In het Chinees-Amerikaanse conflict is Europa bijzaak

Eerst een verkort citaat: „De president zal, als hij denkt dat het openbaar belang daarbij gebaat is, bij proclamatie nieuwe of aanvullende importheffingen specificeren en vaststellen op producten […] van enig ander land” dat in de praktijk de handel van de VS discrimineert.

De passage is langer en komt uit de beruchte Smoot-Hawley Tariff Act. Daarmee stelden de VS in 1930, midden in de zware recessie die volgde op de krach van Wall Street, importtarieven in. Dat was het startschot van een internationale race van steil oplopende invoerrechten die sterk zou bijdragen aan de wijdverbreide Grote Depressie van de jaren dertig.

Landen boden tegen elkaar op met heffingen en devalueerden daarna hun munten om concurrerender te worden tegenover handelspartners. De loskoppeling van de munten aan goud die daarvoor nodig was, werd een algemene trend, die overigens pas in 1936 werd gevolgd door het kabinet-Colijn – een late timing die grote schade aanbracht aan de Nederlandse economie die in de tussentijd enorm aan concurrentiekracht verloor.

Smoot-Hawley laat twee dingen zien die op dit moment relevant zijn. Het eerste is dat de VS er destijds niet voor terugschrokken als eerste de knuppel in het heffingenhoenderhok te gooien – een daad die president Trump in zijn eerste termijn herhaalde en waar zijn opvolger Biden op heeft voortgeborduurd. Deze week dreigde Trump forse importheffingen op te leggen aan China, Mexico en Canada bij zijn terugkeer als president.

Het tweede is dat Smoot-Hawley de president veel vrijheid gaf bij handelspolitiek. Het primaat lag voorheen vrijwel volledig bij het Congres. Sindsdien is dat verder uitgehold. Het Witte Huis mag eigenhandig steeds meer. Een nieuwe wet uit 1962, ten tijde van de Cubacrisis, gaf de president extra bevoegdheden wanneer de ‘nationale veiligheid’ in het geding was – een reden die Trump in 2018 opgaf voor hogere tarieven op staal en aluminium. En zo zijn er veel meer. Het Congres heeft zelf de bevoegdheden die het inmiddels heeft afgestaan aan het Witte Huis op een rijtje gezet.

Europa mag zich schrap zetten voor nieuwe handelsfricties wanneer Trump begin volgend jaar aantreedt. Maar China is het land dat zich écht zorgen moet maken. Het heeft er alle schijn van dat de VS liever zoveel mogelijk rust willen in Europa – ook wat betreft de oorlog in Oekraïne – om zich volledig te kunnen richten op beteugeling van de opkomende supermacht.

Volgens een grote meerderheid in een recente poll van persbureau Reuters onder twintig economen die werken bij grote banken en beleggers, zal Trump begin volgend jaar meteen de tarieven op Chinese import verhogen. Maar de 60 procent waarover hij het tijdens de verkiezingscampagne had, komt er voorlopig niet. Gemiddeld gaan de geraadpleegde economen uit van tegen de 40 procent:

En dat komt Beijing op dit moment extra slecht uit, want de economie is kwetsbaar. De impact op China’s economie van tarieven tussen 45 en 60 procent, als dat ervan komt, zou aanzienlijk zijn. De geraadpleegde economen voorzien een groei die 1,5 procent lager uitpakt. Om dit in perspectief te zetten: zonder dit tariefeffect verwachten zij gemiddeld al een relatief lage groei van nog maar 4,2 procent in 2025.

China zit midden in een vastgoedcrisis, na decennia van explosieve groei en waardestijging. De binnenlandse vraag, van consumptieve uitgaven tot investeringen, verschrompelt. En waar die binnenlandse vraag tekortschiet, zullen bedrijven het nog meer dan voorheen zoeken in buitenlandse vraag: de export dus. Als de VS die aan banden leggen door hoge invoertarieven, zou je kunnen spreken van een ‘perfecte storm’ voor de Chinese economie. Europa moet zich dus óók voorbereiden op een golf van Chinese producten die niet meer in de VS kunnen worden afgezet.

Wat te doen? Eigenlijk ligt dat voor de hand. China is, zoals zoveel opkomende markten, groot geworden door zich te richten op uitvoer, en de binnenlandse vraag in wezen te verwaarlozen. Van de tien grootste economieën hebben de VS het grootste aandeel van particuliere consumptie in de economie, en heeft China het laagste.

Juist bevordering van de binnenlandse consumptie zou voor Beijing de beste oplossing zijn. De welvaart van de gemiddelde Chinees zou erop vooruitgaan én de afhankelijkheid van export zou afnemen. Het wachten is dus op een grootscheeps regeringspakket om de binnenlandse bestedingen op te jagen – nog meer dan China tot nu toe deed. Voor zover het land zich dat, gezien zijn toch al hoge staatsschuld, kan permitteren.

De relatief lage Chinese groei heeft overigens nóg een gevolg: voor China en de VS is het belangrijk wie van beide de grootste economie van de wereld heeft. Dat heeft vooral te maken met prestige, maar ook met macht. China leek lang een inhaalsla te maken. Maar nu de krimp van de Chinese bevolking groter lijkt te worden dan gedacht en de economische groei per hoofd van de bevolking lager dan gedacht, is het nog maar de vraag of China de Verenigde Staten ooit nog inhaalt. En dát had tien jaar geleden vrijwel niemand voorzien.