Mooie klassieke muziek en humor worden niet vaak in één adem genoemd. Voor veel klassieke muziek geldt inderdaad dat het mooi is in al haar ernst, maar er zijn momenten dat het me verbaast hoe serieus publiek blijft kijken terwijl het overduidelijk heel grappig is wat er klinkt.
Neem nou het allerlaatste staartje van de Achtste symfonie van Dvorák. Je hebt er een hele symfonie met allerlei mooi melodisch materiaal op zitten, dat nét een beetje fragmentarisch blijft en twijfelt tussen mooie landschappen en showmuziek. Als voorlaatste klinkt er een mooi sereen opdoemende herhaling van het hoofdthema van het vierde deel.
Maar daarna. Wisten we maar wat Dvorák tóén heeft gedacht. Het klinkt alsof hij vier à vijf scenario’s klaar had liggen, maar dat beneden het avondeten al werd opgediend. Alsof hij toen besliste: ‘joh, ze kunnen me wat, ik doe ze gewoon allemaal’. De instrumentgroepen buitelen over elkaar heen om er zo vlug mogelijk maar op allerlei manieren een einde aan te breien, en wel zo plotseling dat het me – pardon serieuze buren – altijd hoorbaar op de lachspieren werkt. Dus ook woensdag, bij het Concertgebouworkest onder de aimabele Iván Fischer.
Wonderbaarlijke Maria João Pires
De zaal zit woensdag natuurlijk niet stampvol voor Dvorák, maar voor wereldpianist Maria João Pires, die het Negende Pianoconcert van Mozart kwam spelen. Tachtig is ze al, met drieënzeventig(!) jaar ervaring met pianoconcerten van Mozart. Ja, die is te horen. Het pianistisch gemak waarmee ze snelle speelse noten aaneenrijgt is wonderbaarlijk. Ze speelt over het algemeen zacht, vriendelijk zakelijk.
Het KCO speelt vinnig, maar wel op de manier van je oude opa die met pretoogjes doet alsof hij boos is. Fischer legt het orkest naadloos tegen Pires aan, dragend maar expressief, met een eigen stem bij elke inzet, maar met een duidelijk plan: Fischer weet feilloos welke inzet een eigen kracht mag hebben en welke steunend op de achtergrond moeten blijven, zodat het orkest Pires nooit een haarbreed in de weg legt.
Het is een uitvoering die je geestelijk naar het podium zuigt. Zeker in het rustige tweede deel, waar ze momentjes heel zacht en kwetsbaar speelt; alsof ze even een scheurtje in haar pantser aan je laat zien. Die momentjes zijn zo kort en soms zo plotseling tussen het nuchtere spel door, dat je het gevoel krijgt dat alleen jíj even die kwetsbaarheid hebt gehoord. Wel jammer dat er veel gehoest werd.
Zwerftochten door het woud
Dat Pires er zo mooi uit kwam, had ook te maken met het ‘voorprogramma’: Diepenbrocks ‘Zwerftochten door het woud’ uit de suite Marsyas, van een minuut of twaalf. Op zichzelf al een mooi werk dat uitdieping verdient, maar Fischer gebrúikt het ook goed in de lange lijn van het concert: het fluwelen strijkerslandschap en de sfeervolle fluitpartij ontwikkelen zich wel, maar blijven in relatief milde regionen, zonder op welke manier dan ook de aankomende Mozart het gras voor de voeten weg te maaien.
In ‘Dvorák’ vermoed je dat de spaarzame repetitietijd vooral naar Diepenbrock en Mozart zijn gegaan. In Dvorák mis je soms wat scherpte die de fragmenten duidelijker in elkaar doen haken, maar er valt genoeg te genieten. Bijvoorbeeld door de glashelder blinkende trompetopening van het vierde deel en de subtiele bassen. Tijd om Dvorák aan te scherpen is er nog genoeg: het concert klinkt donderdag, vrijdag en zondag nog in Amsterdam, en volgende week in Luxemburg en Parijs.