Het Limburgs moet blijven, vindt de provincie. ‘Als de streektaal eenmaal weg is, is die voor altijd verloren’

Wat is hier gaande? Plotselinge sloop? Een revolutie? Het spandoek, dat deze vrijdagochtend voor het Limburgse provinciehuis hangt, zou zomaar eens voor verwarring kunnen zorgen.  „’t Gouvernemint moot PLAT!” staat erop. Oftewel:  „Het provinciehuis moet plat!.”

Maar het gaat op dit spandoek over plat praten, dialect spreken. En dat doen Provinciale Staten deze vrijdag bij één agendapunt. Dat leent zich ervoor, want het gaat om een voorstel voor een uitvoeringsprogramma dat het gebruik van het Limburgs moet bevorderen.

Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Want hét Limburgs bestaat niet, vrijwel elke dorp of stad heeft zijn eigen dialect.

Het Limburgs leeft nog behoorlijk. In geen enkele andere provincie in Nederland worden de dialecten zo veel gebruikt of luisteren zovelen naar muziek in de streektaal. Tegelijkertijd neemt het aantal gebruikers van de streektaal wel behoorlijk snel af. Met name de jongste generatie spreekt minder vaak dialect. Het maakt dat ook deze vrijdag menig Statenlid pleit voor aandacht van jongs af aan. Wijs ouders op het consultatiebureau al op de invloed op het wetenschappelijk bewezen profijt voor taalvaardigheid van kinderen als gevolg van een opvoeding in Nederlands én dialect. Zorg dat op kinderopvangen ook Limburgs wordt gesproken en gezongen.

1,1 miljoen euro per jaar

„Als de streektaal eenmaal weg is, is die ook voor altijd verloren”, waarschuwt Thea Jetten (GroenLinks). Andreas Simons, een jonge dialectonderzoeker aan de Universiteit Maastricht, spreekt in aan het begin van de vergadering. Hij vergelijkt het al jarenlang stimuleren van de streektaal in Nederlands Limburg met zijn ervaringen in Belgisch Limburg, waar hij vandaan komt. „Daar is wel geprobeerd om erkenning voor de streektaal te krijgen, maar dat werd van hogerhand steeds afgewezen. Het gevolg is dat bijna niemand van mijn generatie in Belgisch Limburg nog dialect spreekt.”

Om te zorgen dat het Limburgs niet alleen geschiedenis heeft maar ook toekomst, wil de provincie de komende jaren 1,1 miljoen euro per jaar stoppen in het stimuleren. Dat geld gaat onder meer naar cultuur, onderwijs en een bewustwordingscampagne. Ook wordt bekeken of Limburg een hogere Europese erkenning voor de streektaal kan aanvragen. De erkenning is er sinds 1997. Met een hoger status komen er meer verplichtingen voor overheden. Ook het Rijk zal dan geld moeten investeren in de Limburgse dialecten.

Statenleden en bestuurders uit Limburg gingen de afgelopen tijd onder meer op bezoek in Friesland om te kijken hoe ze daar met hun taal omgaan.

Voorafgaand aan de vergadering in het Maastrichtse provinciehuis was de vraag wat qua dialectgebruik tijdens deze ene vergadering voor dat ene agendapunt op deze vrijdag eigenlijk mocht. „Dat vergde nog flink wat uitzoekwerk”, vertelt statengriffier Alexander Pregled, „want de Provinciewet schrijft gebruik van het Nederlands voor. In overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken hebben we ervoor gekozen om de voorstellen en de moties in het Nederlands te laten formuleren. Verder mogen Statenleden hun eigen dialect gebruiken. Wie het niet verstaat, kan een koptelefoon opzetten. Tolken vertalen de vooraf ingeleverde toespraken simultaan.”

Het Limburgse provinciehuis beschikt over tolkencabines. Het is nog een erfenis van de Europese top in 1991 op deze plek die leidde tot het roemruchte Verdrag van Maastricht. Ook daarna bewezen ze vaker hun nut, bijvoorbeeld tijdens bijeenkomsten met de Walen en Duitsers van net over de grens.

Links: Debat in het provinciehuis over de Limburgse taal. Linksboven zitten de tolken in vertaalcabines. Rechts: Een van de sprekers was zanger Ton Meisen, die voor de gelegenheid een T-shirt met een deel van het Limburgs volkslied had laten drukken.

Foto’s: Chris Keulen

Mengelmoes

Commissaris van de koning Emile Roemer (SP) laat bij het begin van de discussie heel even horen dat hij op cursus Limburgs is geweest. Hij heeft een beetje van het dialect van Echt en Susteren geleerd. Dat klinkt – ook door de ligging van die plaatsen net iets beneden het midden van de provincie behoorlijk gemiddeld.

Verder laten de verschillende sprekers met hun variëteit aan dialecten de rijkdom van het Limburgs horen. Ze spreken onder meer de dialecten van Sittard, Melderslo, Roermond en Helden. Enkele Statenleden kiezen principieel (om geen toehoorder uit sluiten) of vanwege hun komaf toch voor het Nederlands.

VVD-Statenlid Sabine Koopman, oorspronkelijk afkomstig uit Alkmaar, oogst lof met haar ook deels in het Limburgs gestelde debatbijdrage. Ze excuseert zich bij voorbaat voor de mengelmoes die ze ervan gemaakt heeft en geeft de verklaring daarvoor: als leerkracht op scholen in Weert, Geleen, Sittard, Brunssum en Roermond heeft ze heel veel verschillende dialecten opgedaan.

Het is opvallend hoe weinig mensen in de zaal gebruikmaken van de diensten van de tolken. Alleen in het begin ‘proeft’ iedereen even van de nieuwigheid. „Ook om er even uit te zien alsof we in het Europees Parlement zitten”, grapt gedeputeerde Jasper Kuntzelaers (PvdA, Cultuur) in het Venloos. En behoorlijk wat volksvertegenwoordigers grijpen naar hun koptelefoon, als Anne Marie Fischer-Otten (50PLUS) aan haar betoog begint. Ze spreekt Kerkraads, een behoorlijk buitenbeentje binnen de Limburgse dialecten. „Kerkraads behoort tot het Ripuarisch, een taal die vanaf de vierde eeuw naar ons is toegekomen”, legt Fischer-Otten trots uit. Ze heeft het ook over JS in plaats van GS (Gedeputeerde Staten). Het Kerkraads kent geen g-klank en laat op die plekken een j-klank horen.

Het voorstel over de streektaal kan op veel enthousiasme rekenen. Wel klinkt de waarschuwing dat dialectbevordering niet mag leiden tot extra regeldruk of werklast voor sectoren als het onderwijs en de rechterlijke macht. De partijen op de uiterste rechterflank, PVV, FVD en JA21, waarschuwen bovendien voor het gevaar van oplopende kosten.

Maar aansluitend bij de opvallend milde debattoon (dialect is de taal van het hart, merken diverse Statenleden op) stemt iedereen uiteindelijk toch in. Dan blijkt ook dat de Limburgse dialecten in al hun verscheidenheid soms toch op elkaar lijken. „Voor” is in alle plaatsen gewoon „veur”.