Opinie | Kamel Daoud beschrijft niet het Algerije dat ik ken

Slechts één grote Algerijnse krant zette de prestatie in een klein hoekje op de voorpagina en slechts een handjevol van zijn naaste collega’s feliciteerde hem publiekelijk op sociale media. De meeste Algerijnen lijkt het nieuws niet veel te doen.

Zelf kan ik niet zeggen of Kamel Daoud de meest prestigieuze literaire onderscheiding van Frankrijk, de Prix Goncourt, verdient. Ik heb zijn laatste boek niet gelezen en zoals veel van mijn Algerijnse leeftijdsgenoten van Generatie Y ben ik dat ook niet per se van plan. Zoals ook geldt voor de Frans-Algerijnse immigratieakkoorden van 1968 [die speciale rechten verlenen aan Algerijnse staatsburgers, een regeling die Frankrijk momenteel heroverweegt] of de recente erkenning van Macron dat het Franse leger schuldig is aan de moord op Larbi Ben M’Hidi [de moord op deze leider van de Algerijnse onafhankelijkheidsbeweging in 1957 door Franse militairen werd eerder door Franse politici ontkent], lijkt Kamel Daoud veel relevanter in Frankrijk dan in zijn thuisland.

Vanwaar deze onverschilligheid voor zo’n getalenteerde schrijver?

Ik herinner me dat ik zelf ook nooit erg bereid was sympathie voor Daoud op te brengen. Ik had vluchtig enkele van zijn columns gelezen en vond zijn perspectief vrijwel altijd overdreven of eenzijdig.

In een artikel in The New York Times uit 2016 getiteld The Sexual Misery of the Arab World schreef hij: „Tijdens de zomer in Algerije trekken brigades salafisten en lokale jongeren, opgehitst door de toespraken van radicale imams en islamistische tv-predikers, eropuit om de lichamen van vrouwen te controleren, vooral op het strand. De politie jaagt stelletjes op in openbare ruimtes, zelfs getrouwde koppels. Tuinen zijn verboden terrein voor verliefden. Banken worden doormidden gezaagd om te voorkomen dat mensen dicht bij elkaar gaan zitten.”

Het Algerije dat hij beschrijft herken ik misschien uit enkele uitzonderlijke verhalen, die ook hier ronduit veroordeeld en belachelijk gemaakt worden. Maar met de manier waarop Daoud ze brengt lijkt hij het rechtse publiek in het Westen te willen behagen.

Weloverwogen

In maart 2022 ontmoette ik hem. Ik werkte als tussenpersoon voor een Japanse journalist die naar Algerije zou vliegen om Daoud te interviewen over zijn volgende boek. We spraken af in een viersterrenhotel met uitzicht op de Middellandse Zee in Oran. Daoud was punctueel, langer dan ik had verwacht en beleefd. Hij liep met snelle passen en zijn tenen een beetje naar binnen gekeerd. We schudden elkaar de hand, gingen zitten en bestelden koffie en bruiswater.

We werden al snel onderbroken door een onberispelijk geklede dame die me aan een van mijn tantes deed denken. „Het spijt me dat ik stoor. Ik wilde alleen maar zeggen dat ik het vervelend vind dat mensen je aanvallen, en dat ik volledig aan jouw kant sta. Ook al lees ik niet veel, ik sta achter je. Ga zo door”, sprak ze bijna emotioneel.

Een paar minuten later werd ons gesprek opnieuw onderbroken, ditmaal door een man in de lobby. „Ik wilde je even complimenteren met alles wat je doet. Veel succes”, zei hij terwijl hij langsliep. Ik herinner me nog hoe verbaasd ik was. Niet alleen vanwege de oprechte emoties van zijn fans, maar ook omdat ik de man zelf steeds aardiger begon te vinden. Hij was helder en verfrissend.

Wanneer het op de Algerijnse samenleving aankwam, gebruikte Daoud keer op keer een eenvoudige lens

Het interview ging over de Covid-19-pandemie in Algerije en de parallellen tussen ons tijdperk en De pest van Albert Camus, dat zich ook in Oran afspeelde. Toen Daoud werd gevraagd naar zijn belangrijkste observaties tijdens de lockdownperiode, zei hij dat hij „de stilte had herontdekt”. „Stilte stelt je in staat om jezelf en de wereld te horen. In tegenstelling tot wat we denken, zijn stilte en de nacht niet langer vanzelfsprekend met elkaar verbonden. We moesten opgesloten worden om het te herontdekken.”

Het gesprek kwam op een van de belangrijkste dilemma’s in Camus’ roman, namelijk dan wel op een gevaarlijke plek verblijven, dan wel dierbaren achterlaten. Opnieuw had Daoud een weloverwogen antwoord: „Voor mij is het vanzelfsprekend dat ik in Algerije blijf wonen, omdat ik de vrijheid heb om te reizen. Als je vrij bent, zie je je leven anders. Mensen die weggaan, doen dat omdat ze geen keuze hebben. Kijk eens naar deze zee.” Hij wees over zijn schouder naar de Middellandse Zee. „Voor een toerist is het uitzicht ontspannend, maar als je er niet overheen kunt reizen, is het een muur.”

Na het interview maakten we samen een wandeling door de stad en liet hij ons zien waar in Oran Camus verbleef. Hij was zelfs zo vriendelijk om ons bij hem thuis uit te nodigen om het gesprek voort te zetten. Maar toen de Algerijnse samenleving ter sprake kwam, dook de Daoud van zijn columns weer op, waarbij hij ingewikkelde kwesties reduceerde tot seksuele frustratie en religieuze onderdrukking.

Ziehier de dualiteit van Daoud: de schrijver die diepzinnige literaire en filosofische inzichten biedt, en tegelijkertijd maatschappelijke problemen in al te simpele kaders plaatst.

Tijdens ons gesprek in het hotel was ik onder de indruk van zijn genuanceerde observaties over abstracte begrippen zoals ‘stilte’ en zijn menselijke kijk op migratie. Maar wanneer het op de Algerijnse samenleving aankwam, gebruikte hij keer op keer een eenvoudige lens, die geen mogelijkheid bood om in of uit te zoomen en andere factoren in overweging te nemen.

Ik begon me af te vragen of de rechtse Franse politieke en culturele elite hem misschien juist daarom zo waarderen: hij verkondigt standpunten die hun aannames en vooroordelen over de Algerijnse arbeidersklasse weerspiegelen. Om deze te mogen uiten, hebben ze een Algerijn nodig.

Politieke voordelen

Ook nadat ik Oran achter me had gelaten, dacht ik nog veel over Daoud. Ik sprak met vrienden over hem en vroeg me daarbij af: hoe kan iemand die zo intelligent is zo’n simpele kijk op de dingen hebben? Gelooft hij echt wat hij schrijft, of doet hij dat om politieke en economische redenen? En wat zou ik erger vinden?

Ik moest ook denken aan een anekdote die hij ons in Oran had verteld over zijn tijd als journalist voor Le Quotidien d’Oran tijdens de Algerijnse burgeroorlog (1992-2002). Hij deed verslag van een vermeend bloedbad van de Gewapende Islamitische Groep (GIA) in de buurt van Relizane en herinnerde zich levendig dat hij de heuvel op rende in de richting van het dorp en mensen voorbij zag stromen in de tegenovergestelde richting. Op de plaats van het misdrijf vond hij geen intacte lichamen, enkel verspreide lichaamsdelen. Zulke gebeurtenissen kunnen je allicht zo vormen dat je niet langer bereid bent om genuanceerd na te denken over een onderwerp als islamisme.

Toch was de unanieme reactie van vrienden dat Daoud precies wist wat hij deed door Algerije af te schilderen op een manier die de racistische rechtervleugel diende, met als doel om politieke voordelen te behalen. Geleidelijk aan begon ik het ook zo te zien.

De eerste tekenen die deze conclusie ondersteunden kwamen tijdens de Algerijnse Hirak-protesten tegen het Algerijnse regime, toen Daoud op een misleidende manier de omvang van de protesten afschilderde om de regering van president Tebboune te legitimeren, wat hem exclusieve toegang tot de president opleverde. Als columnist voor Le Point kon hij zijn werk voortzetten zonder te worden gehinderd door de Algerijnse autoriteiten, in tegenstelling tot andere, objectieve, journalisten, die beschuldigd werden van buitenlandse invloed. En vanwege zijn terughoudendheid in het bekritiseren van de koloniale erfenis van Frankrijk in Algerije, werd hij uitgenodigd op bijeenkomsten op de Franse ambassade en dineerde hij zelfs met president Macron in Algiers. Uiteindelijk kreeg hij het Franse staatsburgerschap.

Maar wat mijn kijk op Daoud echt veranderde, was zijn artikel Brief aan een onbekende Israëliër in oktober 2023. Daarin framet hij de Algerijnse steun aan de Palestijnse zaak simpelweg als rancune, door te zeggen: „Ik heb altijd geleerd dat ik de Jood, de Israëliër, niet mocht kennen, omdat je de vijand was van God, van Palestina, van gerechtigheid, van de profeet en van bijna alles. Ik nam het je kwalijk en ik droomde weleens van je verdwijning.”

Als een Algerijnse intellectueel een concept als vestigingskolonialisme, dat we [Algerijnen] allemaal maar al te goed kennen, zo schromelijk verkeerd weergeeft, moet dat wel met opzet zijn.

Mijn felicitaties aan Daoud voor de Prix Goncourt – hij zal ongetwijfeld een waarderend publiek vinden. Maar zolang hij minachtend schrijft over de Algerijnse samenleving, zal die waardering eerder een Franse zijn dan een Algerijnse.

Dit artikel werd geselecteerd en vertaald in samenwerking met 360 Magazine.


Lees ook

Meer herdenkingen, maar nog altijd geen échte erkenning van de moordpartij op Algerijnse betogers in Parijs

Anne Hidalgo, de burgemeester van Parijs, bij een herdenkingsdienst van het bloedbad in het centrum van Parijs.