Het is net lente in de Poolse hoofdstad Warschau, waar na een maandenlange gure winter overal gele narcissen oppoppen, als in de plenaire zaal van het Poolse parlement opeens een bonkend geluid klinkt. Klop, klop-klop. Op hetzelfde eentonige ritme, dof zoals geluid klinkt onder water.
Vanaf het balkon zien de toeschouwers dat achterin de zaal één van de 460 parlementsleden een speaker heeft meegenomen. Zodra mensen doorkrijgen om wat voor geluid het gaat, begint het gejoel. Eerst vanaf de tribune, dan vanuit de zaal zelf. Vrouwelijke parlementsleden stormen op de man af.
De 35-jarige Dariusz Matecki uit het West-Poolse Szczecin, die met 14.974 stemmen verkozen is tot parlementslid van de nationalistisch-conservatieve partij Recht en Rechtvaardigheid (PiS), ondergaat de commotie met een glimlach. Missie geslaagd.
Vanaf stoelnummer 422, helemaal achterin de zaal, onderbreekt hij het abortusdebat in de Sejm (de Poolse Tweede Kamer) na 47 minuten met het geluid van een kloppend hart. Naast hem plaatst hij een metersgrote poster met daarop de afbeelding van een foetus. Op zijn uitklaptafeltje ligt ‘Kleine Jan’, zoals hij het plastic poppetje van twee centimeter noemt. Zo groot is een foetus van tien weken, vertelt Matecki. Hij staat niet toe „dat in naam van de Poolse wet kinderen worden gedood”.
Als zwijgende toeschouwers kijken ze neer op de verlaten straten van de Mexicaanse stad Culiacán. Op de ene muur, met zijn karakteristieke hoed en rechthoekige bril, is het gezicht van Javier Valdez, oprichter van het weekblad Ríodoce, geschilderd. Hij werd in 2017 op klaarlichte dag doodgeschoten, kort nadat hij de redactie van zijn krant had verlaten. Een paar straten verderop, op de gevel van de krant Diario Adicusción, prijkt het strenge gezicht van Humberto Millán Salazar. Hij werd op een ochtend in 2011 meegenomen door gewapende mannen en een dag later dood aangetroffen in een veld even buiten Culiacán.
De twee journalisten zijn vermoord omdat ze het aandurfden verslag te doen van de georganiseerde misdaad, die hier oppermachtig is. In deze stad in het westen van Mexico richtten Joaquín ‘El Chapo’ Guzmán, Héctor ‘El Güero’ Palma en Ismael ‘El Mayo’ Zambada in de jaren tachtig het Sinaloakartel op, een kartel dat sindsdien is uitgegroeid tot een wereldwijde organisatie met een miljardenomzet. Het kartel beheerst het dagelijks leven en mijdt tegelijkertijd de schijnwerpers. Aandacht in de pers is niet welkom, journalisten die zich er toch aan wagen, zijn hun leven niet zeker.
Mexico is een van de gevaarlijkste landen ter wereld voor journalisten. Sinds 2000 werden in het land ruim 160 verslaggevers vermoord. Nog eens tientallen journalisten zijn er de afgelopen decennia ontvoerd en worden nog altijd vermist. Weinig landen – buiten oorlogsgebieden als Syrië, Gaza of Oekraïne – zijn zó dodelijk voor de pers. Vorig jaar werden alleen in Bangladesh en de Palestijnse gebieden meer journalisten omgebracht. Afgelopen oktober was het nog raak: binnen 24 uur werden twee journalisten doodgeschoten, een in de door geweld geplaagde staat Michoacán, een ander in de stad Colima.
Journalisten, vrienden en familieleden eisen een jaar na de moord op Javier Valdez, mede-oprichter van de krant Riodoce, gerechtigheid. Foto Rashide Frias/AFP
Misdaad of corruptie
Bij vrijwel alle aanslagen op journalisten is er een gemene deler: het zijn verslaggevers die zich bezighouden met misdaad of corruptie. In Culiacán is sinds september vorig jaar sprake van een enorme geweldsuitbarsting, nadat oprichter ‘El Mayo’ Zambada werd opgepakt. Volgens zijn advocaten werd hij erin geluisd door een van de zonen van ‘El Chapo’ Guzmán, die een levenslange gevangenisstraf uitzit in de Verenigde Staten. Na de arrestatie is tussen de zoon van Zambada enerzijds en twee zonen van Guzmán anderzijds een strijd uitgebroken om de macht over het Sinaloakartel.
De impact op Culiacán is enorm. In drie maanden tijd zijn er bijna zeshonderd doden gevallen. Zeker zevenhonderd mensen zijn slachtoffer geworden van ontvoering – voor losgeld, om gedwongen voor een kartel te vechten, of omdat ze voor bendelid worden aangezien. Overdag lopen mensen gehaast met hun hoofd naar beneden over straat, als ze al buiten komen. Winkels en restaurants gaan tegen het einde van de middag dicht of openen helemaal niet. Het openbaar vervoer stopt zodra de nacht valt. De enige voertuigen die dan nog rondrijden zijn patrouilles met zwaarbewapende militairen en geblindeerde SUV’s, waarschijnlijk van kartelleden.
Een man loopt langs een muur bij de kathedraal van Culiacán waarop alle vermiste inwoners uit de stad zijn afgebeeld. Foto Luis Antonio Rojas/The Washington Post
Voor journalisten zorgt de karteloorlog in Culiacán voor nieuwe uitdagingen. Hoewel het Sinaloakartel de stad altijd heeft beheerst, was het zeker in het centrum lange tijd relatief rustig. De vrouwen, kinderen en familieleden van de kartelleden woonden hier, winkelden hier, gingen hier naar school. Maar sinds ‘El Mayo’ Zambada als laatste oprichter van het kartel achter tralies is verdwenen, vechten de jongere generaties een machtsstrijd uit waarin de voorheen ongeschreven wetten niet meer lijken te bestaan. En waarin de lokale pers opnieuw doelwit is van de georganiseerde misdaad, die ook een informatieoorlog lijkt uit te vechten.
hoofdredacteur en mede-oprichter RíodoceIsmael Bojórquez
Ismael Bojórquez, hoofdredacteur en mede-oprichter van RíodocePrivéfoto
„Ik werk al 35 jaar als journalist in Culiacán. Ríodoce heb ik 21 jaar geleden opgericht, onder meer met Javier Valdez. Wij houden ons bezig met onderzoeksjournalistiek, met een focus op de georganiseerde misdaad. Hier, in de staat Sinaloa, bevinden we ons in de wieg van de wereldwijde drugshandel, dus het is belangrijk om daar ook over te schrijven.
„Schrijven over de georganiseerde misdaad is altijd een risico. Niet alleen in deze staat, maar in vrijwel alle staten in Mexico worden journalisten vermoord. Maar welke keus hebben we? Moeten we stoppen met schrijven over misdaad omdat we worden bedreigd? Of moeten we de bedreigingen zien als een teken dat onze journalistiek kracht heeft?
„Je kunt niet over alles schrijven. De familie van narco’s is een rode lijn. Je kunt bijvoorbeeld niet de kinderen van machtige narco’s onderzoeken en over hen schrijven als ze niet eerder in de publiciteit zijn gekomen. Doe je dat wel, dan loop je gevaar.
„Ik herinner me de moord op Javier nog goed. Ik sprak met hem op de redactie, hij liep naar zijn auto, en twee straten verderop werd hij klemgereden, gedwongen uit te stappen en met twaalf kogels doorzeefd. Daarna hebben we besloten dat alleen nog ervaren verslaggevers de straat op mogen om onderzoek te doen. Jongere journalisten moeten eerst ervaring opdoen vanaf hun bureau.
„In de huidige karteloorlog zijn we heel voorzichtig met welke informatie we brengen. De twee groeperingen gebruiken actief sociale media om verhalen over aanslagen, schietpartijen en ontwikkelingen te delen. Als je daarin meegaat, help je ze met hun propaganda. En in bepaalde wijken van de stad komen we niet meer.”
eindredacteur El DebateGustavo Lizárraga Reyes
Gustavo Lizárraga Reyes, eindredacteur van El Debate.Privéfoto
„Ik werk al 26 jaar bij El Debate. Een groot deel daarvan heb ik me beziggehouden met misdaadverslaggeving. Ik vind het fascinerend en afschrikwekkend tegelijk om te zien hoe machtig de misdaad hier is, en hoe groot de rol van politie en autoriteiten daarin is. Ondanks mijn ervaring zijn er dingen waar ik niet aan kan wennen. De dreigementen zijn het ergst. Er is geen opleiding ter wereld die je daarop kan voorbereiden.
„Zeker als je je op straat bevindt, het echte verslaggeven, moet je je aan de regels van de straat aanpassen. Je kunt worden doodgeschoten. Je kunt verdwijnen. Mijn regel is altijd: je eigen leven gaat voor. Als iets niet publiceren betekent dat je daarmee je leven redt, dan moet je dat doen. Niets in de journalistiek is het waard om voor te sterven.
„In oktober werd onze redactie op klaarlichte dag beschoten. Twee volle magazijnen van een AK-47 werden geleegd op de personeelsingang, de kogelgaten zitten er nog. Twee jonge verslaggevers werden in november korte tijd ontvoerd nadat ze verslag hadden gedaan van een schietpartij. En dan is er nog Sergio, een van onze krantenbezorgers en vader van twee kinderen. Hij is op een dag verdwenen en we hebben hem niet meer gezien.
„Als er nu ergens schietpartijen zijn, wachten we tot de politie de boel heeft afgezet. Daarna vertrekken we in een colonne met alle voertuigen van alle kranten, radiostations en televisiezenders in Culiacán tegelijk naar die plek. Er is meer saamhorigheid, we zien elkaar niet meer als competitie. Iemand er zomaar op uitsturen om verslag te doen, is er niet meer bij.”
verslaggever Revista EspejoMarco Vizcarra
Marco Vizcarra, verslaggever van Revista Espejo.Privéfoto
„Ik ben geboren en getogen in Culiacán en werk hier nu dertien jaar als journalist. De situatie momenteel is uniek, met name vanwege de hoeveelheid mensen die de afgelopen maanden zijn verdwenen en vermoord. Het is schrikbarend hoe ontvoering momenteel wordt gebruikt als wapen.
„Ik heb voorzorgsmaatregelen genomen om mijn werk te kunnen blijven doen. Ik zet mijn naam niet meer onder artikelen en schrijf niet meer over narco’s, alleen nog over hun slachtoffers. En er zijn een hoop plekken, met name buiten Culiacán, waar mijn collega’s en ik niet langer heengaan.
„Die blinde vlekken, die we zonas silenciadas (het zwijgen opgelegde zones) noemen, zijn het moeilijkst. Toen de oorlog net losbarstte, probeerden we naar een dorp op een half uur rijden van Culiacán te rijden, met een karavaan persvoertuigen. Onderweg stuitten we op een wegblokkade. We moesten onze telefoons inleveren en omdraaien. We mochten er niet langs.
„Zo zijn veel dorpen soms al maanden afgesloten van de buitenwereld. Er zijn geen autoriteiten of journalisten. Als burgers zelf beelden delen op sociale media, kunnen ze worden vermoord. We hebben geen idee wat daar speelt, behalve dat het er zeer gewelddadig is.
„De strijdende partijen gebruiken die blinde vlekken door via sociale media en WhatsApp-groepen hun eigen verhaal te creëren. Met video’s, propaganda en eenzijdig materiaal doen ze voorkomen dat ze de strijd winnen. Daarom zijn we nu vooral bezig met analyses en het aanleggen van een database, om het grotere plaatje te laten zien en weg te blijven van informatie die moeilijk te verifiëren is.”
Saoedi-Arabië heeft ‘systematisch obstructionisme’ tot een kunst verheven. Weinig landen weten op zo’n creatieve manier klimaatonderhandelingen te ontregelen – ook afgelopen jaar weer, bij de top in de Azerbeidzjaanse hoofdstad Bakoe. Daar weigerden de Saoediërs volgens insiders iedere discussie over het geleidelijk ‘wegbewegen’ van fossiele brandstoffen. Daarover waren juist een jaar eerder, op de klimaattop in Dubai, afspraken gemaakt. Ook over de rol van vrouwen in het klimaatbeleid wilde de Saoedische delegatie niet praten.
De term systematisch obstructionisme werd in 2008 gemunt door Joanna Depledge, onderzoeker aan de universiteit van Cambridge. In een artikel in het wetenschappelijk tijdschrift Global Environmental Politics, getiteld „Striving for No” (‘streven naar nee’), schrijft ze dat „onderhandelaars bij mondiale conferenties [doorgaans] actief op zoek zijn naar collectieve overeenstemming over het probleem dat op tafel ligt”. Zo niet Saoedi-Arabië. Landen houden weliswaar het eigenbelang in het achterhoofd, maar proberen toch een voor hen gunstige deal te sluiten. Het beleid van het oliekoninkrijk is er volgens Depledge alleen op gericht een deal te voorkomen.
Dat begon al bij de Earth Summit van 1992 in Rio de Janeiro. Op advies van de Amerikaanse olielobbyist Don Pearlman, in het Duitse opinieweekblad Der Spiegel ooit gekroond tot „hogepriester van de koolstofclub”, wist Saoedi-Arabië de wereld ervan te overtuigen dat consensus het doel moest zijn bij onderhandelingen over een complex onderwerp als klimaatverandering. Een besluit heeft meer kracht als het in grote eensgezindheid door de wereldgemeenschap is genomen, in plaats van alleen te steunen op een gewone meerderheid. Voor de enorme veranderingen die de klimaatcrisis van landen vraagt, van álle landen, lijkt consensus een goed idee.
Lees ook
Eerst heel lang traag, dan ineens supersnel: zo werkt het vaak met kantelpunten. Kan dat ook met de klimaattransitie?
Vetodreiging
Maar de keerzijde van consensus is dat scherpe kantjes gemakkelijk uit akkoorden verdwijnen om alle partijen binnenboord te houden – precies zoals Pearlman hoopte. En omdat ieder land kan dreigen met een veto, is consensus een recept voor tijdrekken; niet voor niets eindigen klimaatconferenties al jaren met grote vertragingen. Saoedische delegaties zijn groot, goed voorbereid en zeer kundig, volgens Decades of Systematic Obstructionism, een onderzoek van het Climate Social Science Network. Als bij andere partijen de vermoeidheid toeslaat, hebben de Saoediërs altijd wel een paar frisse ‘reservespelers’ klaarstaan.
De Noorse onderzoeker Morten Flisnes geeft in zijn proefschriftWhere You Stand Depends on What You Sell (2019) legio voorbeelden van Saoedische obstructie bij klimaatonderhandelingen: lange speeches houden terwijl de tijd dringt en daarna klagen dat onderhandelingen uitlopen; blokkades opwerpen over onbeduidende kwesties die afleiden van waar het echt om gaat; hameren op procedures (over toegezegde vertalingen, afwijkingen van de agenda, enzovoort); bagatelliseren van de klimaatwetenschap (de Saoediërs willen in slotverklaringen van een klimaattop hooguit „kennis nemen van” belangrijke klimaatrapporten, en ze nooit „verwelkomen”).
Yvo de Boer, voormalig hoofd van het klimaatbureau van de Verenigde Naties en tientallen jaren namens Nederland en de Europese Unie betrokken bij de onderhandelingen, is sinds anderhalf jaar een van de adviseurs voor duurzaamheid van het Saoedische staatsoliebedrijf Aramco, het grootste olie- en gasconcern ter wereld. Ook hij vindt het jammer dat de strategie van de Saoediërs „primair defensief” is, zegt hij in een telefoongesprek.
Volgens De Boer zijn de Saoediërs vooral bezorgd „dat er in het onderhandelingsproces dingen gebeuren die hun huidige businessmodel schaden”. Hun centrale strategie is erop gericht om te voorkomen dat er vooruitgang wordt geboekt die in hun nadeel uitpakt. „Het probleem is natuurlijk dat bijna alles ten nadele van hen is.”
Overigens heeft Saoedi-Arabië volgens De Boer daarbij wel degelijk een legitiem belang. Hij wijst op artikel 4 van het klimaatverdrag uit 1992. Daarin staat expliciet dat bij de vormgeving van het mondiale klimaatbeleid rekening moet worden gehouden met „landen waarvan de economie sterk afhankelijk is van inkomsten uit de productie, verwerking en export, en/of van de consumptie van fossiele brandstoffen en daaraan gerelateerde energie-intensieve producten”.
De Boer ziet het als zijn belangrijkste taak om de Saoediërs erop te wijzen dat ze hun economie moeten diversifiëren. „Gebruik de welvaart van vandaag om je businessmodel aan te passen aan een wereld die geen klimaatverandering wil. Ontwikkel andere manieren om je product te benutten, dan door het te verbranden voor energie-opwekking. Gebruik het geld dat je verdient voor zonne-energie, om waterstof te maken en die te exporteren.”
Lees ook
De bodem van de diepzee is ook militair terrein
Wereldwijde energiemix
In 2020 waren de Saoediërs nog niet zover. Hun Oil Sustainability Program (OSP) heeft volgens de bijbehorende website de ambitie „om wereldwijd kansen en toepassingen te creëren voor koolwaterstoffen [lees: olie en gas] als een concurrerende energiebron, zowel vanuit economisch als vanuit milieuoogpunt, terwijl koolwaterstoffen op de meest efficiënte en duurzame manier deel blijven uitmaken van de wereldwijde energiemix.”
Ayman Shasly, een van de hoofonderhandelaars van Saoedi-Arabië, hamerde in 2018 in een interview met de klimaatwebsite CarbonBrief op het economische belang van fossiele brandstoffen. „We willen er echt zeker van zijn dat alles wat we doen, wat met energie te maken heeft, geen impact heeft op de wereldwijde economische groei, op de strijd tegen armoede… We hebben tijd nodig. Dat kan binnen vijftien, twintig of dertig jaar zijn. Het is gewoon een kwestie van vraag en aanbod.”
Saoedi-Arabië ziet zichzelf volgens Shasly als dubbel slachtoffer van klimaatverandering. „We worden getroffen door klimaatverandering, misschien wel meer dan wie dan ook”, zei hij tegen CarbonBrief. „We zijn een woestijnland dat zwaar afhankelijk is van deze ene bron van inkomsten. We hebben zo’n kwetsbare, fragiele economie. Dankzij de olie eten we, voeden we, reizen we, onderwijzen we onze mensen, hebben we medische zorg.”
Het doet De Boer denken aan de ‘dutch disease’ – de Hollandse ziekte, een term uit de economische wetenschap die teruggaat naar de jaren zestig toen de Nederlandse economie eenzijdig afhankelijk was van export van de net ontdekte gasvoorraad. Nederland heeft zijn gasinkomsten volgens De Boer mede gebruikt om de economie op een andere leest te schoeien. „Saoedi-Arabië staat voor dezelfde uitdaging als Nederland destijds.”
De Tunesische campagne ‘#Winou El Petrol’ (‘Waar is de olie’) had rond 2015 veel succes. Mensen droegen gele T-shirts met de slogan erop in vet gedrukte Arabische letters. Op internet verschenen gefotoshopte beelden van wereldleiders die zich in tekstballonnen afvragen waar de olie is. En een rapnummer: „Ze hebben ons de mond gesnoerd toen we over olie begonnen. Ze zeiden dat Tunesië leeg is: ‘Ga maar gewoon lol trappen’.”
Veel Tunesiërs konden niet geloven dat de buurlanden Algerije en Libië vol olie zaten terwijl Tunesië slechts over een paar verwaarloosbare olieveldjes zou beschikken. Volgens sociologen was de woede bij de bevolking vooral veroorzaakt door het gevoel dat de opbrengst van de schaarse Tunesische grondstoffen oneerlijk werd verdeeld terwijl de winsten vooral naar grote multinationals gingen.
Ineens in trek bij oliebedrijven
Bijna tien jaar later is Tunesië toch in trek bij grote oliemaatschappijen, zij het om raffinaderijen te bouwen, merkt een Tunesische energie-expert met goede contacten bij de directie Energie van het Tunesische ministerie van Industrie, Mijnen en Energie. „Buitenlandse olieraffinaderijen staan in de rij voor een vestigingsvergunning. In enkele maanden kwamen er zo’n vijftien aanvragen binnen”, aldus de expert, die niet met zijn naam in de krant wil, omdat de informatie vertrouwelijk is.
Oorzaak is dat de vraag naar olie wereldwijd afneemt en Amerikaanse en Europese olieraffinaderijen het hoofd moeilijk boven water kunnen houden. Ze kampen met allerlei milieuregels en hoge CO2-belastingen. „Zo zijn Azië en Afrika in trek geraakt”, weet de energie-expert. Tunesië doet namelijk niet moeilijk over het milieu, heeft meerdere havens en ligt dicht bij Europa. Raffinaderijen kunnen olie importeren uit buurlanden Libië en Algerije, in Tunesië bewerken en vervolgens exporteren. „Algerije is heel gesloten en Libië politiek te instabiel om zich er te vestigen.”
Inmiddels is een commissie benoemd om de aanvragen te beoordelen, aldus de expert, terwijl de raffinaderijen hun best doen concurrenten te overtroeven. Wat dacht Tunesië van een nieuwe havenpoort? Of een waterontziltingsinstallatie? Anderen oefenen op een minder subtiele manier druk op de regering uit. „Die zeggen dingen als: houd er rekening mee dat ons dossier op het bureau van president Kais Saied ligt”, inspelend op de angst bij ambtenaren zich diens woede op de hals te halen. Saied, die in 2021 alle macht naar zich toetrok, staat bekend als populariteitsgevoelige autocraat die, als het in zijn belang is, ambtenaren rustig neerzet als „verraders” of „agenten van het buitenland”.
Tunesië heeft nu slechts één olieraffinaderij, de STIR, bij de noordelijke havenstad Bizerte. Dit staatsbedrijf produceert nog geen derde van de brandstoffen die het land nodig heeft. De rest wordt geïmporteerd uit Libië en Algerije. Met een of twee raffinaderijen erbij kan het land snel en goed vooruit, gelooft de energie-expert. „Als we het slim spelen, komt ons land straks tegen een spotprijsje aan olieproducten. Handig voor een land dat ruimhartig brandstoffen subsidieert. De milieuschade valt door de moderne technologie nu erg mee. Daarbij hebben bedrijven vanwege hun eigen veiligheid er zelf ook belang bij milieuregels te respecteren.”
Milieuwetgeving mag geen belemmering voor het bedrijfsleven vormen
Dat zo’n strategie moeilijk is te combineren met de energie-ambities – Tunesië wil dat in 2030 zo’n 35 procent van de energie duurzaam is opgewekt, tegen 3 procent nu – is volgens de expert niet iets dat de Tunesische regering wakker houdt. „De ambtenaren die zich bemoeien met duurzame energie zijn bij de besluitvorming betrokken, maar ons land blinkt niet uit in strategisch denken. Zo gaat het zeer schaarse water voor een prikkie naar waterslurpende internationale textielbedrijven. Volgens een circulaire van de regering-Said van enkele maanden terug mag milieuwetgeving geen belemmering voor het bedrijfsleven vormen.”
Achterliggende reden is dat de schatkist zo goed als leeg is. Mehdi Abdelli, oud-woordvoerder van het ministerie van Milieu, wordt moedeloos van het gebrek aan interesse in duurzaamheid. „Milieu is in Tunesië bijna een taboe. Het ministerie wordt genegeerd en heeft geen geld en capaciteit om serieus onderzoek te doen. Laat staan om regels te handhaven. De raffinaderij bij Bizerte is een goed voorbeeld. Iedereen weet dat olieraffinaderijen continu C02 uitstoten, maar over de STIR is in 65 jaar bij mijn weten maar één milieurapportage verschenen, in 2013.”
Milieutechnisch gezien mag de STIR intussen nauwelijks meer een olieraffinaderij heten, vinden experts. Zelfstandig energie-expert Mohamed Ghazi Ben-Jamia gaf leiding aan het Tunesische filiaal van een internationale oliemaatschappij uit Koeweit en was in die functie betrokken bij onderhandelingen met de Tunesische regering over een tweede raffinaderij. „Renovatie van de Tunesische raffinaderij is economisch niet haalbaar, was onze conclusie. Alle apparatuur moet worden vervangen. Het zou slimmer zijn een nieuwe raffinaderij te bouwen. We zaten toen in de race voor een vergunning voor een nieuwe raffinaderij, maar die aanbesteding is vanwege een intern conflict afgeketst.” Tunesië heeft door zijn ligging veel potentie op het gebied van olie, maar heeft tot nu toe alle kansen gemist.”
Houden zo, mailt een woordvoerder van milieuorganisatie Greenpeace aan NRC. „Olieraffinaderijen kunnen een verwoestende uitwerking hebben op de lucht- en waterkwaliteit. Omwonenden lopen daardoor meer risico op ademhalingsziekten, en waterbronnen gaan teloor. Door de wereldwijde verschuiving naar hernieuwbare energie zullen er in 2050 waarschijnlijk minder olieraffinaderijen zijn. Maar veel rijke landen verplaatsen hun raffinaderijen liever naar elders dan te investeren in minder CO2-uitstoot”, aldus de woordvoerder, die Noord-Afrika en West-Azië noemt als regio’s die het meeste last hebben van deze „neokoloniale praktijken”.
Internationale wetgeving
De anonieme energie-expert krijgt in Nederland wel bijval van energiemarktdeskundige Cyril Widdershoven. „Als voor de bouw van nieuwe raffinaderijen gebruik wordt gemaakt van Europese technologie, valt de milieuschade mogelijk erg mee. Internationale oliemaatschappijen, zeker de beursgenoteerde, kunnen het zich niet permitteren er een zooitje van te maken.” Energie-expert Ben-Jamia is daarvan niet overtuigd: „Oliemaatschappijen zullen nooit genoeg investeren om de milieuschade tot een minimum te beperken. Dit vergt strenge internationale wetgeving. Zodat oliemaatschappijen en landen bij overtreding opdraaien voor de kosten van de veroorzaakte schade, met straffen die hoog genoeg zijn om ze ervan te weerhouden opnieuw te vervuilen.”
De naam van de Tunesische olie-expert is bekend bij de redactie.