Daags na de herdenking van de Kristallnacht liggen de Berlijnse ‘Stolpersteine’ er glimmend gepoetst bij, veel ervan met een roos of een waxinelicht ernaast. Het poetsen van de koperen gedenkplaatjes in de stoep is een vast ritueel voor buurtbewoners of schoolkinderen uit de wijk. De verschillende dagen in het jaar waarop in Duitsland de Shoah wordt herdacht, hebben allemaal hun eigen nauwgezette rituelen. Hoe die herinneringscultuur het heden en de toekomst zou moeten vormen is minder eenduidig, en zorgt steeds weer voor controverse.
Vorige week donderdag, dus twee dagen voor de herdenking van 9 november, nam de Bondsdag een resolutie aan met de titel ‘Nie wieder ist jetzt’ (‘nooit weer is nu’), met de bedoeling Joodse mensen in Duitsland beter te beschermen. De stemming over de resolutie kreeg niet bijzonder veel aandacht, aangezien de avond ervoor de regering van Olaf Scholz viel. Bovendien is de resolutie geen wet, maar een oproep om alert te zijn op „antisemitisme, ervoor te waarschuwen, en er luid en zichtbaar tegen op te treden”. In zoverre is de resolutie bovenal symbolisch van aard.
„Door dit besluit zal niet veel veranderen, in positieve noch in negatieve zin”, aldus Meron Mendel, de Joods-Israëlische directeur van het educatiecentrum Anne Frank in een interview in de Berliner Zeitung. „De resolutie is voor mij een voorbeeld van de hulpeloosheid van de politiek”, aldus Mendel.
Omstreden definitie
Andere critici hekelen al geruime tijd de definitie van antisemitisme die in de resolutie gebruikt wordt. De Bondsdag schaarde zich achter de werkdefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA), die volgens het besluit ook in de Duitse deelstaten en gemeentes gehandhaafd zou moeten worden. Die definitie is omstreden, omdat in de lijst met voorbeelden bij de definitie ook veel vormen van kritiek op de staat Israël worden aangemerkt als antisemitisch.
De Duitse politiek omarmde de IHRA-definitie al in 2019, toen in een Bondsdag-resolutie ook de BDS-beweging (die oproept tot boycot, desinvestering en sancties tegen Israël) als antisemitisch werd bestempeld. Dat besluit, dat destijds met name uit de cultuursector hevig werd bekritiseerd, had in het afgelopen jaar tot gevolg dat meerdere kunstenaars die in het verleden BDS-petities ondertekenden, van Duitse podia werden geweerd.
De angst van critici van de nieuwe resolutie is dat ook dit Bondsdagbesluit zal worden gebruikt om nog eens extra streng op te treden tegen critici van Israëlische politiek. Op de vijf kantjes van de resolutie wordt bijvoorbeeld benadrukt dat universiteiten en hogescholen moeten worden ondersteund in hun optreden tegen „antisemitisch gedrag” en dat instellingen van de juridische mogelijkheden gebruik moeten maken. Met zulke aanbevelingen verandert er niet zozeer iets aan de status quo, maar mogelijk is het een steun in de rug van overijverige universiteitsbestuurders in hun optreden tegen pro-Palestijnse demonstranten. Iets vergelijkbaars geldt voor de kunstsector. In het document wordt verwezen naar het „antisemitismeschandaal” op de Berlinale afgelopen februari. Daar had een documentairemaker gezegd dat hij tegen genocide is.
Volgens een van de initiators van het besluit, SPD’er Dirk Wiese, is de vrees dat demonstreren moeilijker gemaakt wordt onnodig, aangezien de IHRA-definitie al het Duitse handvat was. In de Süddeutsche Zeitung zei Wiese: „Nieuw is alleen dat we deelstaten en gemeentes oproepen om processen te implementeren die ervoor zorgen dat ze preciezer kijken als het om antisemitisme gaat.”
Een commentator op de zender Deutschlandfunk wijst er daarentegen op dat de IHRA-definitie ook de voorkeur van de huidige Israëlische regering heeft, en stelt dat de Bondsdag zich met deze resolutie daarom niet zozeer met Israël solidair toont, maar vooral met het Israël van Benjamin Netanyahu en Ben Gvir.