Noem Julie de Graag (1877-1924) in kringen van grafiekliefhebbers en het enthousiasme is niet van de lucht. In haar betrekkelijk korte leven maakte ze kleine houtsneden met een grote monumentaliteit: fijnzinnige, vignetachtige prenten van bloemen, landschappen en kleine dieren.
Toch zie je haar werk maar zelden. Een enkele keer komt er een houtsnede van haar voorbij op een veiling en heel af en toe worden er een paar opgenomen in een thematische tentoonstelling – dit jaar toevallig tweemaal, afgelopen zomer op een tentoonstelling over water in de kunst in Museum MORE en momenteel op de art nouveau-expositie Power to the Flower in De Buitenplaats in Eelde. Voor een echt brede indruk van haar oeuvre moet je op de website van het Rijksmuseum zijn, dat de grootste Julie de Graag-collectie in huis heeft. 158 prenten en een flink aantal schetsboek- en ontwerptekeningen zijn daar te bekijken.
Nu, in haar honderdste sterfjaar, toont het Eschermuseum in het Paleis aan het Lange Voorhout in Den Haag Julie de Graags grafiek in combinatie met het vroege werk van de ruim twintig jaar jongere – en intussen veel beroemdere – Maurits Escher (1898-1972).
Julie de Graag, Twee uilen, houtsnede, 1921.Collectie Kunstmuseum Den Haag
‘Bremmerianen’
Geboren in Gorinchem en opgegroeid in Den Bosch wordt De Graag in de laatste jaren van de negentiende eeuw opgeleid aan de kunstacademie in Den Haag. Een van haar academiedocenten is Jan Aarts, ook al zo’n prentkunstenaar die eigenlijk meer bekendheid verdient. Vanaf 1901 volgt De Graag kunstgeschiedenislessen bij de invloedrijke kunstpedagoog Hendricus Petrus Bremmer. Ze blijft haar verdere leven contact houden met hem en met enkele van zijn andere leerlingen: onder de ‘Bremmerianen’ bevinden zich wel meer welgestelde ongehuwde vrouwelijke kunstenaars zoals zij.
Kort na 1900 verhuist De Graag naar Laren in het Gooi, waar ze geïnspireerd door de beeldhouwer Joseph Mendes da Costa gestileerder gaat werken, decoratief in de positieve betekenis van het woord. „De veelheid van détails maakt plaats voor een eenvoudiger, grooter wijze van beelden”, schrijft haar vriendin Bertha van Hasselt later over die ontwikkeling, „de lijnen zijn minder beweeglijk en fijn, zijn strakker, vaster geworden en daardoor krachtiger van werking”.
Mooi voorbeeld van zo’n latere De Graag: haar houtsnede van ontspruitende varens uit 1920. Ze heeft er een bosje plantaardige roltoeters van gemaakt, waarvan de blaadjes als een ritssluiting in elkaar grijpen.
In 1908 gaan bij een brand veel van De Graags tekeningen en al haar grafische materialen verloren. Een paar jaar later begint ze in een nieuw atelier toch weer houtsneden te maken, waar ze nog ongeveer een decennium mee doorgaat. In 1924 maakt ze, 46 jaar oud, een einde aan haar leven.
Julie de Graag, Ontspruitende varens, houtsnede, 1920. Collectie Kunstmuseum Den Haag
Verwantschap
Of Julie de Graag en Maurits Escher elkaar persoonlijk gekend hebben is onduidelijk, maar de verwantschap is verrassend groot. Een linosnede van een zonnebloem door Escher uit 1918 hangt tussen twee houtsneden van zonnebloemen door De Graag uit 1917 en 1919. In de vroegste van de twee De Graags heeft de honingraatachtige structuur in het hart van de bloem zoveel nadruk gekregen dat de prent eigenlijk Escher-achtiger is dan de Escher in het midden. De Graags houtsnede van een kool met grillige bladen past goed naast de tot koolbladen gestileerde wolken in Eschers Tweede Scheppingsdag (1925). En de Witte poes van Escher uit 1919 lijkt wel door dezelfde kunstenaar gemaakt als De Graags kleine prentjes van witte poezen van twee jaar eerder.
Kijkend en vergelijkend kan de bezoeker De Graag ontdekken en -Escher herontdekken. Er hangen al met al ruim dertig prenten van De Graag. Dat is niet zo gek veel, maar ze geven een idee van haar originele kijk op de wereld om haar heen én op de mogelijkheden die de houtsnedetechniek biedt om die wereld tot stempels te stileren.
De tentoonstelling gaat niet vergezeld van een catalogus. Zo’n publicatie ligt ingewikkeld vanwege de copyrights op Eschers werk. Gelukkig zijn er over hem al onnoemelijk veel boeken verschenen. In de museumwinkel ligt wel een mooi en informatief, pas verschenen boekje van Jan Paul Hinrichs over tien bevriende kunstenaressen uit de kringen van kunstpaus Bremmer, waarin een hoofdstuk aan De Graag is gewijd. Maar het wachten is op een kunsthistoricus die de eerste monografie over Julie de Graag schrijft, liefst met een geïllustreerde catalogus van haar volledige grafische oeuvre. Dat zou nou echt een kunstboek zijn om reikhalzend naar uit te zien.
Reality check. Anno 2025 kan een rockshow als volgt verlopen: in stemmig schemerlicht spelen een trompettist en cellist samen een duister, minutenlang durend jazzduet. Als daarna gitaar, synthesizers (op standje kerkorgel) en uiteindelijk bas en drums invallen ontstaat een theatrale ballad met nasaal neuzelende zang. Maar meteen daarna klinkt een dwars rocknummer dat gaandeweg explodeert in een stampende dancetrack waarin iedere overgang en drop wordt gevierd met uitzinnig gejuich. Niemand vindt dat gek. Iedereen mosht.
Zo gaat dat dinsdagavond in de Amsterdamse concertzaal De Melkweg bij de net niet uitverkochte show van de Britse vijftal Squid.
Alles kan, niets is fout en vals bestaat niet, net als op hun derde plaat Cowards. Het is geen indie, (art)rock, jazz, funk, kleinkunst of dance. Het is het allemaal tegelijkertijd.
En zo het gaat steeds vaker: een nieuwe generatie bands (zie ook: Black Country, New Road) trekt zich niets meer aan van vastgeroeste conventies. Voor hen is ieder optreden een bonte avond waarop alles mag. Hoe theatraler en atonaler, des te beter. Voorheen ‘verboden’ instrumenten worden uit het stof getrokken, oude rock-’n-roll-taboes doorbroken. Wat ooit gold als not done is uitgegroeid tot nieuwe norm.
Oorverdovende misthoorns
Anderhalf uur lang tingelen synthesizers op standje klavecimbel of zoemen juist als oorverdovende misthoorns. Gitaristen spelen Arabische toonladders die als kronkelende slangen je oor binnenglippen. Een toeterende stadsheraut slingert zonder ironie zijn opgewekte getoeter de zaal in.
Ook bij Squid is het bonte-avond-gehalte hoog. Het optreden is één grote instrumentenestafette. Zelfs tijdens nummers geeft Laurie Nankivell zijn bas aan gitarist Louis Borlase om zijn trompet te grijpen of zich uit te leven op zijn stalling met koebellen en andere percussie. Toetsenist Arthur Leadbetter speelt ook cello en gitaar. Gitarist Anton Pearson hangt soms boven een orgel.
De enige stabiele factor is voor- (of eigenlijk achter-)man Ollie Judge die als zingende drummer de maat slaat en geldt als het creatieve brein van de band uit Brighton. Een enkele keer gaat hij staan om zijn teksten dramatisch kracht bij te zetten door met zijn stokken vertwijfeld door zijn haren te wrijven of in zijn hart te prikken. Alleen tijdens de toegift durft hij zijn kit te verlaten: terwijl de synth-beats beuken pakt hij eventjes zijn welverdiende shine. Maar toch: zingende drummers, het blijft lastig.
Bliepende synthesizers
Gelukkig is er muzikaal genoeg te beleven. ‘Showtime!’ begint als een tamelijk conventioneel liedje met een wat dwarsig ritme, maar ontspoort al snel. Na Judge’s ongeïnteresseerd gestamelde liefdesverklaring „You could be my footnote” stopt het ritme plotseling en lijkt er een koor te klinken van op tilt geslagen Gameboys. Als die orkaan van bliepende synthesizers gaat liggen beland je in een epische, Jean-Michel Jarre-achtige trip die weer overgaat in dreinende krautrock. En dan – even abrupt als alle brute overgangen – stopt het nummer opeens. Niemand kijkt daarvan op. Applaus. Volgende nummer!
Soms vraag je je af: is dit een rockshow of een hoorspel? Bijvoorbeeld als Judge in het van bloed druipende ‘Crispy Skin’ kannibalisme bezingt en onverschillig opbiecht hoe makkelijk het is om prooien af te slachten: „One hit right between the eyes, it’s become so easy to take a life.” Zodra de opbeurende beat stilvalt, kauwt hij extra langzaam op zijn traag uitgesponnen gruwelijkheden: „Hit them once, not again.”
Oude muziek ensemble Pygmalion van dirigent Raphaël Pichon is al een tijdje bezig met het op z’n kop zetten van de Bachwereld. Uitvoeringen van het Franse Pygmalion zijn, om maar een greep te doen uit de eerdere recensies die we schreven, een feest van leven, intellectueel autonoom, toegewijd, contrastrijk en dansant. Hun Matthäus-Passion was drie jaar geleden een sensatie, dus menigeen zag maandagavond uit naar Pichons interpretatie van Bachs Johannes-Passion.
Waar te beginnen? Waar op te houden? Pygmalion maakt er een Johannes van vol ‘hè?’s en ‘oh!’s.
Neem de evangelist, de verteller, een enorme ‘hè?’ van de avond. Meestal hoor je de evangelist droog zingen welke stersolist wat waarom zingt. Maar bij de meeslepende Julian Prégardien geen ‘En toen zei Jan:… En toen zei Piet:…’-gevoel. Hij zingt alsof er staat: ‘En moet je horen wat Piet toen zei!’ Bij hem verloochent Petrus Jezus niet voor de zoveelste keer. Hij verlóóchent hem! Alwéér! En wanneer hoor je een verteller het woord ‘geselen’ zo striemend uitspreken?
Het detailniveau waarop Pichon werkt is verbluffend. Elke ‘Herr’ in het openingskoor is een andere Herr
Huw Montague Rendall zingt een goede Jezus, en is bovendien krachtig in lichaamstaal: als de evangelist zingt dat Jezus zwijgt zie je zelden een Jezusvertolker zo actief níet zingen. Bas Andreas Wolf als verbaasde en licht radeloze Pilatus is een genot om naar te luisteren. Sopraan Ying Fang heeft een mooie stem, maar zingt nauwelijks medeklinkers. Alt Lucile Richardot zingt wat strenger dan de rest. Tenor Laurence Kilsby legt veel in zijn aria’s, maar heeft een net wat dunne stem om de zaal te vullen.
Niet getreurd, als een solist even iets minder bekoort, kun je letten op geweldige details in het orkest: de heldere fagot, de actieve hobo’s, de theorbist die opvallend spaarzaam speelt, maar zich steeds op cruciale momenten van een singer-songwritergevoelige kant laat horen.
Lees ook
Onze passiegids: ‘Welke uitvoeringen van de Matthäus-Passion zijn de moeite waard?’
Het detailniveau waarop Pichon werkt is verbluffend. Elke ‘Herr’ in het openingskoor is een andere Herr. Het koor dat steeds van rol wisselt (soldaten, mensenmassa, hogepriesters) laat Pichon herkenbaar anders klinken. Het boze volk sist met lelijke, hässliche s’en: in ‘Wäre dieser nicht ein Übeltäter’ spuugt het volk Jezus zowat in Pilatus’ schoot. Maar andere zinnetjes uit de menigte lijken meer uit ambtelijke hogepriestermonden te komen: ‘We hebben nu eenmaal een wet en die zegt dat Jezus dood moet. Doe je niks aan.’
Zingt het volk dat het Barrabas wil vrijlaten, dan hoor je vaak nadruk op elk woord: „Nicht diesen, sondern Barrabam!” Maar Pichon legt nadruk op de naam, waardoor een realistischer, onverstaanbare menigte klinkt waarin alleen een naam te onderscheiden is. Het koortje dat buiten de zaal heeft gezongen, had elk moment de zaal weer kunnen betreden, maar gooit de deuren pas open als de evangelist zingt dat een deel van de tempel in tweeën scheurt.
Binnenwereldmuziek
Hè? Het koortje dat buiten de zaal heeft gezongen? Pichon heeft de Johannes aangevuld met extra muziek, grotendeels van Bach. Dat voelt in eerste instantie wat ongemakkelijk, en de avond wordt er bovendien niet korter van. Maar het is snel invoelbaar: in tegenstelling tot in de Matthäus is Jezus in de Johannes geen erg menselijk figuur, en de verhandelingen zijn vlot en feitelijk. Met de extra muziekstukken zoekt Pichon inkijkjes in een binnenwereld. Tussen het eerste deel en de pauze klinkt bijvoorbeeld het reflectieve Sehet! Wir gehn hinauf gen Jerusalem (BWV. 159).
Én doorkijkjes naar het heden: „Zie hoe de rechtvaardige sterft, en niemand neemt het ter harte” in Jacobus Gallus’ Ecce quomodo moritur justus schijnt ook in Bachs tijd na passies te zijn gezongen, maar klinkt nu direct na Jezus’ sterven verscheurend mooi vanuit de foyer. Blasfemie, zullen sommigen vinden. Maar zo gek is het niet een moment te creëren waarin je je ten volle realiseert dat er ook nú voor ons geleden wordt, en dat je daarvan zelfs een beetje het hoogtepunt van de avond maakt.
Lees ook
Dirigent Raphaël Pichon: ‘Ik voel me religieus dankzij Bach’
„Moet je wel zo’n spektakel maken van Bach?”, hoor ik iemand zich na afloop hardop afvragen. De Lutheraanse Bach schreef deze spectaculaire muziek bij een begrijpelijke tekst om Jezus’ lijdensweg invoelbaarder te maken. Dat moet nogal een opschudding geweest zijn. Wij zitten nu alweer een tijdje vastgeroest in min of meer dezelfde interpretatie van de Passies; velen gaan intussen meer luisteren voor de vorm dan om het verhaal te ontdekken. En dan komt Pichon met een uitvoering die je allerlei ‘hè?’s en ‘oh!’s ontlokt. Volgens mij bereikt dat Bachs doel met verve. Zeggen dat Pygmalion de lat hoger heeft gelegd, dekt niet helemaal de lading. Er is een nieuwe lat naast getimmerd – en ik hoor liever pogingen om over díe lat te springen.
Donald Trump overwon en nu wil hij de Amerikaanse geschiedenis herschrijven. Zelf noemt hij dat „de waarheid en gezond verstand herstellen”, aldus de titel van zijn zoveelste presidentiële decreet eind vorige maand. Specifiek doelwit van dit decreet: het Smithsonian, een federaal instituut voor onderzoek en onderwijs, bekend om de bijna twintig – gratis toegankelijke – musea die het beheert in Washington.
Het instituut omvat historische kunstcollecties, een natuurhistorisch museum dat de evolutie inzichtelijk maakt en een museum dat de geschiedenis van de ruimtevaart vertelt. Maar Trumps decreet mikt vooral op de zwarte geschiedenis, zoals die verteld wordt in het imposante National Museum of African American History and Culture. Dat museum zou volgens het Witte Huis besmet zijn met „verdeeldheid zaaiende, op ras gebaseerde ideologie”. De consequenties daarvan voor een museum dat zich vooral richt op de geschiedenis van slavernij, rassenonderscheid en repressie zijn „ongewis”, zegt historicus en curator Spencer Crew (76), die decennialang voor het Smithsonian werkte.
Het Afro-Amerikaanse museum is sinds de opening in 2016, vlak voor Trumps eerste verkiezing, één van de populairste musea in de VS. Elke dag van de week dalen duizenden mensen af naar de donkerste kelder van de Amerikaanse geschiedenis, waar de massale ontmenselijking van de slaafgemaakten wordt weergegeven. Vervolgens werken bezoekers zich via de gewelddadige segregatie en de onvoltooide burgerrechtenbeweging langzaam een weg omhoog naar het daglicht, waar modern politiek, cultureel en sportief succes gevierd worden. Nergens anders wordt de geschiedenis van zwarte Amerikanen zo volledig en met zoveel verhalen en attributen verteld: van de ketenen van slaven en de doodskist van de gelynchte tiener Emmett Till, tot de jurk van burgerrechtenactiviste Rosa Parks en campagnemateriaal van president Barack Obama.
Een tot dan toe onbekend portret van abolitionist Harriet Tubman (rond 1868) wordt onthuld in het National Museum of African American History and Culture in Washington.
Foto Sait Serkan Gurbuz
Op een willekeurige vrijdag krioelt het van de mensen. Bussen spugen schoolklassen uit voor het gebouw van bronskleurig, gevlochten aluminium dat centraal in de hoofdstad prijkt tussen de presidentiële monumenten en de oorlogsgedenkzuilen. Sommige bezoekers hebben niet gehoord dat Trump zich actief met de collectie wil bemoeien, maar ze zijn er evenmin verbaasd over. „Hij wil alles uitwissen wat met diversiteit te maken heeft”, zegt Simone Laing (29), een anesthesist uit Virginia. Ze is hier met haar moeder Karen Laing (62), gepensioneerd schooljuf, op bezoek uit Florida. „Eerst hebben de Republikeinen het onderwijs aangepakt, nu komen ze achter de musea aan”, zegt zij. In beide gevallen is een rode draad dat witte kinderen geen schuldgevoel mag worden aangepraat. „Als we onze geschiedenis niet kennen, zijn we vatbaar om die te herhalen”, zegt Karen.
Anderen zijn juist vanwege het decreet nu in het museum. Voormalig ambtenaar Erik Hangeland (69), uit Maryland, „wilde hier zijn voordat die vreselijke man er met zijn tengels aankomt en naast zoveel andere zaken ook onze geschiedenis sloopt”.
Politieke gevoeligheden
Een zeventigjarige vrijwilligster die – al sinds ze hier bijna tien jaar geleden begon – niet met haar naam in de krant mag, geeft een rondleiding door de tijdelijke tentoonstelling ‘In het Kielzog van Slavernij’: over de impact van het verleden op het heden en „de voortdurende strijd om vrijheid”. Hier wordt een hedendaagse foto van politieoptreden bij een protest getoond naast een tekening van een slavenvanger. Een luchtfoto van een migrantenboot op de Middellandse Zee hangt naast een dwarsdoorsnede van een slavenschip.
We kunnen alleen maar hopen dat het geen volledige aanval op het bestaan van het museum zal zijn
De vrijwilligster zegt na de rondleiding dat zij zelf „ook als die racist Trump probeert de hele geschiedenis wit te wassen, geen letter zal veranderen aan het verhaal van onze voorouders en onze omstandigheden” dat ze bezoekers vertelt. Maar dit lijkt precies het soort tentoonstelling waarop de president zijn pijlen gericht heeft.
Trump heeft zijn vicepresident JD Vance gelast „tentoonstellingen of programma’s die gedeelde Amerikaanse waarden ondermijnen, Amerikanen verdelen op basis van ras” te verwijderen en het instituut te hervormen tot trots „symbool van inspiratie en Amerikaanse grootheid”. Er mag, zo lijkt het, geen kwaad woord vermeld worden over de koloniale overheersers, slavenhouders, lynchers en andere onderdrukkers.
Het herschrijven van de geschiedenis en het stichten of omkatten van musea tot propagandamachines beslaat een prominent hoofdstuk in het autocratenhandboek. Trump probeert niet alleen de gebeurtenissen van 6 januari 2021 te herschrijven: de dag dat zijn aanhangers het Capitool bestormden om de verkiezingswinst van toenmalig opvolger Joe Biden ongedaan te maken. Hij wil ook ingrijpen in het grotere verhaal dat er over de VS verteld wordt, en daar zwarte bladzijden uitscheuren. Het decreet over het Smithsonian gaat verder dan zijn algehele kruistocht tegen diversiteitsbeleid en vermeende ‘woke’ invloed op kunst en cultuur.
De buitenkant van het National Museum of African American History and Culture.
Foto Kayla Bartkowski/ Getty Images via AFP
Curator Crew kent het museum voor Afro-Amerikaanse geschiedenis als geen ander. Hij stelde er de permanente tentoonstelling samen over Jim Crow, over de decennia van wettelijke segregatie, en was er in 2019 en 2020 de interim directeur. „We kunnen alleen maar hopen dat het geen volledige aanval op het bestaan van het museum zal zijn”, zegt hij tijdens een interview vlakbij de George Mason universiteit in Virginia waar hij lesgeeft. „Ik kan me niet herinneren dat een president ooit een museum heeft gesloten, maar we leven in een tijd zonder precedent. Kijk wat er met de universiteiten en wetenschappelijk onderzoek gebeurt.”
Meer dan voor het voortbestaan van musea of het hele instituut, vreest Crew verregaande politieke inmenging met specifieke onderwerpen en tentoonstellingen. Al zijn de Smithsonian musea nooit helemaal onafhankelijk geweest, benadrukt hij. Een tentoonstelling die het Air and Space Museum medio jaren negentig wilde organiseren over de bommenwerper die de atoombom losliet boven Hiroshima, werd na een militaire lobby afgeblazen. Het natuurhistorisch museum zwakte begin deze eeuw teksten af die de ernst van klimaatverandering benadrukten. Crew: „Toen ik het script schreef voor de tentoonstelling over segregatie is deze ook op politieke gevoeligheden bekeken.”
Verborgen geschiedenis
Crew denkt niet dat de bestaande collectie van het Smithsonian eenvoudig het depot in te proppen en te vervangen is. Maar sinds Trump weer aan de macht is, hebben verschillende instellingen wel hun websites veranderd. Zo werden foto’s en citaten van abolitionist Harriet Tubman verwijderd van een website met informatie over het verzet tegen slavernij. In plaats daarvan benadrukte de site „de zwart/witte samenwerking” bij het bevrijden van slaafgemaakten.
Bezoekers lopen door een wagon van de ‘Southern Railway Company’ in het National Museum of African American History and Culture.
Foto Kayla Bartkowski/ Getty Images via AFP
Na maatschappelijke verontwaardiging werd Tubmans vermelding snel in ere hersteld. „Als politici cruciale feiten herschrijven of weglakken, komt er verzet. Je kunt de geschiedenis niet meer verborgen houden: als die niet langer in het museum hangt of op school verteld worden, vinden mensen deze wel online”, zegt Crew.
Wel vreest Crew voor het lot van tentoonstellingen die nog in opbouw zijn. „Die zijn makkelijker te manipuleren of zelfs te schrappen.” Zonder dat het publiek er weet van heeft.
De vraag is of het Smithsonian zich daartegen kan verweren. „Je ziet dat private universiteiten zich beginnen te verzetten tegen Trumps beleid, maar het Smithsonian wordt voornamelijk door het Congres gefinancierd, binnen dat systeem is weerstand veel moeilijker”, zegt Crew. „Het is belangrijk dat een museum de gemeenschap dient waarvoor het gemaakt is. En bij het Smithsonian zijn politici altijd een belangrijk onderdeel van de doelgroep geweest. Regeringen komen en gaan, dus hopelijk zijn de beperkingen die deze oplegt tijdelijk. De geschiedenis van de VS is niet in vier jaar te herschrijven.”