Red de wereld, ga tuinieren

Tuinieren heeft iets burgerlijks, iets tuttigs toch ook. Het is bij uitstek iets dat je voor jezélf doet. Je mag helemaal zelf weten wat je met je tuin doet. Tegels overal? Kunstgras? Lekker makkelijk. Hortensia planten? Bloeit lang, en heeft weinig onderhoud nodig.

Maar die struik met grote bollen roze of witte bloemen komt oorspronkelijk uit Azië, wortelt wel in de Hollandse bodem, maar doet hier bijna niets voor het bodemleven, er vliegt in de lente en zomer geen insect op en hij verbruikt wél veel water. Hortensia’s zijn ornamenten. Ze voegen niets toe aan de lokale ecologie, voor de omringende bloemetjes en bijtjes hadden ze net zo goed van plastic kunnen zijn. Om van tegels en kunstgras nog maar te zwijgen.

Een tentoonstelling over tuinieren door de eeuwen heen lijkt dus op het eerste gezicht niet de plek om te zijn om geïnspireerd te raken over een betere toekomst. „Maar hoe we tuinieren, zegt veel over hoe we leven en wat we belangrijk vinden”, zegt Maria Heinrich, co-curator van het Nieuwe Instituut in Rotterdam. In samenwerking met het Duitse Vitra Design Museum stelde zij de tentoonstelling Tuinen van de toekomst samen.

Tuin als sociale utopie

„De tuin is óók een veelbelovende, hoopvolle plek”, zegt Heinrich. „Tuinen hebben altijd iets utopisch gehad: het is een plek die laat zien waar mensen naar streven.”

Het Rotterdamse museum toont onder meer een levensgrote hortus conclusus, het klassieke ideaalbeeld van de omheinde, afgebakende tuin, als een oase in een woestijn van chaos. Ook zijn er uitgebreide verzamelingen historische tuingereedschappen, en uitstallingen van tuinkunst, -planten en -ontwerpen van de oudheid tot nu te zien.

Tuinen zijn lang beschouwd als miniparadijsjes

Het Perzische woord voor tuin, zo leert de tentoonstelling: peredis. Tuinen zijn lang beschouwd als mini-paradijsjes. Van het mythische Hof van Eden, waar puurheid en onschuld centraal stonden, tot de middeleeuwse kloostertuinen die vooral bedoeld waren als plekken van meditatie, rust en afzondering van het wereldlijke, tot de botanische tuinen tijdens de Verlichting waarin het doen van wetenschappelijk onderzoek, het ontleden van de natuur en het tentoonstellen van koloniale veroveringen centraal stonden. De tuin als Wunderkammer.

De tuin verandert, maar blijft in de kern toch vaak lijken op die oertuin van de hortus conclusus. Na de jaren zestig ging de gemiddelde tuin nóg meer draaien om privacy, om het volledig beheersen van de natuur, en om consumentisme. Denk aan de strakgemaaide gazonnetjes, de schuurtjes vol met gereedschappen met soms wel tientallen verschillende opzetstukken, duur tuinmeubilair en hoge schuttingen voor nog meer afzondering en afscheiding van andere mensen en de buitenwereld.

De tuinen van Marqueyssac in Frankrijk, door Julien de Cerval ontworpen in de jaren 1860.
Foto Laugery
De Highrise of Homes van James Wines.
Collection Jonathan Holtzman

Guerrilla gardening

Maar het kan ook anders, blijkt op de tentoonstelling: neem de guerrilla gardening-beweging, die in de jaren zeventig begon in New York. Bewoners veranderden een verlaten parkeerterrein in een gemeenschappelijke tuin. Dat idee verspreidde zich als snel als een soort ondergrondse guerrillastrijd door de stad, en later op veel meer plekken in de wereld. Door zaadjes in kerstballen te doen en die kapot te smijten op vruchtbare aarde tussen stoepen en asfalt, maakten de guerrilleras een soort seed bombs die bloemen en planten verspreidden door de betonnen jungle.

Er zijn nog altijd maatschappelijke tuinierbewegingen die militaristisch of revolutionair aandoende taal gebruiken: de botanarchy-beweging in Engeland bijvoorbeeld, waarbij mensen het verwijderen van stoeptegels en het creëren van tuintjes in stadsbuurten zien als een daad van sociaal-ecologisch verzet. Of de recente opkomst van de permablitz. Daarbij verenigen buurtbewoners zich om hun tuinen in één klap zó aan te passen dat ze beter zijn voor bodemleven, insecten en biodiversiteit.

Red de wereld, ga tuinieren, lijkt de boodschap in Rotterdam. Maar is dat niet wat grotesk? De Braziliaanse ecosocialist Chico Mendes zei eens: „Ecologie zonder klassenstrijd is gewoon tuinieren.” Een biodiversere of socialere tuin is schattig, maar voor de wereldrevolutie is (veel) meer nodig, toch?

Liz Christy in een community garden in New York City in de jaren 70.
Foto Donald Loggin

De hele planeet als tuin

Maar juist de tuin „als iets dat losstaat van de rest van de wereld” is dringend aan een update toe, zegt Heinrich daarop. Beschouw juist de hele wereld als een tuin, zegt ze: „Als de planeet een tuin is, zijn wij ook allemaal tuiniers”, zegt ze.

Een studie van de Universiteit Leiden die deze zomer werd gepubliceerd, ondersteunt dat idee. Daaruit bleek dat zelf piepkleine snippers groen in de stad, zoals geveltuintjes, ecologisch nut hebben. In bij elkaar opgeteld zo’n honderd vierkante meter geveltuin vonden de onderzoekers 235 plantensoorten en 154 insectensoorten. Tuinen kunnen samen een archipel van eilandjes vormen die bijen, hommels, vlinders en wormen nét de ademruimte geeft die ze nodig hebben. „Geveltuintjes zijn cruciaal voor de biodiversiteit in de stad”, concludeerde onderzoeker Joeri Morpurgo.

Vandaar ook dat de tentoonstelling op het einde inzoomt op verschillende dakparken en ecologische rivierparken langs de Maasoevers in Rotterdam, en nieuwe woontorens waarbij de balkontuinen moeten optellen tot een ‘verticaal bos’. De grenzen van wat een tuin is, en kan zijn, worden in de loop van de tentoonstelling wel heel ver opgerekt – maar dat is nou net het punt: „Het is óók een proeftuin voor oplossingen rond biodiversiteit, sociale rechtvaardigheid en een duurzame toekomst.”

Tuinen van de toekomst is een bij vlagen verrassende tour langs de eeuwenlange evolutie van het idee van de tuin, een idee dat inderdaad toe blijkt aan een update – en de ‘call to action’ is aanstekelijk. Je kan zomaar zin krijgen zelf een schoffel te pakken om eindelijk die duffe hortensia’s aan te pakken.

Foto Pim Top