Hoe Boeddha via de zijderoutes bij de Vikingen belandde

Soms zou het fijn zijn als een voorwerp in een museum zou kunnen praten. Aan het begin van de tentoonstelling Silk Roads in het British Museum staat een beeldje van de Boeddha. Het is niet groot, iets van acht centimeter, en werd rond het einde van de zesde eeuw vervaardigd in Pakistan. Dat was niet waar archeologen het later opgroeven: de Boeddha, gemaakt van een koperlegering, kwam boven de grond op het eilandje Helgö in Zweden. Hier, zo’n vijfduizend kilometer van huis, lag het kleinood tussen de restanten van een gebouw uit het jaar 800. Je zou willen vragen: Boeddha, hoe was je reis, hoe ben je bij de Vikingen terechtgekomen?

Maar beeldjes kunnen niet praten. Gelukkig legt de uitmuntende tentoonstelling in het Londense museum goed uit hoe talrijke zijderoutes – meervoud dus – tussen de jaren 500 en 1000 Azië en Europa met elkaar verbonden. De reis begint in het uiterste oosten van Azië, in Japan, en eindigt in Engeland, in het noordwesten van Europa. Deze expositie maakt één ding duidelijk: al lang vóór vliegtuigen, containerschepen en het internet was er sprake van globalisering.

Zijderups

Glazen drinkhoorn, Italië, uit 550-600 n.C.
Beeld British Museum

Het concept van ‘de Zijderoute’ komt, zoals bij wel meer historische begrippen het geval is, uit de negentiende eeuw. Iemand als de Italiaanse koopman Marco Polo (1254-1324) had geen idee dat het pad waarover hij richting het Mongoolse rijk van Kublai Khan reisde later zo genoemd zou worden. De samenstellers van de tentoonstelling hebben ervoor gekozen de naam toch te gebruiken, schrijven ze in hun prachtige catalogus, maar dan wel in het meervoud. Er liepen vele wegen tussen oost en west.

De karavaan in Londen vertrekt vanuit Nara (Japan), Naju (Korea) en Chang’an (China). Deze laatste plaats was de hoofdstad van het rijk van de Tangdynastie (618-907), waar op het hoogtepunt wel een miljoen mensen woonden. De bezoeker ziet hier voor het eerst het materiaal waaraan de tentoonstelling haar naam te danken heeft: zijde, een stof die in China vanaf 2700 voor Christus werd vervaardigd, dankzij de inspanningen van de zijderups (Bombyx mori). Zijde werd niet alleen gebruikt om kleding van te maken, maar diende ook als betaalmiddel.

Kistje van de Franken.
Beeld British Museum

De Tang gebruikten het materiaal onder meer om paarden mee te kopen, een belangrijk statussymbool in hun cultuur. Paarden vormden samen met kamelen de karavanen die zijde en andere kostbaarheden naar het westen vervoerden. Dat de Chinezen voor deze dieren bijzonder veel respect hadden, blijkt wel uit de tentoongestelde beeldjes van een paard en een kameel die rond 750 zijn gemaakt. Ze zijn kleurrijk beschilderd en glimmen zo fraai in hun vitrines dat het lijkt alsof ze gisteren uit de oven zijn gekomen.

Karavaan

Volgende halte: Centraal-Azië. Als de tentoonstelling over de kaart opschuift naar het oosten, krijgt de bezoeker dat niet alleen mee via de voorwerpen in de vitrines, maar ook op videoschermen waarop beelden van de omgeving te zien zijn, gecombineerd met de geluiden die erbij horen. In het geval van Centraal-Azië zijn dat de woestijnen en steppes van het continent en het geluid van een voorttrekkende karavaan.

In de woestijn van Mazar Tagh vonden archeologen aan het begin van de twintigste eeuw misschien wel het meest ontroerende voorwerp van de tentoonstelling: een perfect bewaard gebleven schoen, gemaakt van wol, leer en hennep. Er zit zelfs een patroontje in dit muiltje dat tussen 700 en 900 moet zijn gemaakt.

Heel wat minder gewoontjes zijn de voorwerpen en muurschilderingen uit het rijk van de Sogdiërs, belangrijke handelaars op een knooppunt van de zijderoutes (in het huidige Oezbekistan). Uit de ‘Hal van de Ambassadeurs’ (circa 660) in hun hoofdstad Samarkand is een kleurrijke muurschildering te zien van een Sogdische koning die op een kameel op weg is naar het heiligdom van zijn voorouders.

Muurschildering uit de ‘Hal van de Gezandten’, Oezbekistan.
Foto Andrey Arakelyan/ Samarkand State Museum
Gouden schoudersieraad met rode edelstenen uit Bohemen en Sri Lanka.
Beeld British Museum

De tentoonstelling gaat via de Arabische wereld (waar Boeddha de oprukkende islam tegenkwam) en het Middellandse Zeegebied naar West-Europa, om te eindigen in Sutton Hoo, Engeland. Hier ontdekten archeologen in 1939 twee Angelsaksische begraafplaatsen uit de zesde een zevende eeuw. (In 2021 fraai verfilmd in The Dig, met Ralph Fiennes.) Één van de tombes is een koningsgraf, waarin prachtige juwelen lagen, gemaakt met goud en edelstenen. Analyse van het materiaal laat zien dat sommige van die stenen afkomstig zijn uit de Bohemen, maar anderen helemaal uit India en Sri Lanka.

En dat beeldje van de Boeddha uit Zweden? De expositie maakt duidelijk dat de austrvegr – de wegen naar het oosten – van de Vikingen reikten tot aan Constantinopel en het kalifaat van de Abbasiden aan de zuidkust van de Kaspische Zee. Dan is Pakistan niet zo ver meer.

Met Silk Roads heeft het British Museum een overdonderende tentoonstelling afgeleverd. De voorwerpen zijn zo fraai dat alleen het bezichtigen ervan al de moeite waard is. Wie ook nog de bordjes leest, leert een belangrijke les: de menselijke zucht naar mooie spulletjes is al eeuwenlang de motor van de mondiale economie.

Keramische luitspeler uit de Tang Dynastie.
Beeld British Museum