Op zich is het een nogal voor de hand liggend gegeven voor een jeugdtheatervoorstelling: Kaya is zo bang voor de buitenwereld dat ze zich heeft opgesloten in haar tent, en daar nooit meer uit komt. Zelfs haar moeder en haar docent hebben haar al in geen jaren meer gezien – ook zij kijken alleen maar tegen tentzeil aan als ze met haar praten. Uiteraard komt er dan een plotwending waardoor het meisje op reis moet en stukje bij beetje leert uit haar schulp te kruipen: haar tent krimpt, en kan alleen in de stad gerepareerd worden.
Maar het leuke van TENT, de eerste reisvoorstelling van het nieuwe Nijmeegse jeugdtheatergezelschap De Horde, is met hoeveel fantasie de lotgevallen van het meisje zijn bedacht en vormgegeven. Artistiek leider en regisseur Ramses Graus verdiende zijn sporen bij het objecten- en poppentheatergezelschap Het Filiaal, en hij vertaalt die expertise ook naar zijn nieuwe organisatie: alles wat Kaya meemaakt, wordt in bonte kostuums, maquettes en live videoprojecties op het toneel getoverd.
De acteurs bouwen alle miniatuurtjes, levensgrote personages en alles ertussenin zelf op en spelen zo ook continu met de grens tussen fictie en werkelijkheid. Als Kaya bijvoorbeeld door de straten van een stad dwaalt op zoek naar hulp, hebben de drukke voorbijgangers geen tijd voor haar – en dat dubbelt mooi met dat de acteurs ook écht geen tijd voor Kaya hebben omdat ze de volgende scène alweer moeten voorbereiden.
Eigen draai
Het interessante aan die personages zelf is dat je als volwassen kijker hoe langer hoe meer begint in te zien dat ze allemaal op hun eigen manier een draai geven aan de spanning tussen veiligheid en vrijheid – of, breder gezien, tussen het keurslijf van ordentelijkheid aan de ene kant en het plezier van onvoorspelbaarheid aan de andere kant. Als Kaya aan de streekbuschauffeur vraagt hoe laat ze in de stad aankomen, lacht de hele bus haar uit: „De wegen van de streekbus zijn ondoorgrondelijk.” Later komt ze in het bos iemand tegen die daar is gaan wonen omdat in een huis „de muren op haar afkwamen”. Maar is het hier niet onveilig, vraagt Kaya? Zeker, zegt de vrouw, „maar echte vrijheid is nu eenmaal niet veilig”.
Niet alle personages in de tekst van Eva Gouda zijn even interessant, en de voorstelling verliest vanwege de fragmentarische roadtrip-structuur behoorlijk wat vaart rond het middenstuk. De subtiele maatschappijkritiek over onze hang naar veiligheid blijft – in tegenstelling tot Gouda’s briljante eerdere stuk POPpulisme – ook net wat té subtiel en vrijblijvend. De ontknoping is dan echter weer sterk ontroerend en bevrijdend, op een manier die de in principe voorspelbare plotstructuur van nét genoeg verrassingen en emotionele lading voorziet.
Het slotwoord is aan het koor van tentharingen dat Kaya op haar reis vergezelt, en dat voor die vertellersrol geknipt is omdat het nu eenmaal hun taak is „je stevig op de grond te houden”. Helemaal aan het eind veranderen ze van toon: „Wij zijn een koor van haringen/ wij houden alles recht/ wij houden alles veilig/ maar wil je dat wel echt?”
Aan de vier zijden van het toneel in de Bourlaschouwburg in Antwerpen hangen schermen waarop boventiteling te lezen is, voor het horende publiek. Op de vloer wordt in het stuk bijna uitsluitend via Vlaamse Gebarentaal gecommuniceerd. Daarmee is de voorstelling [meeuw] van Toneelhuis en Olympique Dramatique, een bewerking van De meeuw van Anton Tsjechov, een unicum voor het Vlaams repertoiretoneel.
NRC-recensent Marijn Lems, horend, bezocht de voorstelling, samen met de niet-horende theatermaker en danser Boaz Blume. Blume geeft les in de Nederlandse Gebarentaal en werkt als vertaler voor verschillende musea. Daarnaast treedt hij op als gebarendichter, en creëerde hij samen met de eveneens dove performer Brendan Lodder de voorstelling Exit Comfortzone!, waarin ze samen met een muzikant en een choreograaf een boeiende uitwisseling aangingen tussen dans, gebarentaal en muziek.
Hoe verschillen hun ervaringen? Hoe spelen de theatermakers daar op in? Ze spraken er na afloop van de voorstelling over, met een tolk.
Marijn Lems: „In [meeuw] staat een gemengde cast van dove en horende performers samen op de vloer. Als iemand die de gebarentaal niet beheerst zag ik geen verschil in taalbeheersing – maar ongetwijfeld kon jij snel zien wie de taal al machtig was en wie het pas tijdens het creatieproces heeft geleerd.”
Boaz Blume: „Nou, ik sprak de dove performers al voor de voorstelling, dus dat hielp! Maar het is een groot compliment naar de horende acteurs dat je bijna geen verschil zag, ik begreep dat ze slechts zes maanden hebben kunnen leren en oefenen. Ik vond het zelf lastig om iets over de uitvoering te zeggen, omdat Nederlandse Gebarentaal en Vlaamse Gebarentaal behoorlijk van elkaar verschillen. Desondanks vond ik Lut Reysen, de oudste dove acteur, fenomenaal in haar gebaren: ze had een bijzonder mooie expressie en prachtig afgeronde handbewegingen.
„Ik vond het heerlijk om eens puur naar de acteurs te kunnen kijken – als ik normaal naar het theater ga kan dat alleen met boventiteling of een tolk, en moet ik mijn aandacht de hele tijd verdelen tussen de vertaling en wat er op de speelvloer gebeurt.”
ML: „Het viel me op dat de boventiteling gedurende de voorstelling van vorm veranderde. In het eerste bedrijf zijn het volledige zinnen, maar gedurende het tweede bedrijf verandert het naar steekwoorden. Daardoor vroeg ik me af: is dit een zuiverdere weergave, heeft gebarentaal zelf een grammatica met vervoegingen of gebaar je eigenlijk alleen kernwoorden?”
BB: „Gebarentalen hebben een eigen grammatica, maar die vastleggen is lastig. Er is niet per se een vaste woordvolgorde of zinsopbouw, daarin kun je variëren. Vervoegingen zijn geen onderdeel van een gebaar zelf – om aan te geven dat iets zich in het verleden of de toekomst afspeelt heb je aparte gebaren.
„Zelf had ik een andere ervaring met de veranderende boventiteling: het was voor mij een uitnodiging om steeds beter op de gebarentaal en de acteurs zelf te letten, omdat die in verhouding ‘rijker’ werd dan wat er nog in de projecties verscheen.”
Scheiding in het publiek
ML: „In de laatste scène verdwijnt de boventiteling zelfs helemaal. Als de twee jeugdvrienden Konstantin en Nina elkaar weer ontmoeten na lang van elkaar gescheiden te zijn geweest, kunnen ze elkaar niet meer verstaan: Konstantin communiceert in gebarentaal en Nina in gesproken taal. Daarmee ontstaat ook een scheiding in het publiek: de horende kijkers kunnen Konstantin niet meer volgen, en de dove kijkers kunnen Nina niet langer verstaan. Net als de hoofdpersonages drijft ook het publiek verder uit elkaar.”
BB: „Interessant, zo had ik er niet naar gekeken. Ik kreeg aan het slot overigens de neiging om de gesproken taal tóch te willen begrijpen – ik had een gebarentolk meegenomen en ik heb tijdens dat gedeelte toch naar haar zitten kijken, ook al was het dus opzettelijk dat ik het toen niet meer begreep.”
ML: „In de boventiteling worden niet alleen de dialogen geprojecteerd. Het volume van het omgevingsgeluid wordt met een decibeldisplay weergegeven, als er een pianotoets klinkt verschijnt er een muzieknoot in beeld, en op een gegeven moment neemt het blaffen van een hond het hele scherm over.”
BB: „Ja en dat blaffen was toen niet te horen toch? In het begin representeren ze dat nog door met een doek te wapperen, maar dat houdt op een gegeven moment op. En ze leken op verschillende manieren met de verhouding tussen geluid en beeld te spelen. De eerste twee keer dat het pistool in de voorstelling afging was de knal zo hard dat ik hem kon horen, terwijl er de derde keer alleen op het scherm van tien tot nul werd afgeteld en bleef het schot zelf achterwege, toch?”
ML: „Inderdaad, het was grappig om alle horende toeschouwers hun vingers al in hun oren te zien stoppen terwijl het geluid uiteindelijk uitbleef.”
Emanciperend
BB: „Ze hebben ook slim gewerkt met hoe geluid voor dove mensen werkt – ik voelde de trilling van het gestamp op de houten vloer, en van de pistoolschoten. Van andere dove kijkers begreep ik dat de bas achterop de tribune nog beter voelbaar was.”
ML: „Wat mij vooral bijblijft is enerzijds de weldadige stilte van de voorstelling, die het drama veel harder aan laat komen dan het geschreeuw waar repertoiretheater regelmatig in verzandt, en anderzijds een besef van het theatrale potentieel van gebarentaal.”
BB: „Mijn droom is dat doven en horenden vaker samen voorstellingen maken. In Amsterdam had je vroeger het Handtheater dat ook Nederlandse Gebarentaal als uitgangspunt nam, dat heeft mij als kind en jongvolwassene enorm geïnspireerd. Het werkt bijzonder emanciperend om theater te zien dat voor en door de dovengemeenschap is gemaakt.”
[meeuw] door Toneelhuis en Olympique Dramatique. Gezien 24/11, Bourla, Antwerpen. Regie: Stijn van Opstal. In Nederland te zien op 17 januari (Den Haag) en 26 januari (Amsterdam). Info: toneelhuis.be
Net in de week dat de moordaanslag op de cartoonisten van Charlie Hebdo wordt herdacht, en aandacht voor de precaire positie van politieke tekenaars gepast zou zijn, wees The Washington Post een politieke tekening af. Tekenares Ann Telnaes, al jaren vast verbonden aan de krant, nam per kerende post ontslag.
En ze publiceerde een schets van wat The Post haar lezers wilde onthouden. Ze tekende vijf figuurtjes, in aanbidding geknield voor de zware buik van een standbeeld van Donald Trump. Drie heffen een zak geld als offerande. Eentje zwaait met een lipstick (vul de betekenis zelf even in). En namens Disney ligt Mickey Mouse in complete overgave uitgestrekt. Het is een elegante cartoon die zich vrolijk maakt over de machtigmannen die Donald Trump op de drempel naar zijn presidentschap alvast naar de ogen zien, omdat ze weten aan welke kant hun brood binnenkort beboterd wordt. Een rake trap, echter niet aanstootgevend, nauwelijks agressief. Dus wat is het probleem?
De redactie verklaarde dat Telnaes’ tekening niet kon omdat die inhoudelijk doubleerde met de bijdrage van een columnist. Oftewel: deze mening hadden we al. Ja, maar je had ’m nog niet in een tekening. Anders dan een krantenstuk dreunt een goeie cartoon binnen voor je het weet. Alleen al Telnaes’ zelfvernederende Mickey, daar kunnen woorden niet tegenop.
Telnaes houdt het op censuur. Op een knieval van de krant voor Jeff Bezos, te herkennen in een van de kereltjes op haar tekening. Hij is eigenaar van The Washington Post.
We houden kinderen erbuiten, zei haar bureauchef. Dat deed Ted Cruz juist niet, die gebruikte de meisjes voor zijn campagne, dat was precies Telnaes’ punt. En toch accepteerde ze de beslissing en dat is in lijn met haar artistieke stijl. Ze zet voor gek, ze bijt. Maar vals wil ze niet zijn.
Dit keer stapt ze op, want bij deze afwijzing is er geen spoor van principes. Hier wordt haar de tekenpen gesnoerd om problemen met eigenaar Bezos te voorkomen. Machtige mannen torenen hoog op de top van de apenrots. Hun machtswellust is een dankbaar onderwerp in de kunsten. Denk aan magnaten à la Logan Roy in de serie Succession of Charles Foster Kane in de film Citizen Kane. Elon Musk gaat aan kop – elke keer dat ik hem tekeer zie gaan, kan ik de associatie met James Bonds aartsvijand Blofeld niet onderdrukken. Het enige wat ontbreekt is die angorakat, voor de rest klopt het als een donderbus.
Het kapitaal dat deze cartoonist daartegenover zet, is haar onafhankelijkheid. Ann Telnaes is niet te koop.
Dat Drs. P van ansichtkaarten hield was al bekend: bij zijn eerste tv-optreden in 1964 toonde de zingende doctorandus (Heinz Polzer, 1919-2015) aan presentator Willem Duys voorbeelden uit zijn prentbriefkaartencollectie (en zong daarna zijn lied met het refrein „Er ligt al weer een juffrouw in het trapportaal”).
Dat hij van katten hield was ook bekend – in een van zijn beroemdste liederen ‘De Zusters Karamazov’ zingt hij dat tante Mathilde gif mengt voor tante Constance „terwijl de kater sliep en de pendule liep en de kanarie sprak ‘tjiep tjiep tjiep tjiep’.”
Maar dat Drs. P zijn liefde voor ansichtkaarten en katten ook combineerde is nog niet zo lang bekend. Schrijver Michèl de Jong onthulde in 2019 in de tv-documentaire De terugkeer van Drs. P dat hij bij zijn onderzoek voor de biografie die hij over Drs. P wilde schrijven in diens privéverzameling een enorme voorraad poezenansichtkaarten had gevonden. Daar achterop stonden steeds vijfregelige versjes (kwintijnen) van de doctorandus over de afgebeelde poes. Die kaarten had hij vrijwel wekelijks gestuurd aan zijn vrouw, Mieke Polzer-Burgers tussen 1986 en 2009 – bijna een kwart eeuw.
Bijzonder monument
Uit die ruim duizend berijmde privé-poezenkaarten heeft De Jong nu een bundel samengesteld, die dit najaar uitkwam en onlangs herdrukt is, getiteld De hartelijke poezen van Drs. P. De aandoenlijke en soms grappige versjes met kaarten vormen een bijzonder monument voor het echtpaar, „want als er iets was dat Heinz en Mieke Polzer bond, dan was het wel hun gezamenlijke poezenliefde”, schrijft De Jong in zijn inleiding.
Het echtpaar had ook katten. Mieke Polzer-Burgers bewaarde de poezenkaarten liefdevol in mapjes. Maar ze waren nooit voor publicatie bestemd, anders dan het ontroerende gedicht dat hij schreef over hun geliefde, overleden kat: „Louis is dood, de fiere Cyprioot/ En waar hij niet meer is, daar blijft een gat […]”, opgenomen in de inleiding.
Dat De Jong de poezenverzen en poezenkaarten nu toch gepubliceerd heeft, komt mede omdat ze een nader licht werpen op het door Drs. P altijd zorgvuldig afgeschermde privéleven. Al zijn ze minder wild en absurd dan zijn liederen, de kattenversjes passen in zijn oeuvre. Ze bevatten geen privéontboezemingen, evenmin als zijn liederen. Maar dat Polzer die berijmde poezenkaarten 23 jaar wekelijks aan zijn tien jaar jongere vrouw stuurde, aanvankelijk uit plaatsen waar hij optrad, zegt iets over de verhouding van de echtelieden, vindt de samensteller.
Te veel lol
De Jong vermoedt dat de traditie is ontstaan toen zijn echtgenote na een conflict haar baan als directiesecretaresse bij het Nederlands Theater Instituut kwijtraakte rond 1986. Ze zat voortaan thuis, en vond dat haar man, inmiddels in de zeventig, ook maar beter thuis kon blijven in plaats nachten weg te blijven voor optredens. Maar dat wilde Drs. P niet, hij had er nog veel te veel lol in. Hij ging door met optreden tot 1996. En om zijn vrouw daarmee te verzoenen, stuurde hij haar steevast vanuit de plaats waar hij optrad een poezenansicht.
Zo’n zeventig berijmde kaarten van poezen, gefotografeerde, getekende en geschilderde zijn door De Jong opgenomen in De hartelijke poezen van Drs. P, dat als voorbode gezien kan worden van zijn Drs. P-biografie, die „tegen het uiterste einde van volgend jaar zou kunnen verschijnen”, aldus De Jong desgevraagd.
Foto’s:
Kattenkaarten en -kwintijnen
Heel anders dan de Amsterdamse grachtenIs toch zo’n leuk terrasje in ParijsNaar een consumptie zit ik wel te smachtenMoet ik het halen? Op bediening wachten?Ik ben hier vreemd, en word er niet uit wijs
Ik wou me toch eens even vergewissenVan’t interieur (dit toestel vráágt erom)En naar de zin ervan kan men slechts gissenIk zou zo’n huis als kiespijn kunnen missenWat zegt u – wordt hierin gewoond? Ach kom!
Allicht dat in de stad gevaren loerenHet leven is een permanente strijdZo trachtte men me laatst nog te ontvoerenMaar och, je kijkt niet op van zulke toerenIk heb mezelf gered, en juist op tijd
Waar is dit – Patagonië of Zweden?Of Nieuw-Guinea? Waar het ook mag zijnMen moet daar niet te veel aandacht aan bestedenIk lig hier uitgestrekt op Griekse kledenMaar ben gepost in Alphen aan den Rijn
We zitten met ons beiden in dit mandjeEn voor ’t geval dat u ons nog niet kent:Ik heet Marloes, en dat is FerdinandjeDie slechts voorzien is van een klein verstandjeEn ik ben ook niet erg intelligent