
Thomas Manns Der Zauberberg (1924) las ik voor het eerst toen ik begin twintig was. Ik reisde rond op Sicilië en had het boek als leesvoer voor drie weken in mijn rugzak. Aan het eind van de dag sloeg ik het open en zette ik mijn reis over het zomerse eiland voort in de koele Zwitserse Alpen. De Griekse tempels van Selinunte of Agrigento verbleekten bij wat ik las over de belevenissen van mijn leeftijdgenoot Hans Castorp, een jonge scheepsbouwkundig ingenieur en flegmatieke wees uit Hamburg.
In 1907 gaat hij voor drie weken op bezoek bij zijn neef Joachim Ziemszen, een aspirant-officier die als tbc-patiënt kuurt in sanatorium Berghof bij Davos-Platz in Graubünden. De halve beau monde van het oude Europa, inclusief Rusland, lijkt er te rond te hangen.
Algauw hoort Hans van de geneesheer-directeur, kamerheer Behrens, dat ook zijn eigen gezondheid te wensen overlaat. De Hamburger besluit hierop zijn verblijf te verlengen om zelf kuurgast te worden. Uiteindelijk zal zeven jaar in het sanatorium doorbrengen. Terwijl hem eigenlijk niet zoveel mankeert, want zijn temperatuur schommelt tussen de 37,6 en 37,8.
In de Berghof leert Hans de meest excentrieke mensen kennen, de een is nog vreemder dan de ander. Al lezend in Der Zauberberg , in mijn Siciliaanse hotels, merkte ik algauw dat het sanatorium een wereld was van chaos, liederlijkheid en vooral van de dood, die een verleidelijke macht over iedereen uitoefent en de kuurgasten een ‘kan mij het wat schelen’-mentaliteit bezorgt. Die wereld is het spiegelbeeld van het ordelijke laagland, waar gewerkt wordt en iedereen zich aan de regels van de burgerlijke beschaving van het fin de siècle houdt. In het hooggebergte, kun je aan dat alles ontsnappen en ben je vrij van zorgen. En de dood? Die doet er op den duur ook niet meer toe. Daarom geven de patiënten zich over aan eten, vijf keer per dag, wonen ze lezingen over seksuele vrijheid bij van psychoanalyticus dr. Krokowski en houden ze spirituele seances.
Hans raakt in de ban van de 28-jarige Clawdia Chauchat, een getrouwde Russin met ‘Kirgiezenogen’, die hem doet denken aan zijn vroegere klasgenoot Pribislaw Hippe. Pas twintig jaar later, toen ik Der Zauberberg voor de tweede keer las, samen met Hermann Kurzkes biografie Thomas Mann. Das Leben als Kunstwerk , zou ik het verband leggen met Manns homoseksualiteit, die hij sublimeerde in zijn vrouwelijke personages.
Als twintiger was ik ook verliefd op de ongrijpbare Clawdia Chauchat. Net als Hans Castorp voelde ik hoe het was om afgewezen te worden door iemand die je begeerde en dat je je in zo’n situatie meer laat leiden door je lusten dan door je verstand. Maar Thomas Mann liet me zien hoe Clawdia, die de luiheid, de bandeloosheid en de sensualiteit vertegenwoordigt, je mee kon sleuren in een gevoel van lethargie en verlamming die je eigen ondergang zou betekenen. Daarom laat hij als een duvel uit een doosje de schatrijke Hollandse koopman, koloniaal en Telegraaf-lezer Mynheer Peeperkorn opdraven, een dionysische figuur die Clawdia tot zijn maîtresse heeft gemaakt. Hans verruilt nu zijn liefde voor haar voor een grenzeloze, erotisch getinte adoratie van de vorstelijke macht die Peeperkorn uitstraalt. Al snel zag ik hierin de aantrekking die leidersfiguren kunnen hebben voor iemand met een zwak karakter, zoals Hans. Hij symboliseert de bewondering van de massa voor de dictator, die als het hem niet meer zint zelfmoord pleegt, zoals Peeperkorn ook doet.
Als twintiger was ik ook verliefd op de ongrijpbare Clawdia Chauchat
Nu ik Manns boek voor de derde keer van A tot Z lees, smullend van de lange zinnen, waarin ieder detail, iedere handeling en elk personage uitvoerig worden beschreven, besef ik opnieuw wat een groot kunstenaar hij is. Van die ondergangssfeer in het sanatorium maakt hij een Dickensiaanse slapstick met een serieuze ondertoon, maar ook met humor en ironie. Tegelijkertijd geeft hij je een filosofische boodschap mee in de persoon van de twee boeiendste bijfiguren uit de wereldliteratuur: de humanistische literator Ludovici Settembrini en zijn tegenstander, de mystieke, Pools-Joodse jezuïet en communist Leo Naphta. Hun ellenlange retorische debatten lieten mij als twintiger al zien waar het in de wereld werkelijk om draait: om menselijkheid en cultuur versus totalitair denken, om levensdrang versus doodsverlangen, om opbouw versus vernietiging. En dat alles gaat nog steeds op. Want in de huidige wereld, die gepolariseerder is dan ooit, luistert niemand nog naar elkaar. Alsof Naphta en Settembrini inmiddles van alle daken staan te schreeuwen. De compromisloze Naphta’s lijken daarbij aan de winnende hand, de Settembrini’s hebben het nakijken. En de liberale bourgeoisie is als de kuurgasten in de Berghof: zij kijken onverschillig toe en laten het gebeuren.
