Kritiek op de krant klinkt meestal in de mail, soms in een klassieke brief op papier, regelmatig via een formulier op de site, bij ophef in een talkshow, af en toe door de telefoon en incidenteel wordt deze geformuleerd op een kartonnen bord van een verstoorde lezer bij de ingang van de redactie. En dan zweeft er nog een wolk aan meer en minder opbouwend ingestoken feedback door de sociale media.
Twee weken geleden klonken de aanmerkingen aan het adres van NRC op het podium van Pakhuis de Zwijger in Amsterdam, tijdens een avond over ‘Slachtoffers en de media’, onderdeel van een groot project van het Fonds Slachtofferhulp. Ik was er zelf niet, maar zag een registratie op YouTube.
Zonder instemming
De kritiek was al eerder geuit door Saskia Wolters (auteur van What the f*ck. Hoe het falen van instanties leidde tot de moord op mijn broer Joost) op LinkedIn. Doelwit was een bericht dat zondag 22 september verscheen op nrc.nl: ‘Naam dodelijke slachtoffer steekpartij Erasmusbrug bekend’. Dat vermeldde de identiteit van de man die de donderdag ervoor was neergestoken aan de voet van de brug; een oud-collega vertelde dat hij een fijne man was geweest. Drie dagen na publicatie verzochten de nabestaanden via hun advocaat om anonimisering, waar de hoofdredactie dezelfde dag gehoor aan gaf.
In Pakhuis de Zwijger was niet de snelle correctie onderwerp van aandacht, maar het feit dat NRC de naam van het slachtoffer aanvankelijk wel had gemeld en tot nieuws had verheven, zonder instemming van de nabestaanden.
Verslaggever Sheila Kamerman had destijds inderdaad geen poging gedaan om de familie van de man te bereiken. „De oud-collega die ik sprak noemde hem gewoon bij naam. Voor mij speelde ook nog mee dat het duidelijk was dat hij een volkomen onschuldig en toevallig slachtoffer was. Er werd niets over hem gezegd waar je negatieve bijgedachten over kon hebben.”
Van de NRC Code hoeft het ook niet, nabestaanden van slachtoffers om toestemming vragen. Die benadrukt juist het belang van het noemen van namen: „Journalistiek draait om ‘wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe’. Bij het ‘wie’ hoort het vermelden van namen.” Uitgangspunt is dat NRC namen „altijd vermeldt”.
Die norm staat in een digitale omgeving onder druk. Waar een naamsvermelding in de krant ooit alleen nog terug te vinden was voor archiefvorsers die de oude leggers doorliepen, kan een bericht nu plots opduiken als je iemands naam door een zoekmachine haalt. Vandaar ook dat kranten regelmatig verzoeken krijgen van mensen die hun naam uit een artikel verwijderd willen hebben; iets waar NRC terughoudend mee is.
Een gezicht geven
Je eigen naam terugvinden in een oud bericht is één, online steeds opnieuw geconfronteerd worden met de gewelddadige dood van een geliefde kan buitengewoon pijnlijk zijn en een bestaand trauma versterken. Tegelijkertijd is er een beweging die het van belang vindt om slachtoffers ‘een gezicht te geven’. Zo kreeg NRC het afgelopen jaar vragen over het al dan niet publiceren van portretten (en namen) van slachtoffers in Israël en Gaza. Ook in andere gevallen kunnen nabestaanden het prettig vinden dat een overleden geliefde in het openbaar wordt herdacht.
Niet alleen de verlangens en de gevoelens van de nabestaanden kunnen uiteenlopen, dat geldt ook voor het journalistieke gewicht van het noemen van een naam. Als het gaat om het willekeurige slachtoffer van een mesaanval, is diens identiteit van weinig journalistiek gewicht. Bij de moord op een publiek figuur is de naam dat evident wel, maar er is een uitgebreid schemergebied tussen die twee.
Op de avond in Pakhuis de Zwijger werd ervoor gepleit om de journalistieke praktijk en codes aan te passen; nu verschijnen er berichten waarin de privacy van verdachten en daders wel door initialen wordt beschermd, maar die van slachtoffers en nabestaanden niet. Dat werd ondersteund door een op de bijeenkomst gepresenteerd onderzoek van Motivaction. De ondervraagden toonden zich daarin van hun minst voyeuristische zijde. Slechts 11 procent pleitte vóór het in de media noemen van namen van slachtoffers. Twee derde steunde de gedachte om ook slachtoffers in de regel alleen met initialen aan te duiden. (Daar is de NRC Code tegen: „Slachtoffers van misdrijven of rampen worden niet aangeduid met initialen, omdat dit hen criminaliseert; zij worden omschreven of bij naam genoemd.”)
Voortkomende dilemma’s
Onderzoek en discussieavond maken deel uit van een groter project, ‘Slachtoffers in de media’, dat betrokkenen bijeen wil brengen en zo bewustzijn wil kweken over hoe slachtoffers in de media komen – het heeft nu al een uitgebreide site met nuttige wenken en overwegingen opgeleverd. Een van de leidende gedachten is dat persvrijheid en privacy elkaar altijd bijten en dat het dus nodig is de daaruit voortkomende dilemma’s te bespreken.
NRC-hoofdredacteur Patricia Veldhuis liet op de bijeenkomst in een verklaring weten dat zij het betreurde dat de naam van de bij de Erasmusbrug gedode man in NRC stond „zonder dat zijn nabestaanden daarvan op de hoogte waren”. Ze vindt het belangrijk om na te gaan of nabestaanden het noemen van de naam van een slachtoffer op prijs stellen. „Op die toetsing zullen we voortaan nog strenger toezien.” Ze wil, zegt ze, kijken of de NRC Code daarvoor aangevuld moet worden.
Voor het implementeren van zo’n richtlijn is veel te zeggen; tenminste waar het om willekeurige slachtoffers gaat, zoals de man die in Rotterdam werd gedood. Maar de vraag of iemands identiteit relevant is, zullen journalisten altijd zelf moeten beantwoorden.
Arjen Fortuin
Reacties: [email protected]
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.