Experiment: hoe klinkt een orkest als je niet voor, maar tússen de musici mag zitten?

Recensie

Muziek

Klassiek Het Concertgebouworkest experimenteerde donderdag met een bijzondere opstelling. Publiek mocht tussen de musici zitten. Een geweldige ervaring. Je kwam oren en ogen tekort.

„Dit wordt een fantastische ervaring”, zegt dirigent Iván Fischer met zijn bronzige lieve-opa-stem met sterk Hongaars accent tegen de 420 mensen publiek die donderdagavond in het Concertgebouw mogen zitten. Hij staat op een podiumpje midden in de grote zaal. Om hem heen staan ruime cirkels van rode stoelen. Van bovenaf lijkt de zaal een beetje op een graancirkel. Kriskras verdeeld over de helft van die stoelen zit het Concertgebouworkest. Op de andere helft zit publiek: letterlijk tussen de musici in. De rest van het publiek zit er omheen, of hangt nieuwsgierig turend over de balkonrand.

‘Inside Out’ heet het experiment, dat opvallend veel mensen onder de 40 heeft aangetrokken (zeker de helft) en door Fischer met feitjes en grapjes aan elkaar gepraat wordt. De balans is slecht vanavond, waarschuwt Fischer vooraf. Beoordelen hoe ‘goed’ de muziek klinkt is inderdaad zinloos. De plek waar je zit, bepaalt volledig wat je hoort. Zit je tussen de violen, dan hoor je heel wat anders dan de recensent op het plekje precies tussen de eerste hoorn, trompet, klarinet en fagot. Fischer: „Zo leven wij musici.” Vooral omdat ze hun comfortabele alledaagse kloffie dragen, krijg je sterk het gevoel dat je met de musici één bent.

Al even bijzonder als de setting is de muziek: korte stukjes van (bijna) alle zeventien componistennamen die op het balkon staan geschilderd. Het was een idee van Fischer zelf: een klinkende tijdreis naar de muzieksmaak van de eerste helft van de twintigste eeuw, toen de namen na veel discussie werden opgeschilderd. Bekende als Dvorák en Tsjaikovski, maar ook voor ons inmiddels schier-ongehoorde: Cornelis Dopper, Bernard Zweers, Johan Wagenaar onder andere.

Veel meer details

Fischer: „Ik denk dat we Wagenaar overslaan. Hij is echt lang niet zo goed als die [Alphons] Diepenbrock van net.” Er klinkt een teleurgestelde ‘aahhh’ uit het publiek. „Oh oké. Ik wist niet dat er zoveel Wagenaarfans zouden zijn vanavond. Nee, dan spelen we het met liefde, hoor. Maar het is maar een studentenmars. U mag meemarcheren. U mag ook weggaan.”

Naast een geweldige dirigent én een meeslepend verteller met een enorme schat aan kennis, is Fischer ook nog een droogkomische improvisator waar menig cabaretier jaloers op mag zijn. Als de cirkelopstelling een dartboard is, is Fischer het schot in de roos. Het stukje Wagenaar blijkt inderdaad een beetje plat, maar dat hindert totaal niet.

Je waant je tussen de musici als een kind in een snoepwinkel. Tien paar oren kom je tekort. Élke gespeelde noot is interessant. Elk bijgeluidje, zoals het tussendoor droogblazen van de trompet, ook. Want ook al hoor je lang niet alle instrumenten, (en ben je al na een paar minuten naast de trompettist behoorlijk doof), in deze setting hoor je van die paar instrumenten in de buurt plots zo zalig veel details dat je aldoor gretiger wordt. Meekijkend over de schouder van de klarinettist is een simpel drietonig loopje, die je normaal niet eens (bewust) zou horen, ineens vreselijk ontroerend. Met hoe nieuwsgierig de korte stukjes muziek van de schier-onbekende componisten maken naar meer muziek, kom je nóg eens tien oren tekort. Veel te snel vliegt de avond voorbij.

„En denkt u nu eens na”, zegt Fischer tot besluit. „Welke componisten zou ú eigenlijk op deze balkons willen zetten?”


Lees ook dit artikel over de muzikale wijsheden van dirigent Iván Fischer



Klassiek Bekijk een overzicht van onze recensies over klassiek