Dansen en feesten tegen de onderdrukking

Uitbundige muziek ontstaan uit onderdrukking, dat is de kern van disco. Disco lijkt luchtig en hedonistisch maar begon ooit als de muziek van gemarginaliseerde inwoners van New York.

Oorsprong was de inval die de politie deed in 1969 in Stonewall, een bar voor homoseksuelen, trans mensen en travestieten in Greenwich Village. Agenten arresteerden homoseksuele klanten omdat ze aan het dansen waren. Dat was verboden. Er ontstond een rel die drie dagen en nachten zou duren: de clientèle van Stonewall wilde zich voortaan kleden zoals ze wilden en ongestoord slow dansen (schuifelen). De emancipatie van de lhbti-gemeenschap waar de Stonewall-rellen het startschot van waren, zou leiden tot de danscultuur: nachtenlang dansen op zelf-georganiseerde vaak illegale feesten, in leegstaande pakhuizen of loodsen. Hier verzamelden zich de mensen die zich achtergesteld voelden in het dagelijks leven: leden van de lhbti-gemeenschap, Afrikaanse Amerikanen, mensen van hispanic afkomst, hier werden ze koning(in) van de nacht.

Hoe klinkt het?

De muziek paste zich aan. Na de omarming van Motown-hits (The Supremes, Marvin Gaye) ontstond de behoefte aan stuwende ritmes, ofwel ‘four on the floor’: de vierkwartsmaat, met de basdrum op iedere tel. Eerst waren het soulnummers die zich slim transformeerden tot discoliedjes door een sensuele versmelting van de juiste beats, blazers, strijkers en smachtende achtergrondzang. Het resultaat klonk gepolijst en ‘sjiek’, denk aan ‘The Love I Lost’ van Harold Melvin. In 1973 zorgde drummer Earl Young voor een revolutie door zijn drumstok om te draaien: met de achterkant gaf hij nog dwingender klappen op de snaredrum. Er volgden meer innovaties: in de boxen werden extra speakers gebouwd voor hoge frequenties. De discotheek als danslocatie kwam in de mode. Dj’s ontdekten een methode om vinylplaten aan elkaar te ‘mixen’ zodat er nooit meer een pauze viel.

Waar gaat het over?

Hoe wervelend ook, onderliggend leed speelde nog steeds een rol. De liedjes van zangeressen als Candi Staton en Ann Peebles zijn bitterzoet: vrolijke muziek met een bedrukte tekst. Vrouwen (en mannen) vallen op foute mannen, worden bedrogen en blijven berooid achter. Of de noodzaak van emancipatie wordt bezongen, zoals ‘Ain’t no stoppin’ us now’ door McFadden & Whitehead. Niet voor niets zong Gloria Gaynor zichzelf toe met ‘I Will Survive’.

De subcultuur kreeg succes: in korte tijd openden zo’n vijfduizend discotheken in Amerika, vooral door het succes van de film Saturday Night Fever, en de bijbehorende soundtrack van The Bee Gees. Hun singles ‘Stayin’ Alive’ en ‘Night Fever’ brachten Amerika en West-Europa in een dans-trance. Ineens maakte iedereen disco, zelfs Rod Stewart en Kiss namen succesvolle discoplaten op.

Daarna volgde de terugslag. Liefhebbers van rock die disco als soft en verwijfd beschouwden, begonnen te ageren. In 1979 werd in een honkbalstadion in Chicago een Disco Demolition Night gehouden waar duizenden rockliefhebbers samenkwamen om discoplaten te verbranden – vaak met homofoob en racistisch motief.

Wat te luisteren?

Maar de disco-roos verwelkte nooit. Muziekhistorisch werd house uit Chicago – vaak instrumentaal en hypnotiserend – de opvolger in de clubs. En disco zelf maakt geregeld een comeback dankzij bijvoorbeeld artiesten als Madonna en Dua Lipa.

Zo loopt de lijn van Candi Staton en Ann Peebles, via Labelle en Donna Summer (‘I Feel Love’) via de house van Frankie Knuckles en Madonna’s Confessions on a Dance Floor (2005) en Future Nostalgia (2020) van Dua Lipa, door naar de toekomst.