Ze zijn er nog, uit vervlogen tijden. Tijden zonder Tesla’s aan de laadpaal, warmtepompen, zonnepanelen, soms twee telefoons per persoon. Monumentale gebouwtjes waarvan niet direct duidelijk is dat er binnen elektriciteit wordt omgezet in laagspanning om huizen in de omgeving van stroom te voorzien.
Het prachtige kleine gebouwtje op het platteland aan de Huizingerweg in het Groningse Huizinge of dat bij Grijpskerk, eveneens in die provincie. De peperbussen in Amsterdam en Diemen, met reclame beplakt of iets kunstzinniger onder handen genomen. 69 transformatorhuisjes hebben de status van rijksmonument.
Foto’s Ruchama van der Tas
Maar de meerderheid van de ongeveer 100.000 transformatorhuisjes – of trafohuisjes – is niet per se een verrijking voor het landschap, of een lust voor het oog. Zeker de moderne variant niet; groene of grijze bakken met waarschuwingen voor elektrisch gevaar, vaak plompverloren op een grasveld gezet. Met een beetje geluk heeft iemand hem in ieder geval nog met graffiti beklad.
En er moeten er de komende twintig jaar nog zo’n 50.000 bij komen, omdat het Nederlandse stroomnetwerk overbelast is. Transformatorhuisjes verdelen elektriciteit zo goed mogelijk over de buurt. Ze zijn de definitie van praktisch; bewoners zitten niet bepaald te wachten op zo’n lelijk ding in het zicht. En ze kunnen erover klagen, maar aan de komst van zo’n huisje kunnen ze weinig doen – ze dienen een publiek belang. Wat rest: ze op z’n minst een stuk minder lelijk maken.
Foto’s Ruchama van der Tas
Zoals het CDA in Dordrecht eerder dit jaar in een motie schreef: het is „ongewenst” dat trafohuisjes „zonder esthetische toetsing” geplaatst worden. De gemeenteraad nam die motie vervolgens aan. In Amsterdam was er dit jaar eenzelfde motie, ‘elegante transformatorhuisjes’ genoemd, van CDA, GroenLinks en Volt. Ook daar ging de raad akkoord. In Amsterdam moeten nieuwe trafohuisjes voortaan meer zijn dan een saaie bak, ze moeten passen in de buurt waar ze staan.
Voor fotografe Ruchama van der Tas begon een tocht langs Nederlandse trafohuisjes met al die mooie monumentale gebouwtjes, die ze vooral in de provincie Groningen en rond Nijmegen vond. Huisjes met een verhaal, omdat ze soms voor meer dan elektriciteit werden gebruikt. „Het transformatorhuisje in Grijpskerk was tof. Daar stond de tekst bij: ‘Op 26 oktober 1944 werd het bevolkingsregister van de gemeente Grijpskerk hier verborgen voor de bezetter.’”
De meeste gemeenten zullen de komende twintig jaar kiezen voor de moderne standaardvariant. Regionale netbeheerders als Liander en Enexis moedigen mensen wel aan iets van die lelijke dozen te maken. Wat mag en wie betaalt, dat moeten buurten en kunstenaars vervolgens met de gemeente overleggen.
Dat ook de moderne trafohuisjes er niet lelijk uit hoeven te zien, bewijzen voorbeelden in Amsterdam en Rotterdam. Daar zijn ze een canvas voor streetart. In 2021 voorzag Johan Moorman het gebouwtje op het Amsterdamse Hoofddorpplein van het pixelkunstwerk Empower yourself. Negen jaar eerder maakte Fabrice Hünd van een trafohuisje aan de Willemsparkweg een mozaïekkunstwerk.
In Rotterdam, waar de Heemraadssingel overgaat in de Graaf Florisstraat, staat sinds 2009 het ‘Transformatie Huisje’, een ontwerp van Roeland Otten. Als je er aan alle kanten recht voor staat, wordt het uitzicht op de straat als het ware hersteld, doordat de ‘missende’ delen op het huisje zijn geprint. Een optische illusie, opvallen door niet op te vallen. Dat is niet veel transformatorhuisjes gegeven.
Terwijl de Israëlische premier Netanyahu deze week goede sier maakte met een staakt-het-vuren met de militante beweging Hezbollah in Libanon, ging de vernietiging die het Israëlische leger in Gaza aanricht onverminderd door. Het leger bombardeerde huizen, wegen en vluchtelingenkampen; plaatsen waar burgers zich veilig moeten kunnen voelen, maar met tientallen het leven lieten.
Het is nauwelijks nog nieuws, terwijl juist het voortduren van het geweld en de mensonwaardige humanitaire situatie schreeuwen om verantwoording. Want na veertien maanden oorlog verkeren Gaza en zijn bevolking in een staat die op geen enkele manier meer te rechtvaardigen is.
Elke overheid heeft de plicht om zijn burgers te beschermen en mag militaire middelen inzetten ter zelfverdediging, ook Israël na de terreuraanvallen door Hamas op 7 oktober 2023. Maar zelfverdediging kan ontaarden in wreedheden en dat is in Gaza het geval.
Al vanaf het begin kent het optreden van Israël twee fundamentele problemen: de proportionaliteit van het geweld – zoals de inzet van bommen die hele woongebouwen wegvagen – en de directe gerichtheid van maatregelen tegen de burgerbevolking, vooral het tegenhouden van voldoende voedsel en medische hulpmiddelen. Israëls verklaring dat dit noodzakelijk is om Hamas te verslaan is ontoereikend. Het kan niet zo zijn dat kinderen die zwaargewond zijn geraakt door Israëls bommen onverdoofd amputaties moeten ondergaan omdat Israël wil voorkomen dat de vijand zijn eigen gewonden kan verzorgen. Dat is boven alles inhumaan, een democratie onwaardig bovendien.
Het is dan ook juist dat het Internationaal Strafhof niet alleen een arrestatiebevel uitvaardigde tegen Hamas-leider Deif, maar ook tegen Netanyahu en oud- minister van Defensie Yoav Gallant, wegens oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. De 124 lidstaten zijn nu verplicht hen te arresteren als de gelegenheid zich voordoet.
Zelfs na deze vergaande stap heeft Israël nog een keuze: de arrestatiebevelen kunnen worden ingetrokken als het geweld stopt, Israël zelf een geloofwaardig onderzoek instelt en individuen worden vervolgd waar nodig. Maar zolang Israël elke vorm van kritiek van de hand wijst, zit dat er niet in.
Dit gebrek aan zelfreflectie en het aanhoudende, keiharde en rechtlijnige optreden in Gaza wijzen juist in tegenovergestelde richting: het lijkt erop gericht om niet alleen Hamas, maar ook het Palestijnse volk te breken. Zeker nu Hamas dusdanig hard is getroffen dat het niet meer als militair stelsel kan opereren, zoals zelfs Gallant een maand geleden verklaarde. De militaire noodzaak is goeddeels verdwenen, maar het lijden van de Gazanen gaat door.
Er waren vroege tekenen, zoals Gallants uitspraken kort na 7 oktober dat er „geen elektriciteit, geen voedsel, geen brandstof” zullen zijn in Gaza en dat Israël het opnam tegen „menselijke dieren”. Of president Herzog die zei dat „een heel land” verantwoordelijk is voor de aanslagen en dat Israël zal vechten tot „hun ruggegraat gebroken” is.
Genocide is het toebrengen van leed met als doel een bevolkingsgroep geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Het is een optelsom van intenties en daar aan gekoppelde daden. Uitspraken als deze kunnen wijzen op die intenties.
Of er daadwerkelijk een strategie is om de bevolking geheel of gedeeltelijk te vernietigen, dat weten vermoedelijk alleen de hoogste militaire en civiele leiders van Israël. Het zal bewezen moeten worden bij het Internationaal Gerechtshof, waar Zuid-Afrika Israël heeft aangeklaagd voor genocide. Feit is dat een menswaardig leven voor de Palestijnen als groep nu onmogelijk wordt gemaakt en dat dit direct moet stoppen. „Er vindt een volledige vernietiging van een samenleving plaats”, zei hoogleraar Holocaust-geschiedenis Amos Goldberg in NRC en daar heeft hij gelijk in.
Grote delen van Gaza zijn inmiddels etnisch gezuiverd en onbewoonbaar. De verdreven bevolking wordt geen veilig alternatief geboden, maar is ook op de plaatsen waar zij naartoe is gevlucht slachtoffer van bombardementen. Er is geen teken dat zij naar de ruïnes van hun huizen mogen terugkeren, in plaats daarvan klinken er hier en daar geluiden over annexatie. Hulpverleners melden dat de voedselvoorziening zich op een dieptepunt bevindt.
Het is moeilijk voorstelbaar dat juist Israël, dat is voortgekomen uit de genocide op het Joodse volk, zich schuldig zou maken aan ditzelfde misdrijf. Toch is een andere uitleg steeds moeilijker te vinden. De situatie in Gaza vertoont inmiddels veel kenmerken van een genocide.
„Het is dat je me er nu op wijst, maar die blaadjes waren me nog niet opgevallen”, zegt Anneke Pleij (68). Ze staat voor een rek met opbergbakjes in de Xenos in Alphen aan den Rijn. Op de prijskaartjes die aan het schap hangen staat een blaadjesscore die inzichtelijk moet maken hoe duurzaam een product is. Producten kunnen er maximaal vijf krijgen. De bakjes die Pleij in haar handen heeft, krijgen er anderhalf.
„Nee, niet doen, al dat plastic”, besluit ze, en ze legt de bakjes terug. Ze komt niet vaak bij Xenos, zegt ze. „Ik kwam hier voor schuursponsjes en ben nu toch weer aan het ronddwalen. Maar al die eindeloze spullen… verschrikkelijk eigenlijk.” Ze wijst naar een rij met wandklokken. „Elk jaar een nieuwe klok, wat een verspilling. Koop liever een keer een goeie, of bij de kringloop.”
Die eindeloze stroom aan goedkope woonspullen vormt een groeiend probleem, signaleerde de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) eind vorig jaar. Naast fast fashion is er ook fast furniture: goedkope interieurproducten die inhaken op steeds sneller wisselende trends, die niet bedoeld zijn om lang mee te gaan. Tussen 2000 en 2022 zijn huishoudens bijna een kwart meer gaan uitgeven aan het inrichten van het huis.
Ongeschikt voor internet
Anders dan veel andere winkelketens groeien ‘spullenzaken’ zoals Xenos wél. Ze vormen een uitzondering in de winkelstraat, zegt Olaf Zwijnenburg, sectormanager retail bij de Rabobank. Sinds 2010 is bijna een kwart van alle winkels verdwenen. Van de schoenenwinkels zelfs bijna de helft, en van de kledingwinkels meer dan een kwart. In de niche van woondecoratie bleef het aantal winkels redelijk gelijk, en nam de hoeveelheid winkeloppervlak juist toe. Die winkels verkopen kaarsen en kandelaars, keukenspullen, kussens, tafelkleden en serviesgoed.
Xenos is de grootste in Nederland met 165 filialen. Modeketens Zara en H&M hebben speciale ‘Home’-winkels waar toegankelijk geprijsde kussenhoezen, decoratieve spiegels, geurkaarsen en handdoeken te vinden zijn, alles volgens de laatste trends. Ook de Deense ketens Søstrene Grene (kaarsen, breigaren en vloerkleden in winkels met veel warme kleurtinten, ongeverfd hout en klassieke muziek op de achtergrond) en Flying Tiger (meer gericht op cadeaus en speelgoed en met veel spullen rond specifieke feestdagen) zijn de afgelopen jaren gegroeid in Nederland. Dille & Kamille (keukenspullen, baddoeken, droogbloemen en wasmiddel dat getapt kan worden in een meegebrachte fles) opende in september zijn vijftigste winkel. Daarvan staan er 28 in Nederland. Het bedrijf wil verder groeien in Duitsland en volgend jaar een eerste filiaal in Frankrijk openen.
Het assortiment van deze winkels is bij uitstek geschikt voor fysieke winkels en daarom duidelijk aanwezig in de winkelstraat, zegt Zwijnenburg. Of vooral: ongeschikt om online te verkopen. „Het zijn veel kleinere producten die voor een lage prijs verkocht worden. Die leveren te weinig marge op om ook nog het inpakken en verzenden van te betalen.”
De kritiek op fast fashion klinkt al langer en neemt ook toe: het doorlopend uitbrengen van nieuwe kledingstukken die na een paar keer dragen weer afgedankt worden, is enorm belastend voor het milieu. Fast furniture is nog een „blinde vlek”, zegt het Rli-rapport, terwijl daar dezelfde kanttekeningen bij te maken zijn.
Nee, meer en meer spullen op de markt brengen is niet duurzaam, erkent Dille & Kamille-topman Hans Geels. „Maar wij zijn realisten, mensen willen ook nieuwe spullen kopen.” Dus wil het bedrijf „een soort next best thing-aanbod creëren” – spullen die lang meegaan en van materialen die niet al te vervuilend zijn. Al heeft Dille & Kamille nog geen concreet CO2-reductiedoel vastgesteld. Daar zegt het bedrijf nog aan te werken.
Xenos in Amsterdam Oost.
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
Bordjes van plastic
Op hun sites en in hun duurzaamheidsverslagen komen alle spullenketens woorden te kort om hun groene ambities te beschrijven. De buitenlandse ketens schermen met plannen om over een paar jaar hun CO2-uitstoot teruggedrongen te hebben. Flying Tiger (926 winkels in Europa en het Midden-Oosten) wil „een baken worden in duurzame detailhandel” door „betaalbare producten aan te bieden met de lichtst mogelijke ecologische voetafdruk”. Søstrene Grene (300 winkels, nog eens 200 nieuwe winkels gepland in de komende drie jaar) wil „goed zorgen voor de wereld” en meldt te zijn gestopt met het verkopen van papieren wegwerpservies. In plaats daarvan verkoopt de keten herbruikbare borden – van plastic.
Marktleider Xenos wil gezien worden als „de meest natuur positieve retailer van Nederland”. Daarom doneerde het bedrijf bijvoorbeeld een fruitbos in Oosterhout, waarvan de oogst naar de voedselbank gaat. Maar een duurzaamheidsverslag of concrete CO2-reductiedoelen heeft ook Xenos niet. Na vragen van NRC over de betekenis van „natuur positief”, haalde Xenos die belofte van de website. De keten laat weten „nog zoekende” te zijn naar een invulling en wijst op nieuwe Europese regels. Daardoor worden bedrijven de komende jaren verplicht een duurzaamheidsverslag te publiceren. Veel bedrijven worstelen met de complexe eisen die daaraan gesteld worden, zeker winkeliers die van duizenden verschillende artikelen in kaart moeten brengen wat de uitstoot is.
Bij een schap met ‘rustieke kaarsen’ valt op het prijskaartje te zien dat die allemaal nul blaadjes krijgen
Wel lanceerde Xenos in 2022 die blaadjes op de prijskaartjes, de ‘Nature Impact Rating’ genaamd. Artikelen kunnen een score van maximaal vijf groene blaadjes krijgen nadat het product zelf, de verpakking en het productieproces zijn beoordeeld op duurzaamheidscriteria.
De transparantie van de blaadjesscores „dwingt ons om scherper te zijn”, zegt verkoopdirecteur Ellen van Bergeijk. Toch valt bij een schap met ‘rustieke kaarsen’ op het prijskaartje te zien dat die allemaal nul blaadjes krijgen. En lang niet ieder product heeft een score. Waar die wel getoond wordt, zijn het er vaak nul tot anderhalf blaadje. Hoger scoren onder meer de bamboe keukenspullen: 3,5 blaadjes.
De cyclus van bedenken of inkopen tot verkopen duurt vaak een half jaar, zegt Van Bergeijk. „Dan heb je niet op dag twee al een verandering.” Inzicht in hoe de producten twee jaar na de invoering van de blaadjesrating scoren en de ontwikkeling daarin, geeft de keten niet.
Weinig inzicht
Volgens overheidsadviseur Rli hebben consumenten nu weinig zicht op de milieu-impact van een product, waardoor ze het moeilijk vinden om een duurzame keuze te maken. Daardoor kiezen ze in de praktijk vaak alsnog voor het product met de laagste prijs. Initiatieven als de blaadjes van Xenos kunnen daarbij helpen, maar de Rli ziet liever een officieel duuzaamheidslabel, zoals het energielabel waarop te zien is hoe zuinig een elektrisch apparaat is. „Het ontbreken van gestandaardiseerde certificering geeft producenten ruimte om de werkelijkheid fraaier voor te stellen of informatie achterwege te laten.”
Voor winkelbezoeker Pleij mag Xenos de blaadjes wel prominenter in beeld brengen. „Het valt nu niet op, ze moeten er meer reclame voor maken. Er zijn ook winkels die dat meer doen. Als ik de keuze zou hebben tussen een duurdere duurzame optie en een goedkopere niet-duurzame, zou ik wel voor de duurdere kiezen. Tenzij die lelijker is.”
Vergeleken met consumenten in andere landen zijn Nederlanders minder bereid om extra te betalen voor een duurzaam product, concludeerde adviesbureau PwC eerder dit jaar. Als een duurzame variant 1 tot 10 procent meer kost, is iets minder dan de helft van de consumenten bereid om daarvoor te kiezen. Zodra het duurder wordt, haken de meesten af. Ruim een derde wil helemaal niet extra betalen voor een duurzamere optie. Voor het onderzoek bevroeg PwC ruim 20 duizend consumenten (van wie duizend in Nederland) in 31 landen.
Het is dus niet verrassend dat Nederlandse consumenten steeds vaker bestellen bij goedkope Chinese webshops zoals Temu, Shein en AliExpress – in de eerste helft van dit jaar 6 miljoen keer, 68 procent meer dan een jaar eerder. Chinese platforms kunnen hun goedkope producten wél rendabel via het internet verkopen, omdat consumenten rechtstreeks bij de fabrikant kopen. Er zit geen handelsketen van groothandels en retailers tussen, die allemaal een marge willen verdienen.
Als deze platforms serieus werk zouden maken van het verduurzamen van hun assortiment, vormen ze een nog grotere bedreiging voor westerse retailers, zegt Zwijnenburg van de Rabobank. Daar is vooralsnog geen sprake van: Temu houdt het qua duurzaamheid bij een optie waarmee klanten voor iedere per vliegtuig aangeleverde bestelling voor een paar cent extra een boom kunnen laten planten. En Shein, dat behalve kleding ook producten als kussenslopen en opbergpoefen verkoopt, wordt door de Italiaanse mededingingsautoriteit onderzocht op mogelijke greenwashing.
Dille & Kamille in Gouda.
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
Geen korting
„Je zult hier wel iets kunnen krijgen, of zo”, klinkt het tijdens de opening van het vijftigste Dille & Kamille-filiaal, aan de Markt in Gouda, afgelopen september. Voor de kassa ontstaat een rij die de hele winkel door slingert. Klanten kunnen een verse stroopwafel krijgen bij een kraampje voor de deur, maar speciale openingsaanbiedingen of winacties zijn er niet. Duurzaamheid valt niet te verenigen met kortingsacties, vindt Dille & Kamille.
„Daarmee willen we mensen aan het denken zetten”, zegt directeur Geels. „Waarom koop je iets? Als je prijzen groot neerzet met een streep erdoorheen, prikkel je iets in mensen waardoor ze niet bewust nadenken of ze het willen hebben. Prijs mag niet de factor zijn dat iemand iets wil kopen.”
Die gedachte is doorgevoerd in de winkels. Prijskaartjes zijn er nauwelijks; de prijs staat veelal op een klein stickertje, op de achterkant van een product. Geels: „Daar maken we het onszelf wel moeilijk mee. Als we een prijsverhoging moeten doorvoeren, moet alles omgestickerd worden.”
Het concern is duurder dan concurrenten. De ‘instaplijn’ met goedkopere producten werd geschrapt. Een theedoek van biologisch of gerecycled katoen kost er 4,95 euro. Bij Xenos (katoen zonder keurmerk, geen blaadjesrating) liggen theedoeken voor 2,99 euro in het schap. Action biedt voor 4,49 euro een set van zeven theedoeken.
Die hogere prijs van Dille & Kamille heeft met de omvang van de winkelketen te maken. „We zijn heel klein, een nichespeler”, zegt Geels. „Wij hebben niet het volume om kwaliteit tegen een iets lagere prijs aan te bieden.” De beperkte schaal van Dille & Kamille bemoeilijkt ook de verduurzaming. De keten heeft verpakkingen van producten in de schappen zoveel mogelijk geschrapt. „Maar het meeste afval komt van de verpakkingen waarin de producten zitten als ze aan ons geleverd worden.” Ook die wil Geels minimaliseren. „Wij zijn vaak de enigen die erom vragen. Dan denk je dat je het goed hebt uitgelegd en gaat het een keer goed, maar de volgende keer wordt het weer in plastic geleverd.”
Omgekeerd geldt ook voor kleine leveranciers dat het moeilijk is om aan formele duurzaamheidseisen te voldoen. Geels noemt een Sloveense houtfabriek waar Dille & Kamille mee samenwerkt. „Wij kennen die leverancier al lang, zij beheren hun bos echt goed. Maar het is een heel klein fabriekje. Als zij het FSC-houtkeurmerk moeten gaan voeren, dan moeten ze twee mensen extra aannemen om die administratie te doen. Dat willen ze niet. Is hun hout dan slechter, minder goed?”
Zeven weken geleden werd ik aangereden en brak ik mijn been. Dat heeft veel nadelen: ik heb pijn, ik kon een tijd niet lopen en nog steeds lukt het amper, ik heb hulp nodig bij bijna alles, en ik ben voortdurend moe. Maar het heeft, ten opzichte van veel andere nare dingen, ook één voordeel: mensen snappen het en ze vinden het zielig. Nooit eerder kreeg ik zoveel lieve berichtjes, bossen bloemen, doosjes chocola en medelijdende blikken. Het is al zeven weken lang een warm bad.
Dit type erkend leed is nieuw voor mij. Ik heb vooral ervaring met minder eenduidige aandoeningen: vage klachten zoals RSI, burn-out, tinnitus en angstaanvallen. In mijn studententijd had ik tweeënhalf jaar chronische pijn in mijn benen, een kwaal waarvan de bron nooit is opgehelderd.
Voor al deze dingen samen heb ik in totaal nul bossen bloemen ontvangen en nul doosjes chocola. En dat terwijl ze stuk voor stuk vervelender waren dan het gebroken been: de oorzaak was onduidelijk en de afloop onbekend. Daar bovenop kwam de schaamte: wat zeur ik nou, het zit ‘tussen mijn oren’. Je hoort jezelf dingen zeggen als: „Ik kan niet naar je etentje komen, ik heb pijn in mijn benen” en je denkt: wat een kutsmoes, zelfs al weet je dat het geen smoes is.
In 2017 ontmoette ik voor het eerst lotgenoten. Nadat ik als RSI-lijder de zorgsector had platgelopen, belandde ik bij een revalidatiecentrum waar mensen met SOLK werden behandeld: somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (in de afkorting is een van de letters verloren geraakt).
Er zaten mensen met burn-outs, prikkelbare-darmsyndroom en fibromyalgie, een nog slecht begrepen aandoening waarbij je spieren continu pijn doen. Deze meelijwekkende figuren vormden een onprettige confrontatie met mezelf: ook ik zat al maanden in de Ziektewet met een klacht die door dokters niet begrepen werd, en die dus voelde als aanstellerij.
Vooral de fibromyalgievrouwen (het waren allemaal vrouwen) zaten me dwars. Tijdens de fitness-uurtjes bleven zij als zoutpilaren op hun skippyballen zitten. „Wij kunnen niet meedoen, we hebben te veel pijn”, zei een van hen. Zo gaat het nooit over, mens, dacht ik. Kom van je skippybal af! Maar tegelijk voelde ik angst: wat nou als ik ook zo word, of zelfs al ben? Iemand die verlamd is door pijn en door haar omgeving als een zeurkous wordt gezien.
Mede hierom ben ik al jaren bang om long covid te krijgen, of ‘postcovid’ zoals het nu vaak wordt genoemd. Het moet verschrikkelijk zijn: de intense vermoeidheid, de onzekerheid over de genezing en daar bovenop het onbegrip van mensen die denken dat je je aanstelt, of dat je ‘gewoon een burn-out hebt’.
Postcovidpatiënten geven hun kwaliteit van leven gemiddeld een 5,7, ruim drie punten lager dan de gemiddelde Nederlander, bleek deze week uit onderzoek van het Erasmus MC en nazorgorganisatie C-support.
De onderzoekers volgden 7.750 postcovidpatiënten, die in twee jaar tijd tweemaal een vragenlijst invulden. Van de patiënten is nog maar een kwart helemaal hersteld.
Vooral de paragraaf ‘erkenning’ trok mijn aandacht. De helft van de patiënten krijgt van zijn omgeving (soms) het gevoel zijn klachten te overdrijven, staat daar. Bijna iedereen ervaart erkenning voor de ziekte van zijn partner (97 procent), maar slechts 60 procent voelt zich erkend door vrienden en de helft door collega’s. Ik kan me voorstellen dat deze percentages bij nog minder bekende aandoeningen, zoals fibromyalgie, nog lager zijn.
Erkenning is een tweetrapsraket. Je voelt je erkend als mensen niet alleen aanvaarden dat je ergens aan lijdt, maar ook zo nu en dan iets liefs laten horen. En dit is waar een ander kenmerk van onvoldoende verklaarde klachten opspeelt: ze zijn niet acuut genoeg. Juist vanwege hun vaagheid hebben ze een open einde.
Een gebroken been heeft een (min of meer) lineaire genezing, postcovid niet. In het onderzoek van het Erasmus MC zie je dat tussen de twee meetmomenten weliswaar 40 procent van de patiënten vooruit ging, maar ook 17 procent achteruit. Voor omstanders zoals vrienden en collega’s is dit lastig: je vergeet gemakkelijk dat iemand lijdt. Je stuurt misschien één keer een kaartje, je biedt aan om iemands boodschappen te doen, maar hoe lang houd je zoiets vol? De aandachtsspanne is eindig.
Voor mij is het heerlijk om voor de verandering eens te lijden aan een maatschappelijk erkende klacht. Dagelijks laaf ik me aan het mededogen in de ogen van voorbijgangers die mij zien stuntelen met mijn krukken, en nog steeds krijg ik lieve berichtjes van vrienden en collega’s. Maar ik realiseer me ook nu pas echt hoe oneerlijk de empathie verdeeld is. De bossen bloemen stromen naar de mensen met verklaarde klachten, terwijl de andere groep ze minstens zo hard nodig heeft.