Japanners „de oorlog te beëindigen” (het woord capitulatie weigerden ze in de mond te nemen).
Overy laat zien dat de Amerikanen begin 1945 bijzonder gefrustreerd waren over de resultaten van hun luchtaanvallen op Japan. Precisiebombardementen berokkenden de industrie nauwelijks schade – mede omdat die niet zo geconcentreerd was als in Duitsland, maar meer verspreid over kleinere bedrijven door de hele stad. Ondertussen realiseerden planners zich dat die Japanse steden grotendeels uit houten gebouwen bestonden. Brandbommen zouden hier een nog vernietigender effect hebben dan in Duitsland.
Brandbomaanval
Generaal Curtis LeMay – de commandant van XX Bomber Command, de eenheid die vanaf eilanden in de Stille Oceaan aanvallen op Japan uitvoerde – besloot daarom een brandbomaanval uit te voeren op Tokio. Op 9 maart 1945 zetten 334 bommenwerpers koers naar de Japanse hoofdstad.
Daar wierpen ze 1665 ton brandbommen af, met vernietigend effect. Binnen een mum van tijd ontstonden er honderden branden. Het vuur werd voortgedreven door een wind die kracht 10 bereikte. „De vuurzee bewoog zich in de vorm van een zuil met de wind mee en verteerde al het brandbare wat hij op zijn weg tegenkwam”, schrijft Overy. „Vrouwen die wegvluchtten met hun baby’s gebonden op hun rug merkten te laat dat hun zuigelingen levend verbrandden.” De schade van de aanval was enorm. Ongeveer 100.000 mensen kwamen om het leven (ter vergelijking: het beruchte bombardement op Dresden op 14 februari 1945 had 25.000 levens geëist), 267.000 gebouwen waren verwoest en een miljoen mensen waren dakloos geworden. LeMay was tevreden over dit resultaat. „Ik heb het gevoel dat het binnen de mogelijkheden van dit legeronderdeel ligt om het Japanse vermogen tot oorlogsvoering te vernietigen.”
Hier ligt een belangrijke verklaring voor het feit dat de Amerikanen deze nieuwe strategie omarmden, schrijft Overy. LeMay en andere hoge officieren wilden dat de luchtmacht na de oorlog een apart krijgsmachtonderdeel zou worden. Nu behoorde ze nog tot het leger. Als het lukte Japan op de knieën te dwingen zonder dat daarvoor een bloedige invasie nodig was, dan zou de luchtmacht daarmee haar onafhankelijke bestaansrecht hebben afgedwongen. Na Tokio kreeg daarom de rest van Japan eenzelfde behandeling.
Wraak was een tweede reden dat de Amerikanen Japanse steden wilden vernietigen. De Japanners hadden onverhoeds Pearl Harbor aangevallen en gedroegen zich bijzonder wreed tegenover Amerikaanse krijgsgevangenen. Ze werden daarom in de Amerikaanse pers regelmatig op racistische, ontmenselijkende wijze neergezet. Een hoge luchtmachtofficier vatte het sentiment over de vijand aldus samen: „Niemand heeft hier het gevoel dat we de Jappen – mannen, vrouwen, kinderen – moeten sparen: gas, brand, wat dan ook om een geheel ras uit te roeien.”
Naar buiten toe bleef de luchtmacht doen alsof er aan de strategie van precisiebombardementen niks veranderd was. Alleen ging het nu om „uiterst accurate aanvallen” met brandbommen – alsof het effect daarvan zich beperkte tot de plek waarboven ze waren afgeworpen.
Nu deze Rubicon was overschreden, was het voor de Amerikanen en minder grote stap om in augustus tot tweemaal toe een atoombom af te werpen boven een Japanse stad. De wens om de oorlog zo snel mogelijk te beëindigen met zo min mogelijk Amerikaanse slachtoffers maakte dat er eigenlijk nooit serieus overwogen is de bom niet te gebruiken.
‘Militaire doelwitten’
Overy moet niets hebben van de theorie dat de VS hun atoomwapens vooral inzetten om Stalin angst aan te jagen. „Intimidatie van de Sovjetleiders werd hoogstens als een mooie bijkomstigheid gezien, maar het was niet de reden dat de bom was ontwikkeld of dat [stafchef] Marshall zijn fiat aan de militaire operatie had gegeven.”
Marshall benadrukte in zijn orders opvallend genoeg dat de bommen tegen „ondubbelzinnig militaire doelwitten” moesten worden gebruikt, terwijl er toch echt hele steden als doel waren aangewezen. President Truman zei hier later over: „Ik heb de minister van Oorlog gezegd de bom zo te gebruiken dat militaire doelen, soldaten en matrozen het mikpunt zijn, niet vrouwen en kinderen.”
Opportune zelfmisleiding, of gebrek aan begrip over de werking van de bom? Overy komt er niet uit, maar concludeert wel dat ook bij de brandbomaanvallen verhullend militair jargon werd gebruikt, terwijl het volkomen duidelijk was dat de vlammen geen onderscheid maakten tussen militairen en burgers.
De bommen op Hiroshima en Nagasaki kostten samen tussen de 150.000 en 250.000 mensen het leven. Keizer Hirohito kondigde op 15 augustus 1945 de capitulatie aan – of het ‘Heilige Besluit’, zoals de Japanners het zelf noemden.
Volgens Overy leidden de atoomaanvallen – of de eerdere brandbom- bombardementen – niet direct tot deze overgave. Ze waren onderdeel van een beslisproces van de Japanse leiding waarin tal van factoren een rol speelden, waaronder de recente oorlogsverklaring van de Sovjet-Unie. De grootste angst in Tokio was volgens Overy dat de bommen en de maritieme blokkade van de Japanse eilanden „een revolutionaire crisis zouden ontketenen” die het hele staatsbestel zou vernietigen, zoals dat in 1917 en Rusland en in 1918 in Duitsland was gebeurd.
Lees ook
‘Hiroshima mon amour’ toont nog steeds dat het leed van een kernbom niet te bevatten is
In zijn nawoord stelt Overy dat de bombardementen op Japan op geen enkele wijze proportioneel waren. Toch vonden ze plaats – en werden ze zelfs noodzakelijk geacht. Dat kwam omdat er sprake was van „stapsgewijze geweldsescalatie” en de „ontwikkeling van een relatieve moraal” die de legitimering mogelijk maakte voor deze meedogenloze aanvallen op burgers.
Dat inzicht is anno 2025, tachtig jaar na het einde van Tweede Wereldoorlog, helaas nog steeds van belang.
Of de gamejournalist van de krant – trots ontkabeld, irritant luidruchtig erover – een dag of twee zou willen Zappen? Ik ben sceptisch. Er wacht in de warme en gemoedelijke schoot van YouTube nog een fijne video van een basgitaarleraar die bedachtzaam een nummer van de band New Model Army analyseert. Op structuur, melodieën, rare songwriterkwinkslagen die mij nooit zouden zijn opgevallen. Degelijke afleiding in barre tijden, ver van de politiek, betrouwbaar en onderhoudend.
Maar vooruit: voor vanavond verlaat ik dit veilige land en betreed het moeras, vol niemendalletjes over vaders die hun drielingen niet uit elkaar kunnen houden, en Limburgse au pairs die het énig vinden dat die Amerikaanse ouders de kleding van hun drie kinderen militant op elkaar afstemmen.
Afleiding? Dan kan ik maar beter niet letten op het verhaal van de zwarte, biseksuele au pair Aron, die met één blik wordt afgekeurd door het paternalistische hoofd van zijn gewezen familie in San Diego. „Ik had meer een meisje in gedachte”, zegt de vader. Pijnlijk. De aflevering poogt eraan voorbij te vliegen – dit hóórt lekkere vakantietelevisie te zijn, het moet „een avontuur” blijven – maar het blijft door mijn hoofd spoken.
Terschellingse duinen
Goed. Afleiding. Waar vind ik die dan wel?
Oerol! Goed, Cornald Maas is wat meer gerimpeld en gebruind dan mijn basleraar, maar de vibe is hetzelfde. Kunst, diepgang.
Zijn tafel staat middenin het lange gras van de Terschellingse duinen. Het publiek ligt uitgeput in het zand. Het is altijd lang, zo’n festival, vermoeiend, warm, elke sensatie lijkt verhoogd en dan platgeslagen – die zintuigelijke herinnering schiet ineens door mijn lichaam. Ze hebben het ook over zintuigen, Cornald, zijn gasten en zijn verslaggever, Carolien Borgers. Carolien heeft zich in een vacuümpak laten gieten. „Als ik had geweten dat er ergens een eiland was waar je vacuüm gezogen kon worden, dan was ik al lang op de boot gesprongen”, zegt schrijver Michel van Egmond.
Over zijn boek wil hij het niet hebben. Ook al dringt Cornald aan. „Het gaat over een schrijver die op zoek is naar een onderwerp om over te schrijven. Dat nu eens een keer niet over sport gaat.” Waar hij en zijn partner, journalist Antoinnette Scheulderman (die weigerde te verschijnen zonder haar hond Dizzy), wel iets over los willen laten is de theatervoorstelling die ze gezien hebben. Het gaat over een theatermaker die een dakloze wil helpen door theater te maken.
Van Egmond en Scheulderman hebben allebei ook weleens iets gemaakt of gedaan om iemand in nood te helpen. Soms gaat dat goed, vertellen ze. Soms niet. „Misschien willen sommige mensen wel gewoon een huis en geld zonder daarvoor iets te doen”, overpeinst Scheulderman, maar nuanceert snel dat helpen misschien gewoon bedoeld is voor professionals. Ja, oké.
In dat half uurtje Opium op Oerol (AvroTros) waan ik me even in een andere wereld. Een plek waar we heerlijk kunnen doorbabbelen over kunst, zonder na te denken over dreigende oorlog, censuur, bezuiniging.
Die gedachte sleurt me de afleiding uit.
Ik zap van Terschelling naar Vlieland, waar Andere Tijden spreekt met ‘tankers’. Dat zijn tankbestuurders, die in 2011 met weemoed een begrafenis hielden voor de wegbezuinigde Nederlandse tanks. „Heel Nederlandse reflex, de dreiging van Rusland was weg”, zucht generaal-majoor Harm de Jong.
De tankers praten veel over jongensdromen, de verslaggevers bestoken hun met soms plagerig seksueel-getinte vragen – „Wat trekt u zo aan in tanks?” vraagt de één. „Dat klinkt bijna als een ontmaagding”, zegt de ander, na een poëtische omschrijving van hoe het is, als je voor de eerste keer een kogel mag afvuren met de tank.
Ze mijmeren nostalgisch door, de tankers. Wat een mooi wapentuig. De geur! Maar over oorlog nadenken, dat doen ze liever niet. Een tank is voor hen afleiding. Voormalige tanker Gerrit Buurman wilde actie, niet oorlog, zegt hij. „Kijk naar Oekraïne.” Wat is het nut, mompelt hij. Wat is het nut?