Een vrij goede ‘Dancing in the Dark’ van Springsteen. Radioheads ‘Creep’, ‘Boys Don’t Cry’ van The Cure, een stukje Metallica, wat uithalen van That That, een mislukte poging Grateful Dead. ‘Radar Love’ van Golden Earring zelfs. Een stuk of veertien covers speelt Vampire Weekend als toegift, op basis van verzoekjes uit de zaal. Of het publiek dit het beste of slechtste deel van de show vindt, wil frontman Ezra Koenig weten. „Ha, strikvraag! De show is al voorbij!”, roept hij voordat er een antwoord komt.
Het is verleidelijk om de hele show af te rekenen op die twintig minuten totale chaos. Positief, want wanneer zie je nou een grote band met zo veel plezier hakkelend of juist opvallend soepel zulke grote klassiekers spelen? Negatief, want waarom zou je in vredesnaam na een lange set nog willen kijken naar een band die maar wat aanklooit alsof je in een oefenruimte zit? Maar het is wel kenmerkend voor de losheid die de band na vijf albums omarmd heeft, en het deel van de show ervóór op momenten zo goed maakt.
Een laag gruis
Met de laatste twee albums is er iets veranderd bij Vampire Weekend. Eerst bracht Father of the Bride wat lucht in de knappe, maar soms wat hermetische muziek. Het mocht opeens ook kabbelen, live met ruimte voor improvisatie. Op het dit jaar verschenen Only God Was Above Us, voegde de band een laag gruis toe aan alles wat ze op vorige albums al deden. Het geluid hoeft niet meer zo helder te zijn als het lang was.
Het komt allemaal terug in de show vanavond. Nog steeds zijn er de typische barokke pianopartijen die gespeeld worden als vingeroefeningen, de ritmes en melodieën die knipogen naar Afrikaanse pop, harde overgangen binnen nummers. Maar er zijn nu ook gillende gitaren die dwars door liedjes denderen, knorrende solo’s op een tenorsax, wat stemvervorming, twee drummers die elkaar aanvullen. Alsof de band na jaren elke noot te hebben afgewogen, nu imperfecte scheuren in zijn liedjes toe laat waar dan weer van alles op kan bloeien. Zo kan er zelfs opeens een stukje Mario-soundtrack in de bas opduiken, halverwege de show.
De jolige chaos van de toegift overstemt haast hoe mooi de twee uur ervoor waren. Bijna het hele nieuwe album met nogal wat hoogtepunten, de klassieke meebrulhits als ‘A-Punk’, de mooie geloopte gitaar in ‘Harmony Hall’, het blijft maar komen. En blijkbaar is er na zo’n set dan nog genoeg energie en plezier om dom te keten. Ach, prima ook.
Er zijn mensen die als het buiten meer dan 30 graden is, in tentjes gaan zitten om naar theater te kijken, terwijl het zweet van hun voorhoofden gutst. Ze hebben het er voor over, de bezoekers van theaterfestival De Parade, dat dit weekend z’n jaarlijkse zomerreis langs vier steden aftrapt in Rotterdam. Tussen de voorstellingen door is het zoeken naar de schaarse schaduw op het terrein rond het Depot van Museum Boijmans Van Beuningen, een gigantische spiegelende pot die glimt in de zon. Bezoekers verschansen zich onder de overkappingen van eettentjes, aan picknicktafels op het gras of laten zich rondzwiepen in de karakteristieke Parade-zweefmolen.
Je kunt niet anders dan medelijden hebben met de acteurs die bij deze 35ste festivaleditie in benauwd ogende kostuums door de tenten of houten mini-theatertjes springen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de performers van Het Zuidelijk Toneel in Revenge of the extras. De outfits die Ilse Vermeulen ontwierp, bestaan uit lycra-body’s en uitzinnige maskers. De acteurs spelen namelijk figuranten in een sciencefictionfilm. Zij verwelkomen het publiek alsof zij straks óók zullen figureren in de blockbuster.
Regisseur en schrijver Koen van Seuren brengt ons vervolgens achter de schermen op de filmset. Daar klinken de stemmen van de (onzichtbare) cast en crew en hysterische geluiden van actiescènes, waarbij lasers worden afgevuurd en buitenaards leven knerpend ter aarde stort. Ondertussen moet de figurantenbegeleider (Chiem Vreeken) lunch halen en raken twee edelfiguranten in een steeds heftigere discussie verzeild. De ene (Noah de Nooij) wil vrolijk netwerken en ervaring opdoen; de ander (Emma Vermeulen) is een pessimist die meent dat je alleen door anderen te naaien hogerop kan komen. De situatie escaleert, de figuranten komen in opstand. Revenge of the extras is een echte Parade-voorstelling met actie, humor en visuele effecten. Er is een MeToo-lijntje en een glimp achter de schermen in de filmindustrie, maar meer diepgang hoef je niet te verwachten.
Wilde tocht
Aan de andere kant van het festivalterrein spelen derdejaars theaterstudenten van de HKU. Bij De dagvangst word je ontvangen door onderwereldtypes met een Italiaans accent. Zij organiseren een benefietavond voor ‘arme kindertjes’. Het is blijkbaar nogal een schimmig gebeuren, want iemand met een honkbalknuppel houdt het publiek in de gaten en ‘snitchen’ wordt afgestraft. De benefiet blijkt uit een houtje-touwtje opvoering van een avonturenverhaal over de Nederlandse Hidde (Kees Nieuwerf), die een Italiaans dorpje wil bevrijden van een gewelddadige potvis. Het is een wilde tocht over land en zee, waarbij Hidde dorpelingen (Yassine El Amriti) en zeelui (Bente Jonkers) ontmoet, vergezeld door zijn trouwe maat (Jonathan Zeebregts). Er wordt nogal haastig gewisseld tussen rollen, kostuums, accenten en decors, maar de vormgeving van Pjoot Duel brengt sfeer en zorgt voor mooie wisselingen. Het is een ongepolijste performance, maar de festivalbezoeker – vaak op zoek naar de lach – kan z’n hart ophalen.
Familiewarmte
In een theatertje naast de zweefmolen spelen Kim Aikman en Geoffri Bel Kow Gwe (‘Kom, we gaan’). Aikman beschrijft haar emigratie vanuit Suriname, om in Maastricht een theateropleiding te gaan volgen. Het welkom op Schiphol is weinig hartelijk en er zijn meer moeilijke momenten tijdens de intercontinentale verhuizing.
De twee spelers duiken in de verschillen tussen de Surinaamse en Nederlandse cultuur: de bureaucratie, de veel kortere douche-tijd en de Nederlandse obsessie met fietsen. Mooi zijn de beschrijvingen van wat de spelers achterlieten: familiewarmte of juist de koelte van de airco in de auto. Voor een voorstelling van een half uur is het verhaal nogal vol, maar het spel van de acteurs is zo fris en enthousiasmerend dat je graag met hen meereist en de Rotterdamse hitte even vergeet.
Hoge of lage kunst? Waar ligt de grens en wie kan het eigenlijk wat schelen? Het is een van de vragen die Trajal Harrell voorlegt in de voorstelling Caen Amour, dat (deels) een ode is aan vrouwelijke performers uit de danshistorie, met name de latere negentiende en vroege twintigste eeuw. Niet alleen een vrouw als Loïe Fuller, pionier van de moderne dans die met enorme lappen textiel fantasierijke ‘bewegende sculpturen’ creëerde, ook zogenoemde hoochie coochie-danseressen die op de kermis gewaagde ‘oriëntaalse’ buikdansen presenteerden. Trajal Harrell zet ze naast elkaar, plaatst hun experimenten op één niveau, hij verbindt en vermengt hun stijlen met zijn welbekende catwalk-structuur, die in de loop der jaren elementen van de Japanse butoh heeft geabsorbeerd.
Tijdens het Holland Festival voert hij dit werk uit 2016 in de spierwitte auditoriumruimte van het Stedelijk Museum uit. Als enige decorstuk staat in Caen Amour een eenvoudige blauwe skyline van een ‘Moors’ stadje. Daarvoor is Harrell aan het indansen op nummers van onder anderen Adele, Kate Bush en Sade – rug naar de toeschouwers. Zijn drie medeperformers dragen, vol in zicht, dozen vol kostuums en rekwisieten binnen die zij (onzichtbaar) achter het decor neerzetten.
‘Caen Amour’ op het Holland Festival. Foto Orpheas Emirzas
Parade van kostuums
Dan begint de parade van kostuums die vrijwel nooit ontbreekt in de voorstellingen van de Amerikaan: door kledingstukken tegen hun lichaam te houden, niet altijd op een gebruikelijke manier, nemen dansers Ondrej Vidlar en Thibault Lac steeds wisselende identiteiten aan, van stoere cowboy, kleurig spook tot uitdagende of juist kuis gesluierde vrouw. Harrell zelf roept – met een lange, rode jurk liefdevol tegen zich aangedrukt – de geest op van de legendarische butohdanser Kazuo Ohno, die in een solo een ode bracht aan de vermaarde flamencodanseres La Argentina.
Harrell verbindt knap de lagen met elkaar, maar zijn bekende modus operandi begint ook wat sleets te raken
Wanneer achter het decor een licht wordt ontstoken, verschijnt het silhouet van de naakte Perle Palombe die haar armen ‘oosters’ laat krullen en golven. Die normaal geheime wereld achter het toneel, even geheimzinnig als De Oriënt, wordt door Harrell van zijn mysterie ontdaan. Op een afgesproken signaal mag het publiek naar de ruimte achter het blauwe stadsgezicht lopen om daar alle uitgestalde kostuums en rekwisieten te zien én de (half)naakte Palombe, die als een narretje malle dansjes uitvoert.
Zo verweeft Harrell lijnen in de danshistorie, speelt hij met hoge en lage cultuur, vermengt hij het mannelijke met het vrouwelijke. Het is knap hoe hij die lagen met elkaar verbindt, maar langzaamaan begint zijn bekende modus operandi ook wat sleets te raken. Harrell kondigde al aan dat hij een nieuw hoofdstuk wil beginnen en dat is misschien wel een goed idee.
Als je de Utrechtse zusjes Olivia (11) en Mirte (8) vraagt of ze theater leuk vinden, antwoorden ze met ‘soms’. „Als er veel gedanst wordt, vind ik het soms saai”, zegt Olivia, „maar als er echt een verhaal in zit, vind ik het wel leuk.” Olivia kijkt dan ook liever films dan dat ze naar het theater gaat, maar Mirte niet. Ook al hoeft voor haar niet alles goed te gaan. „Dat is saai”, zucht ze.
Van 20 tot en met 29 juni vindt in Utrecht het festival TweeTakt plaats. Het festival wordt sinds 2001 georganiseerd en is in die tijd uitgegroeid tot een podium voor jeugdkunst in het algemeen – van voorstellingen tot installaties. Tegenwoordig richt de programmering zich op zowel jeugd als volwassenen, maar Tweetakt is zijn oorsprong als jeugdtheaterfestival nog niet vergeten: kunst voor jeugd en jongeren moet serieus genomen worden, vindt de organisatie. Maar waarom is dat eigenlijk zo?
Rosita Segers en Max Laros van Non Creators Company maken al vier jaar jeugdtheater, en hebben al vaker met Tweetakt samengewerkt. Ze denken dat kinderen op school vooral op „een rationele manier” benaderd worden, terwijl het theater een beroep doet op de emoties van kinderen. In hun beeldende en tragikomisiche Tweetakt-voorstelling Ôskwanteklip (6+) spelen ze twee oude mensen, Ger (Segers) en Gon (Laros) die al hun hele leven onafscheidelijk zijn in hun knalgele huisje aan zee. Tot Gon overlijdt, en Ger achterblijft. Nu moeten ze een nieuwe betekenis geven aan het leven én de dood. De voorstelling heeft amper tekst, dus vanaf het moment dat Ger en Gon het podium van de Groene Heuvels van Fort Ruigenhoek betreden, ligt het verhaal omsloten in hun lichamelijke spel. Segers: „Theater is een goede manier om andere hokjes in je hoofd te openen. Dat je een gevoel in jezelf hebt dat je niet kan verwoorden, maar naar een schilderij of voorstelling kijkt en denkt: dat is het!”
Spiegelneuronen
In Utrecht, waar het festival Tweetakt georganiseerd wordt, komen veel leerlingen al op school in aanraking met theater door schoolvoorstellingen te bezoeken, dat heeft de Stadsschouwburg Utrecht onderzocht. Dat zijn speciale uitvoeringen van reguliere voorstellingen die alleen voor leerlingen toegankelijk zijn. In 2024 bezochten 9.629 kinderen en 836 begeleidende volwassenen vanuit het primair of voortgezet onderwijs een schoolvoorstelling in de Utrechtse schouwburg.
De 11-jarige Olivia gaat behalve met school ook met haar ouders en zusje wel eens naar het theater. Ze vindt theater leuk als ze iets leert, vertelt ze: „Bij één voorstelling was er iemand in een hartenpak, toen leerden we over het lichaam.” Van Mirte hoeft dat niet: „Ik vind het leuk als ik er niets van leer, dan is het gewoon grappig.”
Theater is een goede manier om andere hokjes in je hoofd te openen
Maar theater kan je ook iets leren als je het níet doorhebt, zoals de ontwikkeling van empathie, stelt Cock Dieleman, docent aan de Universiteit van Amsterdam. Hij denkt dat sceptici van kunsteducatie de invloed van theater op kinderen onderschatten. „In je hersenen zitten spiegelneuronen die bepaalde beelden en geluiden herkennen en spiegelen waardoor je geneigd bent dezelfde beweging en achterliggende emotie of intentie ook te voelen”, vertelt Dieleman. „Dat wat je ziet, maak je mee in je eigen lichaam. Dat is sterker omdat theater live is.”
In Ôskwanteklip beperken Segers en Laros hun bewegingsvrijheid door op blokken te lopen en hun armen en voeten met touwen aan elkaar te knopen. Daardoor spélen ze niet alsof ze moeilijk kunnen lopen, ze lópen daadwerkelijk moeilijk. Ze vertellen: „Hoe maken we die ouderdom invoelbaar? Dat we niet spelen dat we oud zijn, maar dat kinderen kunnen begrijpen hoe het voelt om oud te zijn en moeilijker te kunnen lopen.” De 11-jarige Olivia herkent dat meevoelen als ze naar theater kijkt: „Ik zag laatst een voorstelling waarop de acteurs op het podium iets aan het zoeken waren, en ik wilde haast mee gaan zoeken.”
De jeugd is de toekomst
Voor Junior Mthombeni, regisseur en speler in Burning City (16+), is de jeugd de toekomst. „Zij gaan de wereld creëren”, vertelt hij. Burning City gaat over de strijd met de chaos van de wereld. Op de catwalk midden in de zaal verschijnen twaalf rappers, dansers, muzikanten en acteurs afkomstig van allerlei generaties en achtergronden. De boodschap: samen kunnen we onze angsten overwinnen. „De catwalk is een metafoor voor de straat, voor de wereld, maar dat maakt ook het publiek onderdeel van het stuk. Er zijn zoveel emoties en angsten die we doormaken, nu doen we het samen.”
De voorstelling ‘Burning City’. Foto Stef Stessel
Segers en Laros spelen graag voor kinderen. „Kinderen zijn super eerlijk en reageren heel intuïtief. Als iets raar is, roepen ze: dat kan niet! Dat is gek! Dat is geen man! Dat is een pop! Ik zie zijn benen hoor!” De betekenis van een voorstelling expliciet uitleggen aan kinderen, willen ze niet. „We houden ook wel van theater dat niet moralistisch is. We willen geen les leren over rouw, maar verbeelden hoe iets kan zijn op een poëtische en absurdistische manier”, zegt Laros.
Theater is niet alleen leerzaam voor jongeren, Laros denkt er zelf ook creatiever van te worden. „Spelen voor volwassenen voelt beperkter”, zegt hij. Mthombeni omschrijft de jeugd als „een vat vol mogelijkheden”. Hij vertelt: „Wat leeft er op dit moment in de maatschappij, wat is belangrijk en wat niet? Na onze voorstelling hebben we altijd gesprekken met de jongeren, en dus zijn wij degenen die moeten bijleren. Dit is niet het theater van het wijzende vingertje.”
Als de Utrechtse zusjes Olivia en Mirte zelf theater zouden maken, zou er helemaal niets goed gaan. „Dat het een totale mislukking wordt, dat alles slecht gaat”, zegt Olivia. „Maar wel grappig slecht”, zegt Mirte. „Ja, dat iemand gaat barbecueën, maar er geen vlees meer is in de supermarkt en ook niet in de tweede of derde supermarkt. En dat dan ook nog de barbecue gejat is door een drone. Dat lijkt me nou leuk.”